ECLI:NL:RBOVE:2025:6219

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
C/08/325968 / ES RK 24-9786
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en vergoedingsrechten tussen informeel samenlevers

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, die informeel samenlevers zijn. De man en de vrouw zijn in een echtscheidingsprocedure verwikkeld, waarbij de rechtbank eerder op 14 maart 2025 de echtscheiding heeft uitgesproken. De rechtbank heeft nu de taak om de huwelijksgoederengemeenschap te verdelen, waarbij het gaat om de woning, inboedel, bankrekeningen en twee auto’s. De man stelt dat hij recht heeft op vergoedingen voor investeringen die zijn ouders in de woning hebben gedaan, maar de rechtbank oordeelt dat deze betalingen niet als schenkingen aan hem alleen kunnen worden beschouwd. De rechtbank heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 348.000, met bijbehorende schulden. De man krijgt de woning toebedeeld, maar moet de vrouw ontslaan van aansprakelijkheid voor de bijbehorende schulden. De rechtbank heeft ook de waarde van de auto’s vastgesteld en de verdeling van de inboedel geregeld. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de man overbedeeld is en dat hij een bedrag van € 71.331,54 aan de vrouw moet vergoeden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen moeten de verdeling ten overstaan van een notaris uitvoeren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/325968 / ES RK 24-9786
beschikking van 21 oktober 2025
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. E.A.H. van den Bogaard,
en
[belanghebbende],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
belanghebbende,
advocaat: mr. M.G. Blokziel.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij beschikking van 14 maart 2025 heeft de rechter in deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, daarbij is iedere verdere beslissing over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden. De rechtbank heeft daarna kennisgenomen van de volgende stukken:
- de brief met bijlagen namens de man, ontvangen op 27 augustus 2025;
- de brief met bijlagen namens de man, ontvangen op 3 september 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 9 september 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. De man is bijgestaan door mr. F.A. de Munnik, kantoorgenoot van mr. Van den Bogaard. Mr. De Munnik heeft spreekaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De feiten staan in de beschikking van 14 maart 2025.

3.Het openstaande verzoek en verweren

3.1.
Partijen handhaven de verzoeken en verweren zoals is vermeld in de beschikking van 14 maart 2025. Na die beschikking zijn enkel producties ingediend ter onderbouwing van de verzoeken.

4.De verdere beoordeling

4.1.
Bij beschikking van 14 maart 2025 heeft de rechtbank geoordeeld over de ontvankelijkheid en de echtscheiding. Nu zal de rechtbank gaan oordelen over de overige geschilpunten. Gelet op de processtukken en dat wat is besproken ter zitting komt het erop neer dat de rechtbank moet beslissen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap (in dit geval gaat het om de woning, de inboedel, het saldo op de bankrekeningen en twee auto’s). Partijen hebben verzocht de verdeling vast te stellen of ‘uit te spreken’. Daarnaast stelt de man dat hij verschillende vergoedingsrechten heeft. De rechtbank zal hierna de onderwerpen van de verdeling afzonderlijk behandelen en daarbij de wijze van verdeling gelasten, de stellingen wat betreft vergoedingen zijn voor de leesbaarheid beschreven bij de vermogensbestanddelen waar de vergoedingen mee zouden samenhangen.
De peildatum
4.2.
Partijen zijn het eens dat voor de peildatum moet worden uitgegaan van 20 augustus 2024.
4.3.
Hoofdregel voor het bepalen van de datum van waardering is de waarde van de vermogensbestanddelen op de datum waarop de rechter verdeelt, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard.
De (voormalig) echtelijke woning
4.4.
Partijen zijn het eens dat de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats 1] ( [adres] ) toebedeeld kan worden aan de man. Ter zitting is gebleken dat de man het eens is met de waarde zoals gesteld door de vrouw en zoals ook is bevestigd in het door hem overgelegde taxatierapport. De rechtbank stelt daarom vast dat de waarde van de woning € 348.000,-- is. Ook is ter zitting vastgesteld dat er twee geldleningen aan de woning zijn gekoppeld. Het gaat om een hypothecaire geldlening en een schuld bij het warmtefonds. De openstaande schuld van de hypothecaire geldlening is € 200.872,48 en de openstaande schuld bij het warmtefonds is € 9.072,27. Partijen zijn het eens dat bij toebedeling van de woning aan de man ook de daaraan gekoppelde schulden horen. Partijen zullen zich inzetten om de vrouw dan te ontslaan van (hoofdelijke) aansprakelijkheid.
