3.3Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
De verstandelijke beperkte [slachtoffer 1] woont doordeweeks bij zorginstelling Trevin. In het weekend verblijft zij bij haar ouders in [plaats]. Op 5 juli 2022 wordt door de eigenaresse, tevens orthopedagoog, van Trevin, [naam], namens [slachtoffer 1] aangifte gedaan van ontucht. [naam] verklaart dat [slachtoffer 1] en haar moeder hebben verteld dat een huisvriend van haar ouders, verdachte, aan haar borsten heeft gezeten. Dit is verschillende keren gebeurd in de weekenden dat zij bij haar ouders verbleef. Zij was toen 15 en 16 jaar oud. Uit de aangifte blijkt dat op 7 juni 2022 een taxatiegesprek heeft plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft [slachtoffer 1] verteld dat verdachte meerdere malen haar borsten heeft vastgepakt en in haar borsten heeft geknepen. Een verslag van het taxatiegesprek is als bijlage bij de aangifte gevoegd. [slachtoffer 1] heeft op 26 juli 2022 in een kindvriendelijke studio verklaard over de ten laste gelegde handelingen.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting een ontkennende verklaring afgelegd.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de veronderstelde seksuele handelingen: het (vermeende) slachtoffer en de verdachte. Wanneer de verdachte de seksuele handelingen ontkent, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het slachtoffer – als getuige – als wettig bewijs beschikbaar zijn.
De bewijsminimumregel in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat de rechter het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan niet kan aannemen op de verklaring van één getuige, in dit geval de verklaring van [slachtoffer 1]. Er moet meer bewijs zijn, dat haar verklaring ondersteunt, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat er om dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring ‘niet op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Hiervoor is niet voldoende dat getuigen ‘de auditu’, ofwel van horen zeggen, verklaren over wat zij van het veronderstelde slachtoffer hebben gehoord. De bron van deze verklaringen blijft dan immers steeds het veronderstelde slachtoffer.
De rechtbank moet beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan, met andere woorden: of in het dossier voldoende bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde te komen.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat niet aan dit bewijsminimum is voldaan omdat voldoende steunbewijs ontbreekt. Zij overweegt daarover het volgende.
De aangifte van [naam]
De verklaring van [naam] levert naar het oordeel van de rechtbank geen steunbewijs op voor de verklaring van [slachtoffer 1]. [naam] heeft over het vermeende misbruik gehoord van [slachtoffer 1], haar moeder en de begeleiders van [slachtoffer 1], en zij is hier zelf geen getuige van geweest. Haar verklaring komt dus niet uit een andere, onafhankelijke, bron. Ook het taxatiegesprek, waarin [slachtoffer 1] aan de taxateur heeft verteld wat haar zou zijn overkomen, kan om die reden niet dienen als steunbewijs.
De verklaring van getuige [getuige]
Volgens [slachtoffer 1] zou haar moeder, getuige [getuige], hebben gezien dat verdachte haar borsten heeft betast. De verklaring van getuige [getuige] levert naar het oordeel van de rechtbank ook geen steunbewijs op voor de verklaring die [slachtoffer 1] heeft afgelegd, nu niet kan worden vastgesteld dat zij over dezelfde momenten als [slachtoffer 1] heeft verklaard.
De brief van [naam]
Ook de brief van [naam], ingediend door de benadeelde partij op 27 juni 2025, kan niet dienen als steunbewijs. [naam] heeft onder meer beschreven dat in de periode voor de onthulling van het (vermeende) misbruik én daarna sprake was van een grote gedragsverandering bij [slachtoffer 1]. Deze schriftelijke verklaring is niet gedateerd en beschrijft evenmin wanneer en op welke wijze de gedragsverandering aan de orde was, en of deze gedragsverandering te koppelen is aan vermeend misbruik. Deze verklaring is dan ook onvoldoende concreet om te dienen als steunbewijs voor wat aan de verdachte ten laste is gelegd.
Het dossier bevat verder nog chats tussen verdachte en [slachtoffer 1], waarin verdachte woorden gebruikt als ‘lekker ding’ waar hij [slachtoffer 1] bedoelt. Ook deze chats vormen naar het oordeel van de rechtbank geen steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 1] over het misbruik door verdachte.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat zich daarnaast geen andere bewijsmiddelen in het dossier bevinden die de verklaring van [slachtoffer 1] in voldoende mate ondersteunen, zodat niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.