ECLI:NL:RBOVE:2025:6365

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
ak_24_3894
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WIA-uitkering aan (ex-)werkneemster en de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid door het UWV

Deze uitspraak betreft de toekenning van een WIA-uitkering aan een (ex-)werkneemster, die in dienst was van eiseres, een B.V. uit Almelo. Eiseres is het niet eens met de toekenning van de WIA-uitkering door het UWV en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 10 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een andere persoon, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door W. Prins. De rechtbank heeft vastgesteld dat de WIA-uitkering terecht is toegekend, omdat de besluitvorming van het UWV voldoende inzichtelijk en controleerbaar is. Eiseres heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder dat de informatie uit het CBBS te omvangrijk is om de verworpen functies op passendheid te toetsen. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt, omdat het aan eiseres is om te bepalen welke functies zij wil controleren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3894

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit Almelo, eiseres

(gemachtigde: mr. S.J. Heijtlager),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, UWV

(gemachtigden: J. van Dalfsen en W. Prins).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de toekenning van een WIA-uitkering aan [werkneemster] ,
(ex-)werkneemster van eiseres (betrokkene). Eiseres is het niet eens met die toekenning. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de WIA-uitkering terecht is toegekend.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de WIA-uitkering terecht is toegekend. Er is sprake van besluitvorming die voldoende inzichtelijk en controleerbaar is. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Bij besluit van 1 maart 2024 (primair besluit) heeft het UWV aan betrokkene met ingang van 7 januari 2024 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een loonaanvullingsuitkering (LAU) toegekend. Zij is daarbij 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht. Met het bestreden besluit van 30 september 2024 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2025 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam] . Voor het UWV is W. Prins verschenen. Het onderzoek ter zitting is geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen nadere informatie over te leggen.
2.3.
Het UWV heeft bij brief van 20 februari 2025 een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 februari 2025 en verschillende stukken overgelegd. Eiseres heeft gereageerd bij brief van 28 maart 2025. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het UWV heeft hierop bij brief van 22 april 2025 gereageerd. Op
16 juni 2025 heeft eiseres een reactie met bijlagen ingediend.
2.4.
Desgevraagd hebben partijen niet aangegeven dat zij een nadere behandeling ter zitting willen. Hierop is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
3.1.
Betrokkene was voor gemiddeld 9,89 uur per week werkzaam als huishoudelijk medewerkster in dienst van eiseres. Op 1 november 2021 heeft zij zich ziek gemeld. Zij heeft het UWV verzocht haar een WIA-uitkering toe te kennen.
3.2.
In het kader van die aanvraag is betrokkene op 6 februari 2024 gezien door een verzekeringsarts. Deze heeft geconcludeerd dat betrokkene per 7 januari 2024 verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheden vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
3.3.
Bij arbeidskundig onderzoek op 29 februari 2024 is geconcludeerd dat betrokkene niet geschikt is voor het verrichten van haar eigen werk en dat er onvoldoende andere functies te vinden zijn die passend voor haar zijn. Uit de door het UWV overgelegde stukken blijkt dat de arbeidsdeskundige het CBBS heeft geraadpleegd en de na de voorselectie getoonde functies (in de 26 SBC codes) heeft beoordeeld. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt dat de arbeidsdeskundige betrokkene in staat acht om de functie productiemedewerker industrie, archiefmedewerker en medewerker binderij uit te oefenen, maar die functies leveren onvoldoende arbeidsplaatsen op. De arbeidsdeskundige heeft in de rapportage toegelicht dat hij onvoldoende functies heeft kunnen duiden omdat de meeste functies zijn afgevallen door de forse urenbeperking of overschrijdingen op het gebied van staan, lopen, tillen, dragen of moeten werken op onregelmatige werktijden. Van theoretische verdiencapaciteit is daarom geen sprake. Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen.
3.4.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 23 september 2024 gerapporteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op verzoek van eiseres nogmaals het CBBS geraadpleegd en alle getoonde functies (in de 31 SBC codes) op basis van een weging tussen belasting en belastbaarheid beoordeeld.. Tijdens deze CBBS-raadpleging kon de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende functies duiden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de ‘Notities niet-eindgeselecteerde functies’ per verworpen functie gemotiveerd waarom hij deze niet geschikt acht. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt dat de arbeidsdeskundige de functie Medewerker postverzorging (intern) wel geschikt acht, maar die functie levert onvoldoende arbeidsplaatsen op. De theoretische verdiencapaciteit is nihil. Betrokkene is daardoor ongewijzigd 80-100% arbeidsongeschikt. Daarna is het UWV gekomen tot het nu bestreden besluit.
Het standpunt van het UWV
4. Het UWV heeft beslist dat betrokkene met ingang van 7 januari 2024 recht heeft op een WIA-uitkering. Daaraan ligt ten grondslag dat zij met haar beperkingen nog steeds werk zou kunnen verrichten, maar na raadpleging van het CBBS is gebleken dat onvoldoende functies kunnen worden geduid. Haar resterende verdiencapaciteit is daarom € 0. Het UWV stelt zich verder op het standpunt dat het voldoende stukken heeft overgelegd om de rechtmatigheidstoetsing van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling door eiseres mogelijk te maken.
Het standpunt van eiseres
5. Eiseres kan zich niet vinden in de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene. In de kern voert zij aan dat de door het UWV overgelegde stukken de rechtmatigheidstoetsing van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling vanuit het werkgeversbelang van eiseres niet mogelijk maken. De aangeleverde informatie is zo omvangrijk dat de toetsing van de verworpen functies op passendheid feitelijk onmogelijk wordt gemaakt en leidt tot een onredelijke en excessieve tijdsbesteding. Daarnaast blijkt volgens eiseres dat de arbeidsdeskundige beoordeling met behulp van het CBBS beïnvloedbaar is. Kennelijk is het mogelijk dat een andere arbeidsdeskundige na bezwaar met een nieuwe passende functie komt. Ook heeft eiseres aangevoerd dat geen volledige heroverweging in bezwaar heeft plaatsgevonden.
De overwegingen van de rechtbank
6.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] is het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en ondersteunende methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten.
Eveneens volgens vaste rechtspraak wordt in beginsel uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens, tenzij een betrokkene erin slaagt andersluidende informatie in het geding te brengen waarmee reële twijfel over de juistheid van die gegevens wordt gewekt. In dat geval zou er aanleiding kunnen zijn het UWV opdracht te geven tot verificatie daarvan. In deze rechtspraak ligt tevens besloten dat geen sprake is van strijd met het uit artikel 6, eerste lid, van het EVRM voortvloeiende vereiste van equality of arms en met het beginsel van fair play, omdat het UWV middels het CBBS beschikt over gegevens die voor de betrokkene niet alle kenbaar zijn.
6.2.
In wat door eiseres in beroep naar voren is gebracht, wordt geen aanleiding gezien om daarover in de voorliggende zaak anders te oordelen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met het rapport van 23 september 2024 gereageerd op de door eiseres in bezwaar aangevoerde gronden. In beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanvullende stukken omtrent de functieduiding ingebracht. Gelet op de door het UWV gegeven informatie en op de toelichting op de geselecteerde en niet-geselecteerde functies kan niet worden gezegd dat sprake is van besluitvorming die als gevolg van niet kenbare keuzes, gegevens en aannames onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar is. Eiseres is daarmee voldoende in de gelegenheid gesteld de arbeidskundige grondslag van de besluitvorming van het UWV aan te vechten.
6.3.
De beroepsgrond van eiseres dat de aangeleverde informatie zo omvangrijk is dat de toetsing van de verworpen functies op passendheid feitelijk onmogelijk wordt gemaakt slaagt niet. Dat het eiseres veel tijd kost om de passendheid van de verworpen functies te controleren, maakt niet dat dit feitelijk onmogelijk is. Het is aan eiseres om de afweging te maken van welke functies zij de passendheid wil controleren.
6.4.
De beroepsgrond van eiseres dat de arbeidsdeskundige beoordeling met behulp van het CBBS kennelijk beïnvloedbaar is, omdat een andere arbeidsdeskundige met een nieuwe passende functie komt, slaagt ook niet. Zowel de arbeidsdeskundige als de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitvoering gemotiveerd waarom de voorgeselecteerde functies zijn verworpen. Als eiseres het daar niet mee eens is, kan zij daartegen gronden aanvoeren. Dat verschillende arbeidsdeskundigen kunnen komen tot andere functies, maakt nog niet dat het systeem van het CBBS niet geschikt is om te beoordelen of, en zo ja, in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten.
6.5.
Tot slot slaagt ook de beroepsgrond dat geen volledige heroverweging in bezwaar heeft plaatsgevonden niet. De bezwaararbeidsdeskundige heeft juist opnieuw het CBBS geraadpleegd en uitvoerig gemotiveerd waarom geen functies kunnen worden geduid. De beroepsgrond mist daarom feitelijke grondslag.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3031, uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2481, uitspraak van deze rechtbank van 26 september 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:4999