4.5.
De vrouw stelt dat zij het eens is met de inhoud van het taxatierapport, maar dat zij het niet eens is met de stelling dat dat betekent dat de woning voor dat bedrag aan de man toebedeeld kan worden. Zij stelt zich op het standpunt dat het taxatierapport enkel is om een makelaar opdracht tot verkoop te geven. De woning moet dan openbaar aangeboden worden zodat de man samen met eventuele andere geïnteresseerden een bod uit kan brengen. Op die manier kan worden vastgesteld wat de marktwaarde van de woning is en kan de man beslissen of hij de woning voor dat bedrag wil kopen.
4.6.
De rechtbank overweegt dat het standpunt van de vrouw om een openbaar biedingsproces te betrekken bij het bepalen van de waarde van de woning, terwijl de vrouw het ook eens is met de inhoud van het taxatierapport, onvoldoende is onderbouwd. Het gaat in deze zaak om een verdeling, waarbij partijen het eens zijn over de toebedeling aan de man. De taxatie is een reëel schatting van de werkelijke waarde en de rechtbank zal uitgaan van die waarde.
4.7.
Dat betekent dat de woning aan de man zal worden toebedeeld tegen een (netto)waarde van (348.000-200.872,48-9,072,27)
€ 138.055,25.
4.8.
Nu de man de woning krijgt toebedeeld heeft hij geen belang meer bij toewijzing van het gebruik van de woning met uitsluiting van de vrouw, daarnaast heeft de vrouw aangegeven dat zij inmiddels ergens anders verblijft. Dit verzoek zal worden afgewezen.
Vergoedingsrechten
4.9.
De man stelt dat hij een vergoedingsrecht heeft op basis van een aantal gedane investeringen in de woning van partijen uit zijn privévermogen. Feitelijk zijn de betalingen gedaan door zijn ouders. De man stelt dat dit schenkingen aan hem alleen zijn en het daarom gaat om betalingen uit zijn privévermogen. De rechtbank volgt de man hierin niet en zal het verzoek van de man ten aanzien van de vergoedingsrechten afwijzen. De rechtbank legt hierna uit waarom.
4.10.
Het gaat in dit geval om een bijdrage van de ouders van de man in de aankoop van de woning, het betalen van de renovatie van het dak en de overkapping, een bijdrage van de oma van de man (via het rekeningnummer van de ouders), het betalen van het vervangen van de voordeur, het betalen van facturen voor het verbouwen van de zolder en het vervangen van de slaapkamerdeur. De rechtbank stelt vast dat onbetwist is dat al deze betalingen zijn gedaan in de periode 2016-2021, met andere woorden: vóór het huwelijk van partijen.
4.11.
Het is onvoldoende duidelijk welke grondslag de man hanteert voor deze vergoedingen. Als de rechtbank al van oordeel is dat deze betalingen inderdaad zijn gedaan uit het privevermogen van de man. Dan zou dit gaan om een beroep op een vergoedingsrecht tussen informeel samenlevers. Omdat de man geen duidelijke grondslag voor vergoeding heeft gegeven, heeft de rechtbank overwogen of hier rechtsgrondslagen aangevuld moeten worden. Daarvoor volgt de rechtbank het spoorboekje van de Hoge Raad. [1]
4.12.
In dit geval is er tussen partijen geen samenlevingsovereenkomst gesloten. Daarnaast is er ook geen andersluidende overeenkomst tussen partijen waardoor de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ertoe zou kunnen leiden dat de rechtbank kan aannemen dat zij deze of vergelijkbare vermogensrechtelijke aspecten tussen hun beiden hebben willen regelen. Althans, dit is niet gesteld. Dat maakt dat voor een vergoedingsrecht enkel het algemene vermogensrecht een grondslag kan bieden. De man heeft niets gesteld waaruit blijkt dat sprake kan zijn van bijvoorbeeld een onrechtvaardigde verrijking of een onverschuldigde betaling. Wel benoemt hij de vangnetbepaling van de redelijkheid en billijkheid maar dit is verder onvoldoende onderbouwd om als grondslag voor een vergoedingsrecht te gelden.
4.13.
Daar komt nog bij dat de rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat het gedrag van de ouders van de man (het overmaken van geld en betalen van facturen) een schenking is geweest aan de man alleen. Zij hebben immers steeds rekeningen van partijen samen betaald of geld overgemaakt op de gezamenlijke rekening van partijen. De man stelt dat schenkingen binnen de ‘nieuwe’ gemeenschap van goederen buiten de gemeenschap vallen, tenzij sprake is van een uitzondering. In dit geval gaat het echter om de situatie voor het huwelijk, waardoor die stelling niet relevant is.
4.14.
Dat betekent dat de rechtbank in het geval van de gedane betalingen voor onderhoud, verbeteren of aanpassen van de woning tot het oordeel komt dat geen vergoedingsrecht is ontstaan.
De inboedel
4.15.
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van de inboedel met zogenoemde gesloten beurzen. De overeenstemming houdt in dat de man de inboedel die aanwezig is in de voormalige echtelijke woning houdt. Met uitzondering van de vriezer, de televisie en de spiegel van de opa van de vrouw. Partijen hebben afgesproken dat zij een datum zullen afspreken waarop de vrouw deze goederen kan ophalen, de man zal de spullen dan voor haar klaarzetten. Als de vrouw iemand meeneemt om de spullen op te halen zal dat een neutraal persoon zijn. Met andere woorden: geen familielid of partner. De man heeft ter zitting bevestigd dat hij weet om welke goederen het gaat en partijen hebben vastgesteld dat er hierna niets meer te verdelen valt ten aanzien van de inboedel.
De banksaldi
4.16.
In de gemeenschap valt het banksaldo van vier bankrekeningnummers. Het gaat om de volgende.
 [rekeningnummer 1] op naam van de man;
 [rekeningnummer 2] op naam van de vrouw;
 [rekeningnummer 3] op naam van partijen en de daaraan gekoppelde spaarrekening met nummer [rekeningnummer 4]
4.17.
Partijen zijn het erover eens dat ieder de bankrekening houdt die op zijn/haar naam staat en dat de banksaldi bij helfte moeten worden verdeeld, de gezamenlijk rekening inclusief spaarrekening zal worden opgeheven en ook die saldi wordt verdeeld. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat zij geen behoefte hebben aan het vaststellen van de waarde door de rechtbank, omdat het om enkele euro’s gaat. Ook dit zullen partijen verdelen met ‘gesloten beurzen’. De overeenstemming maakt dat de rechtbank over de waarde geen beslissing zal nemen.
Vergoedingsrechten
4.18.
De man stelt dat de vrouw een bedrag van € 1.197,-- moet vergoeden omdat zij na het feitelijk uiteengaan van partijen een aantal automatische afschrijvingen heeft gestorneerd ter hoogte van dit bedrag. Zij heeft het bedrag vervolgens overgemaakt naar haar eigen rekening en de man moest een lening afsluiten om deze (gezamenlijke) lasten alsnog te betalen.
4.19.
De vrouw heeft erkent dat zij een bedrag van € 1.197,-- heeft overgeboekt, maar dat heeft zij gedaan nadat de man € 2.000,-- van de gezamenlijke rekening heeft overgeboekt naar zijn eigen rekening. Zij had daardoor geen geld meer om haar vaste lasten te betalen.
4.20.
Over en weer is onvoldoende gesteld en/of bewezen om vast te stellen dat partijen gezamenlijk geld hebben gebruikt voor lasten die niet voor rekening van de gemeenschap en/of de echtgenoten gezamenlijk komen. De betwiste stelling van de man dat hij een lening heeft afgesloten om de vaste lasten te betalen is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen.
De auto’s
4.21.
Op de peildatum zijn twee auto’s onderdeel van de huwelijksgoederengemeenschap. Een Ford Fiesta (hierna: Ford) en een Volvo. De Ford is inmiddels door de vrouw verkocht, de Volvo wordt gebruikt door de man.
De Ford
4.22.
Partijen zijn het eens dat de auto toebedeeld kan worden aan de vrouw, zij zijn in geschil over de waarde van de auto. De vrouw stelt dat zij een inruilwaarde van € 500,-- heeft ontvangen, maar zij heeft dit niet onderbouwd. De man stelt dat hij de waarde na enig onderzoek heeft vastgesteld op € 1.500,--. Daarmee heeft hij de stelling van de vrouw betwist. Ter onderbouwing van zijn standpunt is verwezen naar de stukken. In het bijzonder naar productie 8. De rechtbank is op 14 oktober 2024 door de man geïnformeerd dat productie 8 zal worden nagezonden. Productie 8 is niet door de rechtbank ontvangen. Dat betekent dat de man zijn stelling ook niet heeft onderbouwd.
4.23.
De rechtbank zal de waarde van de auto zelf bepalen en hanteert daarbij een gemiddelde van de door partijen gestelde waarde. [2] Dit komt neer op (1500+500)/2 = € 1.000,--.
4.24.
Dat betekent dat de auto met het merk Ford aan de vrouw zal worden toebedeeld tegen een waarde van
€ 1.000,--.
De Volvo
4.25.
Partijen zijn het eens dat de auto aan de man kan worden toebedeeld. Zij zijn het niet eens over de waarde. De vrouw stelt dat de waarde van de auto € 10.000,-- is. De man stelt dat de waarde van de auto € 6.500,-- is. Hij merkt daarbij op dat de aankoopprijs van de auto € 7.995,-- is geweest en het volgens hem daarom onmogelijk is dat de auto nu meer waard is dan dat.
4.26.
De rechtbank overweegt dat de betwiste stelling van de vrouw over de waarde niet is onderbouwd. De man onderbouwt zijn stelling met de opmerking dat zijn ouders de auto voor deze prijs willen overnemen. Daarbij voert hij aan dat partijen ten tijde van de aanschaf € 6.500,-- van de ouders van de man hebben geleend om de auto te financieren. Die stelling is door de man onderbouwd met de verkoopnota van de auto waaruit blijkt dat de verkoopprijs van de auto € 7.995,-- is en een afschrift waarop twee betaalverzoeken met verwijzing naar de auto staan, het gaat om een afschrijving van € 4.650,-- en een van € 2.000,--. Volgens de man is de overige € 2.750,-- betaald door zijn eigen auto in te ruilen. Volgens de factuur is die auto ingeruild voor € 1.840,--.
4.27.
De rechtbank zal eerst de waarde van de auto vaststellen, alvorens in te gaan op de inruilwaarde. De waarde van de auto zal de rechtbank wederom zelf bepalen, omdat partijen over en weer de gestelde waarde betwisten, maar de eigen stelling niet onderbouwen met bewijstukken die gaan over de waarde op de peildatum. Daarbij gaat de rechtbank bij het berekenen van het gemiddelde uit van het aankoopbedrag en de stelling van de man. Het is namelijk niet aannemelijk dat de auto in waarde is gestegen. De waarde van de auto komt daardoor neer op (7.995+6.500)/2 = € 7.247,50
4.28.
Dat betekent dat de auto met het merk Volvo aan de man zal worden toebedeeld tegen een waarde van
€ 7.247,50.
Vergoedingsrecht
4.29.
De man stelt een vergoedingsrecht te hebben uit de huwelijksgoederengemeenschap omdat deze auto gedeeltelijk is verkregen uit het privévermogen van de man. Hij heeft namelijk zijn eigen auto ingeruild en daarmee een deel van de aanschafwaarde betaald. Deze stelling is onderbouwd met de factuur en door de vrouw niet betwist. De aankoop van de auto was in 2024, dus: na 2012. Dat betekent dat de man op grond van art. 1:95, lid 2 jo. 1:87, lid 2 BW een vergoedingsrecht heeft. De rechtbank berekent dat vergoedingsrecht als volgt.
4.30.
De aanschafwaarde van de auto was € 7.995,--. De rechtbank gaat uit van de inruilwaarde die uit de bewijsstukken blijkt. Dat betekent dat € 1.840,-- is betaald uit het privévermogen van de man. Dit komt neer op een afgerond aandeel van (1.840/7.995*100%) 23%. De man heeft daarmee recht op een vergoeding van de gemeenschap van 7.247,50*0.23 =
€ 1.666,93.
4.31.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij zich ervan bewust is dat de betalingen (4.650+2.000) en de inruilwaarde (1.840) tezamen op een bedrag van € 8.490,-- komen. Op de factuur is dit verschil van € 495,-- (8.490-7.995) te herleiden naar een optie onder de naam “3 maand garantie”. Nu door de vrouw niet is betwist dat de inruilwaarde volledig is gebruikt voor aanschaf van de auto, is de rechtbank daarvan uitgegaan.
In conclusie
4.32.
Het komt de rechtbank praktisch voor dat de vergoeding en overbedeling in één keer worden verrekend bij de overdracht van de woning. Daarom zal de rechtbank een totaaltelling maken. Als de woning toch wordt verkocht aan een derde, betekent dat de waarde van de woning in onderstaande wegvalt en de netto-opbrengst van de woning moet worden betrokken in onderstaande totaaltelling of bij helfte moet worden gedeeld.
 De waarde van de omvang van de gemeenschap op de peildatum is vastgesteld op € 138.082,52+€ 1.000+€ 7.247,50 = € 146.330,02. [3]
 Uit de gemeenschap moet aan de man worden vergoed een bedrag van € 1.666,93. [4] Daarmee komt de te verdelen waarde in de gemeenschap (146.330,02-1.666,93) op € 144.663,09. Aan partijen komt ieder de helft toe. Dat is € 72.331,54.
  • Aan de man is toebedeeld: de woning, een deel van de inboedel, de bankrekening en de Volvo. Daarvan is de waarde becijferd op een bedrag van (138.082,52+7.247,50) € 145.330,02.
  • Aan de vrouw is toebedeeld: een deel van de inboedel, de bankrekening en de Ford. Daarvan is de waarde becijferd op een bedrag van € 1.000,--
  • Dat maakt dat de man is overbedeeld voor een bedrag van (145.330,02-1.666,93-1.000) € 142.663,09 en hij de helft daarvan aan de vrouw dient te vergoeden. Dat is € 71.331,54.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat uit de huwelijksgoederengemeenschap € 1.666,93 vergoed moet worden aan de man;
5.2.
gelast de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt,
aan de man wordt toegedeeld:
  • de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats 1] ( [adres] ) waarbij hij de onder 4.4. genoemde schulden geheel voor zijn rekening zal nemen en als eigen schulden zal voldoen onder vrijwaring van de vrouw en onder de verplichting zich ervoor in te spannen de vrouw te doen ontslaan uit haar (hoofdelijke) aansprakelijkheid voor deze schulden;
  • de auto van het merk Volvo;
aan de vrouw wordt toegedeeld:
 de auto van het merk Ford;
en stelt vast dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de overige vermogensbestanddelen in de ontbonden gemeenschap en dat zij daarbij over en weer niets meer te verrekenen/vergoeden hebben;
5.3.
bepaalt dat partijen dienen over te gaan tot uitvoering van deze verdeling ten overstaan van een notaris en dat de man ter gelegenheid van de notariële levering van de woning via de derdengeldrekening van de notaris aan de vrouw wegens overbedeling (5.2) en verrekening van vergoeding (5.1) dient te voldoen: € 71.331,54;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Bruggen en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2025 in tegenwoordigheid van mr. S.B.M. van der Velden, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak;
door de echtgenoot die in eerste aanleg niet is verschenen: binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend is gemaakt;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

2.Art. 21 Rv.
3.Overwegingen 4,7, 4.23 en 4.27.
4.Overweging 4.30.