ECLI:NL:RBOVE:2025:5154

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
08-355052-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontuchtzaak met minderjarige en verstandelijk beperkte persoon

Op 7 augustus 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige en een verstandelijk beperkte persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De aanklacht omvatte ontuchtige handelingen met een persoon die nog geen zestien jaar oud was en met een persoon van wie de verdachte wist dat zij niet in staat was haar wil kenbaar te maken. De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juli 2025 gevolgd, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, aangezien de verklaringen van het vermeende slachtoffer niet voldoende steun vonden in ander bewijs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in zedenzaken, waar vaak slechts twee personen bij de veronderstelde handelingen betrokken zijn.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-355052-24 (P)
Datum vonnis: 7 augustus 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1946 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juli 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.A.J. Spierings, advocaat in Apeldoorn, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en haar vader [slachtoffer 2] voorgedragen slachtofferverklaringen, en van hetgeen namens de benadeelde partij is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 juli 2021 tot en met 4 oktober 2021 met [slachtoffer 1] , die toen nog geen zestien jaar oud was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
feit 2:in de periode van 5 oktober 2021 tot en met 1 juni 2022 met [slachtoffer 1] ontuchtige handelingen heeft gepleegd, van wie hij wist dat zij aan een zodanige verstandelijke handicap lijdt dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2021 tot en met 4 oktober 2021
te [plaats], althans in Nederland,
met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2] 2005,
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten (telkens)
- het boven en/of onder de kleding strelen/betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 1] en/of
- het boven en/of onder de kleding knijpen in de borst(en) van die [slachtoffer 1] en/of
- het strelen/betasten van de knieën en/of bovenbenen van die [slachtoffer 1];
2
hij in of omstreeks de periode van 5 oktober 2021 tot en met 1 juni 2022
te [plaats], althans in Nederland,
met [slachtoffer 1], van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten (telkens)
- het boven en/of onder de kleding strelen en/of betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 1] en/of
- het boven en/of onder de kleding knijpen in de borst(en) van die [slachtoffer 1] en/of
- het strelen en/of betasten van de knieën en/of bovenbenen van die [slachtoffer 1].

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – conform haar overlegde pleitnota – bepleit om verdachte vrij te spreken wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
De verstandelijke beperkte [slachtoffer 1] woont doordeweeks bij zorginstelling Trevin. In het weekend verblijft zij bij haar ouders in [plaats]. Op 5 juli 2022 wordt door de eigenaresse, tevens orthopedagoog, van Trevin, [naam], namens [slachtoffer 1] aangifte gedaan van ontucht. [naam] verklaart dat [slachtoffer 1] en haar moeder hebben verteld dat een huisvriend van haar ouders, verdachte, aan haar borsten heeft gezeten. Dit is verschillende keren gebeurd in de weekenden dat zij bij haar ouders verbleef. Zij was toen 15 en 16 jaar oud. Uit de aangifte blijkt dat op 7 juni 2022 een taxatiegesprek heeft plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft [slachtoffer 1] verteld dat verdachte meerdere malen haar borsten heeft vastgepakt en in haar borsten heeft geknepen. Een verslag van het taxatiegesprek is als bijlage bij de aangifte gevoegd. [slachtoffer 1] heeft op 26 juli 2022 in een kindvriendelijke studio verklaard over de ten laste gelegde handelingen.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting een ontkennende verklaring afgelegd.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de veronderstelde seksuele handelingen: het (vermeende) slachtoffer en de verdachte. Wanneer de verdachte de seksuele handelingen ontkent, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het slachtoffer – als getuige – als wettig bewijs beschikbaar zijn.
De bewijsminimumregel in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat de rechter het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan niet kan aannemen op de verklaring van één getuige, in dit geval de verklaring van [slachtoffer 1]. Er moet meer bewijs zijn, dat haar verklaring ondersteunt, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat er om dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring ‘niet op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. [1]
Hiervoor is niet voldoende dat getuigen ‘de auditu’, ofwel van horen zeggen, verklaren over wat zij van het veronderstelde slachtoffer hebben gehoord. De bron van deze verklaringen blijft dan immers steeds het veronderstelde slachtoffer.
De rechtbank moet beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan, met andere woorden: of in het dossier voldoende bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde te komen.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat niet aan dit bewijsminimum is voldaan omdat voldoende steunbewijs ontbreekt. Zij overweegt daarover het volgende.
De aangifte van [naam]
De verklaring van [naam] levert naar het oordeel van de rechtbank geen steunbewijs op voor de verklaring van [slachtoffer 1]. [naam] heeft over het vermeende misbruik gehoord van [slachtoffer 1], haar moeder en de begeleiders van [slachtoffer 1], en zij is hier zelf geen getuige van geweest. Haar verklaring komt dus niet uit een andere, onafhankelijke, bron. Ook het taxatiegesprek, waarin [slachtoffer 1] aan de taxateur heeft verteld wat haar zou zijn overkomen, kan om die reden niet dienen als steunbewijs.
De verklaring van getuige [getuige]
Volgens [slachtoffer 1] zou haar moeder, getuige [getuige], hebben gezien dat verdachte haar borsten heeft betast. De verklaring van getuige [getuige] levert naar het oordeel van de rechtbank ook geen steunbewijs op voor de verklaring die [slachtoffer 1] heeft afgelegd, nu niet kan worden vastgesteld dat zij over dezelfde momenten als [slachtoffer 1] heeft verklaard.
De brief van [naam]
Ook de brief van [naam], ingediend door de benadeelde partij op 27 juni 2025, kan niet dienen als steunbewijs. [naam] heeft onder meer beschreven dat in de periode voor de onthulling van het (vermeende) misbruik én daarna sprake was van een grote gedragsverandering bij [slachtoffer 1]. Deze schriftelijke verklaring is niet gedateerd en beschrijft evenmin wanneer en op welke wijze de gedragsverandering aan de orde was, en of deze gedragsverandering te koppelen is aan vermeend misbruik. Deze verklaring is dan ook onvoldoende concreet om te dienen als steunbewijs voor wat aan de verdachte ten laste is gelegd.
Het dossier bevat verder nog chats tussen verdachte en [slachtoffer 1], waarin verdachte woorden gebruikt als ‘lekker ding’ waar hij [slachtoffer 1] bedoelt. Ook deze chats vormen naar het oordeel van de rechtbank geen steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 1] over het misbruik door verdachte.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat zich daarnaast geen andere bewijsmiddelen in het dossier bevinden die de verklaring van [slachtoffer 1] in voldoende mate ondersteunen, zodat niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De schade van benadeelde

4.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om een schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het schadebedrag bestaat uit immateriële schade.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Omdat verdachte van deze feiten wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en
spreekthem daarvan
vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in het geheel
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.L. Beljaars, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Vis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2025.