In deze civiele procedure heeft eiser, die een woning heeft gekocht, een bewijsopdracht gekregen van de rechtbank om aan te tonen dat hij kamers in de woning kan verhuren zonder vergunning, mits hij zelf eigenaar is en daar ook woont. De rechtbank heeft op 5 juni 2024 een tussenvonnis uitgesproken waarin deze bewijsopdracht werd gegeven. Eiser heeft getuigen laten horen, waaronder zijn vader en een studievriend, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet in de bewijsopdracht is geslaagd. De getuigenverklaringen ondersteunen niet voldoende zijn stelling dat de makelaar, [gedaagde 3], heeft gezegd dat er geen vergunning nodig was voor het verhuren van kamers. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiser en zijn vader, hoewel niet partijgetuigen, onvoldoende bewijs leveren om de stelling van eiser te onderbouwen. De rechtbank benadrukt dat er geen aanvullend bewijs is dat de verklaringen van eiser en zijn vader geloofwaardig maakt, en dat de getuigenverklaring van [gedaagde 3] de stellingen van eiser weerspreekt. Eiser wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagden.