ECLI:NL:RBOVE:2025:591

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
11225598 \ CV EXPL 24-1527
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor onbetaalde vordering na faillissement van vennootschap

In deze zaak heeft eiser, een B.V., een vordering ingesteld tegen gedaagde, de bestuurder van een failliete vennootschap, wegens onbetaalde facturen voor diensten die eiser heeft geleverd. Eiser had een overeenkomst gesloten met de failliete vennootschap, waarbij hij onder andere de jaarrekening 2021 zou samenstellen en de salarisadministratie zou verzorgen. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft de failliete vennootschap nooit betaald, waarna eiser de samenwerking heeft beëindigd en de vordering heeft ingesteld op basis van onrechtmatige daad en bestuurdersaansprakelijkheid. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, oordelend dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat gedaagde wist of had moeten begrijpen dat de failliete vennootschap haar betalingsverplichtingen niet kon nakomen. De kantonrechter concludeert dat gedaagde niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de vordering van eiser, omdat er geen voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van gedaagde betalen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11225598 \ CV EXPL 24-1527
Vonnis van 4 februari 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. Van Popering van First-Line Juristen B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 juli 2024 met producties,
- de conclusie van antwoord van 5 september 2024,
- de e-mail van 2 oktober 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging producties van [eiser],
- de mondelinge behandeling van 3 december 2024. Namens [eiser] is de heer
[naam] verschenen, bijgestaan door mr. Van Popering. Ook [gedaagde] is verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak en de beslissing samengevat

[gedaagde] heeft namens [bedrijf 1] B.V. een overeenkomst gesloten met [eiser]. [eiser] zou voor [bedrijf 1] onder andere de jaarrekening 2021 samenstellen en de (salaris)administratie verzorgen. [bedrijf 1] heeft nooit een voorschot of factuur betaald. [eiser] heeft de samenwerking beëindigd. Ondanks aanmaningen is [bedrijf 1] niet tot betaling overgegaan.
[bedrijf 1] is vervolgens failliet gegaan en [eiser] vordert in deze zaak betaling van het openstaande bedrag van bestuurder [gedaagde] op grond van onrechtmatige daad/bestuurdersaansprakelijkheid. [gedaagde] vindt de vordering onterecht. De kantonrechter is het met [gedaagde] eens en wijst de vordering van [eiser] af. [eiser] moet de proceskosten (verletkosten) van [gedaagde] betalen. De kantonrechter motiveert haar oordeel als volgt.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V.
3.2.
Op 31 januari 2023 heeft [gedaagde] schriftelijk opdracht gegeven aan [eiser] tot het samenstellen van de jaarrekening 2021 en de bijbehorende (salaris)administratie.
3.3.
Vanaf 28 februari 2023 is er maandelijks een voorschotbedrag van € 654,55 door [eiser] aan [gedaagde] in rekening gebracht.
3.4.
Op 8 mei 2023 is [gedaagde] gestart met de eenmanszaak [bedrijf 2].
3.5.
De facturen, waaronder de voorschotbedragen, van [eiser] voor de periode januari-juni 2023 zijn onbetaald gelaten. Daarom heeft [eiser] bij brief van 24 juli 2023 de samenwerking beëindigd.
3.6.
[eiser] heeft de in rekening gebrachte voorschotbedragen gecrediteerd en in plaats daarvan is op 14 augustus 2023 een eindafrekening opgesteld, waarbij de uren conform opdracht in rekening zijn gebracht. Ook de eindafrekening is onbetaald gelaten. De betalingsherinneringen die [eiser] heeft verstuurd, hebben niet tot betaling geleid.
3.7.
[bedrijf 1] heeft haar activiteiten begin juli 2023 gestaakt. Op 26 juni 2024 is [bedrijf 1] failliet verklaard.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt om een bedrag van € 6.026,27 aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van € 676,31 en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.026,27 vanaf de datum van verzuim, althans vanaf de datum van de dagvaarding, tot de dag van volledige betaling;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiser] dat [gedaagde] op grond van onrechtmatige daad/bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) verantwoordelijk is voor de betaling van het gevorderde bedrag. Op grond van voornoemd artikel meent [eiser] -samengevat- dat [gedaagde] als bestuurder aansprakelijk is omdat:
  • [gedaagde] wist of had redelijkerwijze moeten begrijpen dat [bedrijf 1] haar betalingsverplichtingen niet kon nakomen (Beklamel-norm);
  • de onrechtmatige gedraging aan [gedaagde] kan worden toegerekend, omdat de normschending hem ernstig te verwijten is;
  • er schade is geleden, want de facturen zijn niet betaald;
  • er sprake is van causaal verband, omdat de normschending heeft geleid tot schade.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en heeft -samengevat- betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en dat hem daarvan een ernstig verwijt zou kunnen worden gemaakt. [eiser] heeft de afgesproken werkzaamheden niet verricht. Ook stelt
[gedaagde] nooit stukken van [eiser] te hebben ontvangen. De vordering is onterecht.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

5.1.
De vraag die in deze zaak centraal staat is of [gedaagde] als voormalig bestuurder van de failliete vennootschap [bedrijf 1] persoonlijk aansprakelijk gesteld kan worden voor de vordering van [eiser]. Om tot een antwoord op die vraag te komen, zal hierna eerst het juridisch kader worden geschetst voor bestuurdersaansprakelijkheid. Vervolgens worden de standpunten van partijen uiteengezet en daarna volgt het oordeel van de kantonrechter. Ten slotte rond de kantonrechter af met haar conclusie.
Juridisch kader5.2. Uitgangspunt is dat in beginsel alleen de vennootschap aansprakelijk is voor schade die voortvloeit uit niet nagekomen verplichtingen of onrechtmatig handelen. Onder bijzondere omstandigheden is, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid jegens derden is vereist dat de bestuurder een voldoende ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
5.3.
Bij benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van de vordering kan volgens vaste rechtspraak [1] , afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder:
namens de vennootschap heeft gehandeld. Daarbij geldt de maatstaf dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de rechtspersoon kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de rechtspersoon aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de rechtspersoon niet aan haar daaruit voortvloeiende verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk ernstig verwijt gemaakt kan worden (Beklamel-norm);
heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt (verhaalsfrustratie). Daarbij geldt als maatstaf of het handelen of nalaten als bestuurder van de betrokken bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelswijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
Vordering en onderbouwing van [eiser]5.4. [eiser] stelt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, omdat hij bij het aangaan van de overeenkomst met [eiser] op 31 januari 2023 al wist dat [bedrijf 1] haar betalingsverplichting niet kon nakomen en evenmin verhaal zou bieden voor de schade. Aldus baseert [eiser] haar vordering op de Beklamel-norm. Die wetenschap bij [gedaagde] blijkt volgens [eiser] uit de volgende omstandigheden:
[gedaagde] heeft verzwegen dat hij zijn vorige accountant ook onbetaald liet;
[bedrijf 1] ontplooide op dat moment bijna geen activiteiten en genereerde geen inkomsten meer;
[gedaagde] was bezig om een andere onderneming ([bedrijf 2]) op te zetten;
[bedrijf 1] had in 2022 al dusdanige schulden opgebouwd dat de rekeningen van leaseauto’s niet meer betaald konden worden, zo volgt uit het faillissementsverslag.
Verweer van [gedaagde]5.5. [gedaagde] heeft betwist dat hij onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en dat hem daarvan een ernstig verwijt zou kunnen worden gemaakt. [gedaagde] voert daarbij het volgende aan:
Ten aanzien van a) [gedaagde] was niet tevreden over de vorige accountant. De boekhouding liep achter en ze wilden cijfers zien. Omdat er niet geleverd werd en omdat [gedaagde] ontevreden was over de dienstverlening, is hij overgestapt naar [eiser]. [gedaagde] heeft de vorige accountant wel voor een deel betaald via een betalingsregeling.
Ten aanzien van b) In januari 2023 was [bedrijf 1] volop in bedrijf. In juni 2023 is de laatste burger gebakken en is een nieuw bedrijf opgezet.
Ten aanzien van c) Het nieuwe bedrijf, de vishandel, is opgezet in de hoop meer inkomsten te genereren, ook ten behoeve van [bedrijf 1]. [bedrijf 1] werd gedreven door personeel. De beide ondernemingen konden goed naast elkaar bestaan.
Ten aanzien van d) [gedaagde] betwist de door [eiser] gestelde schulden. De belastingschuld kwam pas in de loop van 2023 naar voren en waren niet voorzienbaar. Er zijn ook automatische aanslagen opgelegd, die eigenlijk onterecht zijn. Er waren wel financiële middelen om [eiser] te betalen, maar de keuze is gemaakt om het personeel en de leveranciers te betalen zodat er inkomsten gegenereerd konden blijven worden. Zonder personeel en leveranciers had dat niet meer gekund. Er was uiteindelijk niet genoeg geld voor alles omdat zowel de energiekosten als de personeelskosten en de marge van Thuisbezorgd stegen. Daarnaast nam de concurrentie toe. In die omstandigheden lukte het [gedaagde] niet langer om het hoofd boven water te houden.
Oordeel kantonrechter5.6. [eiser] moet stellen en bij betwisting bewijzen dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde], heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd gesteld dat [gedaagde] wist dat [bedrijf 1] bij het aangaan van de overeenkomst op 31 januari 2023 wist of moest weten dat zij de daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen niet kon nakomen én dat hem daarvan een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor dat oordeel is van belang dat niet is gesteld of gebleken wat de financiële stand van zaken bij [bedrijf 1] was eind januari 2023. Geen van partijen heeft financiële cijfers overgelegd. De feiten dat een voorgaande accountant niet is betaald, dat er door [gedaagde] een nieuw bedrijf is gestart en dat de overeenkomsten ten aanzien van de leaseauto’s zijn opgezegd, zijn daarvoor niet voldoende. Waar [eiser] heeft gewezen op het faillissementsverslag en de daarin opgenomen schulden, heeft [gedaagde] gesteld dat de belastingschuld pas is opgekomen in de loop van 2023. Ook staat in het faillissementsverslag dat de activiteiten pas in juli 2023 zijn gestopt en dat de leaseauto’s zijn vervangen door eigen auto’s, met als doel de activiteiten van [bedrijf 1] voort te zetten. Hoewel de schuldenlast zoals die uit het faillissementsverslag blijkt aanzienlijk is, volgt ook uit het verslag niet wat het ontstaansmoment van die schuldenlast was en welke inkomsten en bezittingen daar tegenover stonden. Aldus biedt het verslag geen onderbouwing voor de stellingen van [eiser].
5.7.
De kantonrechter overweegt verder dat het in deze zaak gaat om een situatie waarin een onderneming in financieel zwaar weer verkeert en de bestuurder heeft geprobeerd om de onderneming voort te zetten. Het nemen van (risicovolle) ondernemingsbeslissingen is niet onrechtmatig en behoort tot de taak van een bestuurder. Bij gebreke van feiten over de financiële stand van zaken in januari 2023, kan niet vastgesteld worden dat [gedaagde] wist of moest weten dat [bedrijf 1] de vordering van [eiser] niet zou kunnen betalen en evenmin verhaal zou bieden voor de daaruit voortvloeiende schade.
5.8.
Voor zover [eiser] heeft bedoeld [gedaagde] (ook) selectieve betaling te verwijten (omdat [gedaagde] ervoor heeft gekozen het personeel en de leveranciers wel te betalen), geldt het volgende. In beginsel bestaat er geen verplichting om alle schuldeisers naar evenredigheid van hun respectieve vorderingen te betalen. In een situatie dat een onderneming in financieel zwaar weer verkeert, maar mogelijkheden ziet daar bovenop te komen, is het goed denkbaar dat met name die schuldeisers worden voldaan die het meest urgent zijn om de onderneming draaiende te houden en weer financieel gezond te krijgen. Het enkele gegeven dat binnenkomende gelden niet worden gebruikt om de vordering van een schuldeiser te voldoen, brengt dus niet automatisch mee dat de bestuurder daarvoor aansprakelijk kan worden gehouden. Daarvoor zijn bijzondere aanvullende omstandigheden vereist, die door [eiser] echter niet zijn gesteld en ook niet anderszins zijn gebleken.
Conclusie
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om haar vordering toe te wijzen, nu van gronden voor bestuurdersaansprakelijkheid niet is gebleken.
Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
Proceskosten5.10. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. [gedaagde] is tijdens de mondelinge behandeling in persoon verschenen om te procederen. Er worden daarom zogenoemde verletkosten begroot, omdat hij daardoor (mogelijk) inkomsten is misgelopen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 50,00.

6.De beslissing

de kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 50,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.

Voetnoten

1.HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521 (Beklamel), HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/X), HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:470, (X/TMF).