ECLI:NL:RBOVE:2025:490

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/08/308385 / HA ZA 24-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging woonhuisverzekering na brand en dekking geweigerd

In deze zaak staat centraal of de woonhuisverzekering van de eisers terecht is beëindigd en of dekking kan worden geweigerd na een brand. De eisers, die hun oude woning hebben gesloopt en een nieuwe woning hebben gebouwd, hebben een woonhuisverzekering afgesloten bij de Verzekeraar. Kort na de oplevering van de nieuwe woning brak er brand uit. De Verzekeraar stelde dat de verzekering beëindigd was omdat de oude woning gesloopt was, en weigerde dekking. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de sloop en nieuwbouw geen grond vormden voor beëindiging van de verzekering. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers toe, omdat de verzekering niet beëindigd kon worden en de dekking niet geweigerd mocht worden. De rechtbank concludeerde dat de eisers recht hadden op een voorschot op de dekking en dat de Verzekeraar de proceskosten moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/308385 / HA ZA 24-15
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [woonplaats 1],
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 2],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. E.C.M.J. van Kempen,
tegen
1.
[gedaagde 1]’ U.A.,
te [vestigingsplaats 1],
advocaat: mr. P.M. Leerink,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Verzekeraar
en

2.2. [gedaagde 2] B.V.,

te [vestigingsplaats 2],
advocaat: mr. F.E. Kerkvliet,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 2].

1.Samenvatting

1.1.
Deze zaak gaat over de vraag of de woonhuisverzekering van [eisers] terecht is beëindigd en of dekking kon worden geweigerd na brand. [eisers] hadden een woonhuisverzekering en hebben hun woning gesloopt en op dezelfde plek een nieuwe woning gebouwd. De nieuwe woning is kort na de oplevering afgebrand. Omdat bekend was dat de oude woning gesloopt zou worden en een nieuw huis zou worden gebouwd, zijn die omstandigheden volgens de rechtbank geen grond voor beëindiging van de verzekering of voor het weigeren van dekking. Ook andere weigeringsgronden gaan niet op. De rechtbank zal de vorderingen van [eisers] jegens Verzekeraar toewijzen en komt aan een beoordeling van de vorderingen jegens [gedaagde 2] niet toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord van Verzekeraar met producties
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] met producties
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de akte overlegging producties van de zijde van [eisers]
- de brief met nadere producties van de zijde van Verzekeraar
- de mondelinge behandeling van 13 december 2024, ter gelegenheid waarvan alle partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd en de griffier spreekaantekeningen heeft gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eisers] hebben in 2018 een woning met grond gekocht aan de [adres]. Hun bestaande woonhuisverzekering bij Verzekeraar hebben zij toen overgezet, door het adres op de polis te wijzigen. [gedaagde 2] was hierbij betrokken als intermediair.
3.2.
De woonhuisverzekering bestaat uit het polisblad, Algemene Voorwaarden Particulier Zevenwouden (hierna: AV) en Bijzondere Voorwaarden van de Woonhuisverzekering (hierna: BV).
3.3.
[eisers] was voornemens om de bestaande woning aan de [adres] te slopen en nieuw te bouwen. In de tussentijd woonden zij in de nieuw gebouwde paardenstal op het terrein.
3.4.
Bij het afsluiten van een verzekering voor de paardenstal hebben [eisers], [gedaagde 2] en Verzekeraar gesproken over de sloop van de woning. De e-mailcorrespondentie daaromtrent tussen [eisers], [gedaagde 2] en Verzekeraar is als volgt:
a. [naam 1] , werkzaam bij [gedaagde 2], schrijft op 4 september 2019 aan [naam 2], werkzaam bij Verzekeraar, het volgende:
“Goedemiddag [naam 2],
Bijgaand foto’s behorend bij een bestaande opstal onder polisnummer [nummer] van de familie [eisers] te [woonplaats 1]. Het gaat om een schuur welke een functie heeft als paardenstal en ruimte voor hobby met toilet. Zij willen
er misschien ter zijne tijd even in wonen in verband met een nieuw te bouwen huis. Bel me anders maar even de waarde van het geheel is € 200.000- euro.”
b. [naam 2] antwoordt als volgt:
‘Hoi [naam 1],
Ik stel voor de paardenstal als los object op te voeren op de polis.
Premie 1,25 0/00 op basis van een uitgebreide dekking.
Accoord zo?”
c. [naam 1] reageert daarop aan [naam 2] met het volgende bericht:
“Hallo [naam 2],
Zoals net met jou besproken en contact met de relatie te hebben gehad, zij zijn akkoord met het voorstel. Echter gaan we er vanuit dat het de lading dekt zoals we besproken hebben net telefonisch : paardenstal en hobby ruimte welke tevens gebruikt (kan ) gaat worden als tijdelijk woonhuis benoemd zoals eerder besproken.”
3.5.
In juli 2021 neemt [eisers] contact op met [gedaagde 2] voor de financiering van de beoogde nieuwbouw. [naam 1] schrijft bij e-mail van 20 juli 2021 hierover het volgende:
“Hallo [eiser 1] en [eiser 2],
Zoals met jullie besproken een eerste opzet van de mogelijkheden qua nieuwbouw 2023, op de toetsing kunnen jullie zien wat er maximaal te lenen is op basis van het inkomen. De financieringsopzet geeft aan wat eigenlijk nodig is om te financieren, en een twee tal berekeningen wat mogelijk de maandlast is bij eventueel verschillende mogelijkheden. Uiteraard is dit een bespreek stuk, dus kijk er naar en laten we er gezamenlijk verder over praten… ik hoor wel.”
3.6.
In april 2022 vraag [eisers] aan [gedaagde 2] om een voorstel voor verhoging van de overlijdensrisicoverzekering. [naam 3] , werkzaam bij [gedaagde 2], schrijft bij e-mail van 13 april 2022 hierover het volgende:
‘Goedemorgen [eiser 1],
We gaan de aanvraag in werking zetten, (…)
Zodra deze nieuwe ORV is geaccepteerd, gaan we de oude verzekering van € 125.000 beeindigen!”
3.7.
De bestaande woning op het perceel van [eisers] is gesloopt in januari 2023. Vervolgens is gestart met de bouw van de nieuwe woning.
3.8.
De bouwwerkzaamheden zijn deels door een aannemingsbedrijf en deels in eigen beheer verricht. Zo heeft een bevriende buurman van [eisers] werkzaamheden verricht aan de meterkast, kort na oplevering van de woning door de aannemer.
3.9.
De nieuwe woning is op 21 juni 2023 casco opgeleverd. Op 23 juni 2023 brak brand uit in de meterkast.
3.10.
[gedaagde 2] meldt de schade bij Verzekeraar. [naam 1] schrijft hierover bij e-mailbericht van 26 juni 2023 aan [naam 4] , werkzaam bij Verzekeraar, het volgende:
“Zoals zojuist telefonisch besproken het volgende:
Onze relatie [eisers], met bij jullie verzekerd de opstal onder polisnummer:
[nummer] heeft een brandschade. Echter de verzekering had beëindigd moeten zijn ivm de nieuwbouwwoning die op de plek is gekomen van de woning die bij jullie verzekerd was en die is afgebroken. Deze nieuwe woning heeft bij aanvang gelopen onder de CARverzekering bij de aannemer. Afgelopen woensdag is deze woning opgeleverd en is de verzekeringnemer verstaanbaar gegeven dat de opstal uit de CAR is gehaald. Verzekeringnemer had toen de verzekering voor zijn nieuwe opstal door moeten geven, maar is daar in verzuim gebleven. Afgelopen vrijdag is er brand ontstaan, vermoedelijk vanuit de meterkast. Maar technisch onderzoek moet dit nog uitwijzen. Om deze schade verder af te kunnen wikkelen, dient er een schade-expert te komen om eea te coördineren en vast te stellen. Probleem is nu dat de verzekering al die tijd niet beëindigd is door verzekeringnemer en derhalve premie-technisch ook netjes betaald is. Mijn vraag aan jullie is Hoe te
handelen?"
3.11.
De schade is getaxeerd op € 356.363,21 aan herstelkosten en € 40.457,80 aan bijkomende kosten.
3.12.
Bij brief van 27 juli 2023 wijst Verzekeraar dekking af en beëindigt de woonhuisverzekering met terugwerkende kracht per 1 februari 2023.
3.13.
Op verzoek van [eisers] heeft [naam 5], werkzaam bij [bedrijf] B.V., onderzoek verricht naar de oorzaak van de brand. Verzekeraar heeft geen onderzoek laten uitvoeren.
3.14.
[eisers] heeft in reactie op het bericht van Verzekeraar gesommeerd om haar standpunt te herzien en alsnog dekking te verlenen. Verzekeraar handhaaft haar standpunt, waarna [eisers] onderhavige procedure is gestart.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vordert – samengevat –;
primair
vernietiging van de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst door Verzekeraar;
een verklaring voor recht dat Verzekeraar gehouden is om dekking te verlenen;
veroordeling van Verzekeraar tot nakoming door betaling van het overeengekomen voorschot op de dekking ter hoogte van € 183.003,08;
veroordeling van Verzekeraar tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
Subsidiair vordert [eisers] veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van € 396.810,01 aan schadevergoeding, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
4.2.
Verzekeraar voert verweer. Verzekeraar concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers], dan wel tot afwijzing van de vorderingen met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Ook [gedaagde 2] voert verweer. [gedaagde 2] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers], dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

5.1.
Verzekeraar weigert in de eerste plaats dekking, omdat zij zich op het standpunt stelt dat de woonhuisverzekering van [eisers] is beëindigd. De rechtbank gaat eerst in op dit standpunt van Verzekeraar.
Is de verzekering beëindigd?
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat voor de vraag wat partijen zijn overeengekomen over de duur van de verzekeringsovereenkomst en beëindigingsmogelijkheden van Verzekeraar, gekeken moet worden naar de bepalingen van het contract en de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van partijen kan worden verwacht (vgl. HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Als algemeen gezichtspunt heeft te gelden dat naar gelang van de omstandigheden mag meewegen dat een eenzijdig door de verzekeraar opgestelde polisvoorwaarde in geval van twijfel over de uitleg ervan in het nadeel van de verzekeraar en ten gunste van de verzekerde moet worden uitgelegd (vgl. HR 24 september 1993, nr. 14949, NJ 1993, 760, herhaald in HR 18 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7002).
5.3.
In artikel 2 van de BV is een regeling opgenomen over het begin en einde van de verzekering en staan gronden voor beëindiging van de verzekering door Verzekeraar.
Niet in geschil is dat de daarin genoemde gronden, zoals het niet tijdig betalen van de premie, in deze zaak niet van toepassing zijn. Het verdwijnen van het verzekerd object zoals de sloop van de verzekerde woning, wordt in dit artikel niet genoemd.
5.4.
Verzekeraar wijst naar artikel 5a, derde gedachtestreepje van de BV. Daarin staat het volgende:
“5. Welke extra aandachtspunten zijn er?
a. Wat gebeurt er als het risico verandert?
- Bij het afsluiten van de verzekering hebt u aan ons opgegeven wat het gebruik is van het woonhuis. Zijn hierin veranderingen (risicowijziging) gekomen? Bijvoorbeeld verhuur, verbouw, verandering van het gebruik, het komt (gedeeltelijk) leeg te staan, u gebruikt het langer dan 2 maanden niet meer, het woonhuis wordt geheel of gedeeltelijk gekraakt. Dan moet u dit direct aan ons doorgeven.
- Geeft u de risicowijziging niet binnen 30 dagen door? Dan hebt u geen recht op schadevergoeding. Tenzij wij de verzekering na de melding ongewijzigd zouden hebben voortgezet.
- Bij een verandering van het risico mogen wij de premie en de voorwaarden veranderen. Ook mogen wij de verzekering beëindigen.”
Volgens Verzekeraar had [eisers] moeten melden dat het oude woonhuis gesloopt zou worden omdat dan sprake is van een risicowijziging als bedoeld in dit artikel. Het verzekerde object is er dan niet meer, zodat de verzekering vervalt. [eisers] heeft geen melding gedaan. Eerst toen de brand gemeld werd, bleek Verzekeraar dat de oude woning was gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Verzekeraar heeft de woonhuisverzekering daarom met terugwerkende kracht tot 1 februari 2023 beëindigd. De nieuw te bouwen woning valt onder de CAR-verzekering van de aannemer. Toen de nieuwe woning opgeleverd werd, had [eisers] een nieuwe woonhuisverzekering moeten afsluiten.
5.5.
De rechtbank volgt het standpunt van Verzekeraar dat de verzekering beëindigd is omdat de oude woning is gesloopt, om verschillende redenen niet.
5.6.
Sloop van de woning wordt niet genoemd als één van de omstandigheden die in artikel 5a van de BV zijn vermeld. Hoewel dit voorbeelden zijn, en niet is bepaald dat die uitputtend zijn, gaat het volgens de toevoeging tussen haakjes om veranderingen die een risicowijziging meebrengen. Moeilijk valt in te zien dat door het slopen van de woning een risicowijziging heeft plaatsgevonden die in het nadeel is van Verzekeraar. Verzekeraar heeft dat tenminste onvoldoende onderbouwd. Er lijkt veeleer een voordeel te ontstaan voor Verzekeraar wanneer de woning wordt gesloopt, omdat door het verdwijnen van het te verzekeren object geen schade kan ontstaan waarvoor dekking verleend zou moeten worden. Dat ook risicowijzigingen ten voordele van Verzekeraar kunnen leiden tot een mogelijkheid voor Verzekeraar om een verzekering te beëindiging, is niet aannemelijk. Bij gebrek aan een nadere toelichting van Verzekeraar op dit punt, neemt de rechtbank niet aan dat het slopen van de woning valt onder een te melden verandering als bedoeld in artikel 5a BV. Daarbij is van belang dat een eenzijdig door de verzekeraar opgestelde polisvoorwaarde zoals artikel 5a BV in geval van twijfel over de uitleg ervan in het nadeel van de verzekeraar en ten gunste van de verzekerde moet worden uitgelegd. Ook is van belang dat vaststaat dat [eisers] de premie steeds hebben betaald. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zij uitdrukkelijk gezegd dat ze zich ervan bewust waren dat ten tijde van de werkzaamheden sprake was van een dubbel verzekerd risico, maar dat ze dat voor lief namen. [eisers] meenden kennelijk dat de verzekering bij sloop van de oude woning zou worden voortgezet. In het kader van de over en weer redelijkerwijs toe te kennen uitleg aan artikel 5a van de BV, heeft Verzekeraar niet gesteld of onderbouwd dat en waarom [eisers] die verwachting niet mocht hebben.
5.7.
Voor zover al wel sprake zou zijn van een te melden risicowijziging, geldt daarnaast dat [eisers] gemotiveerd hebben gesteld dat de sloop en nieuwbouw aan Verzekeraar zijn gemeld. [eisers] hebben in dat kader gesteld dat (i) deze plannen al vanaf de aankoop van de woning met grond in 2018 aan de orde waren, (ii) dat zij vanwege de sloop van de woning in het bijgebouw, de paardenstal, zijn gaan wonen, (iii) dat Verzekeraar daarmee bekend was gelet op de e-mailcorrespondentie met [gedaagde 2] hierover en de speciaal afgesloten gebouwenverzekering voor de paardenstal, (iv) dat [gedaagde 2] concreet wist van de nieuwbouwplannen omdat haar in dat kader is gevraagd om een financieringsvoorstel op te stellen en de levensverzekering te verhogen, en (v) dat [gedaagde 2] dit ook met Verzekeraar heeft gedeeld. Verzekeraar heeft deze stellingen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende weersproken. Verzekeraar verwijst naar het e-mailbericht van [naam 1] van 26 juni 2023 waarin de schade werd gemeld en [naam 1] schrijft dat ‘de verzekering beëindigd had moeten zijn ivm de nieuwbouwwoning.’. Volgens Verzekeraar is haar eerst toen gemeld dat [eisers] de oude woning gesloopt hadden en een nieuwe woning hadden gebouwd. Uit de e-mailcorrespondentie die hiervoor in rov. 3.4 is aangehaald, volgt evenwel dat [gedaagde 2] wel al eerder met Verzekeraar besproken had dat de oude woning gesloopt zou worden en dat een nieuwe woning gebouwd zou worden, omdat de verzekering van de paardenstal in dat kader geregeld moest worden. Daarnaast heeft [naam 1] tijdens de mondelinge behandeling expliciet gezegd dat hij de sloop van de oude woning en nieuw te bouwen woning met Verzekeraar heeft besproken. Door Verzekeraar is dat niet concreet weersproken. Bovendien waren deze omstandigheden de aanleiding om de paardenstal op de polis van [eisers] bij Verzekeraar toe te voegen; niet om de woonhuisverzekering te beëindigen.
5.8.
Verzekeraar heeft nog aangevoerd dat de bouw van deze woning niet is gemeld, omdat het in het e-mailbericht van [naam 1] van 4 september 2019 gaat om ‘een nieuw te bouwen huis’ en dat onvoldoende specifiek is. De rechtbank volgt dat betoog niet. [eisers] heeft namelijk onweersproken gesteld dat van begin af aan het plan was dat de huidige woning gesloopt zou worden, om op hetzelfde perceel een nieuwe woning te bouwen en dat zij daarom tijdelijk in de paardenstal zouden wonen. Die situatie wordt in de e-mailcorrespondentie aangehaald en [naam 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij die situatie ook mondeling met Verzekeraar heeft besproken. Voor zover voor Verzekeraar meer gegevens van belang waren, zoals de datum van de start van de sloop of van de nieuwbouw, of gegevens over het nieuw te bouwen huis, was het naar het oordeel van de rechtbank aan Verzekeraar om daar op door te vragen en/of te berichten dat die van belang waren.
5.9.
Het standpunt van Verzekeraar dat de woonhuisverzekering met terugwerkende kracht kan worden beëindigd, volgt de rechtbank daarom niet.
Moet verzekeraar dekking verlenen?
5.10.
Nu de rechtbank van oordeel is dat Verzekeraar de woonhuisverzekering niet met terugwerkende kracht kan beëindigen, is aan de orde of Verzekeraar dekking moet verlenen.
5.11.
Verzekeraar stelt zich op het standpunt dat de nieuw gebouwde woning niet onder de afgesloten woonhuisverzekering valt, omdat sprake is van een ander object en omdat nieuw te bouwen woningen niet bij haar verzekerd kunnen worden.
Is de nieuwe woning verzekerd?
5.12.
Dat feitelijk sprake is van een ander huis, omdat de oude woning is gesloopt, staat vast. Dat dit er toe leidt dat de verzekering niet voor de nieuwe woning geldt, heeft Verzekeraar naar het oordeel van de rechtbank evenwel onvoldoende onderbouwd.
5.13.
Artikel 1 van de BV bepaalt het volgende:
“1. Wat is verzekerd?
Verzekerd is het woonhuis dat op het polisblad staat.”
Op het polisblad van [eisers] staat het volgende:
“Adres [adres]
Bestemming Particuliere bewoning
Bewoning Bewoond
Bouwaard Steen/hard
Bouwaard dak Harde dekking
Bouwaard muren (Grotendeels) Steen”
Deze omschrijving past zowel op de oude als op de nieuwe woning. De verzekering is bovendien eerder met een enkele adreswijziging overgezet naar het huidige perceel van [eisers]. Dat de verzekering dusdanig object gebonden is, dat een nieuwe verzekering afgesloten had moet worden als een nieuwe woning wordt gebouwd, heeft Verzekeraar naar het oordeel van de rechtbank daarom onvoldoende onderbouwd.
5.14.
Verzekeraar betoogt dat sprake is van een andere woning omdat de nieuwe woning twee keer zo groot is. Volgens Verzekeraar is voor een gemiddelde consument direct duidelijk dat dit tot een hogere premie leidt. [eisers] hebben daar tegenin gebracht dat zij niet wisten dat de omvang van de woning relevant was, omdat de eerdere overzetting van de verzekering gebeurde door een enkele adreswijziging. Daarnaast betwisten [eisers] dat een wijziging van de omvang van een woning relevant is, omdat andere verzekeraars niet steeds naar de inhoud van de te verzekeren woning vragen en dat, als ze dat doen, het erom gaat of de woning groter of kleiner is dan 300m2 woonoppervlakte. De nieuw gebouwde woning is daar onder gebleven, zodat [eisers] ervan uit mocht gaan dat de omvang verder niet relevant was. De rechtbank kan dit betoog van [eisers] goed volgen, gelet op de door [eisers] overgelegde stukken waarin zij bij verschillende verzekeraars aanvragen voor een woonhuisverzekering hebben ingediend. Dat Verzekeraar daar tegenover stelt dat de betreffende verzekeraars in het vervolgtraject van de aanvraag steeds onderzoek zal doen naar de woning, ter plaatse of via openbare bronnen, doet daar niet aan af, omdat het erom gaat of partijen over en weer redelijkerwijs van elkaar hebben moeten begrijpen dat een wijziging van de omvang van de woning zou leiden tot een beëindigingsgrond voor Verzekeraar. Dat heeft Verzekeraar naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
5.15.
Verzekeraar betoogt daarnaast dat zij geen woningen in aanbouw verzekert.
Ter onderbouwing legt Verzekeraar een verklaring over van [naam 6] , directeur Noorderlinge verzekeraars en leidinggevende van de afdeling acceptatie. Hij schrijft dat Verzekeraar nieuw te bouwen woonhuizen niet verzekert, omdat deze doorgaans voor rekening en risico van de aannemer komen totdat ze worden opgeleverd. Ook wijst Verzekeraar op een rapport van de heer [naam 7], BEC GA, werkzaam als
Risico- en verzekeringsspecials MKB, waarin het acceptatiebeleid van andere verzekeraars wordt uiteengezet. Volgens Verzekeraar kan bovendien uit artikel 3 van de BV, waar [eisers] naar verwijzen, niet worden opgemaakt dat woningen die nog gebouwd worden, wel door hen worden geaccepteerd. Dit artikel ziet volgens Verzekeraar niet op de bouw van een volledig nieuwe woning, maar op het realiseren van een aanbouw aan een bestaande woning, zoals een serre, of (interne) verbouw van een bestaande woning.
5.16.
De rechtbank overweegt dat het standpunt van Verzekeraar dat zij woningen die in aanbouw zijn, niet verzekert, niet relevant is. Vaststaat immers dat de woning van [eisers] inmiddels was opgeleverd. Dat Verzekeraar woningen die zijn opgeleverd niet in verzekering neemt, volgt niet uit de verklaringen van [naam 6] en [naam 7]. Zij schrijven wel dat in dat geval mogelijk aanvullende vragen worden gesteld of onderzoek wordt verricht, maar nu de rechtbank van oordeel is dat er geen grond was voor Verzekeraar om de verzekering te beëindigen, is de verzekering doorgelopen. Dat Verzekeraar dan ook nadere vragen kan stellen, is – behoudens het hierna te bespreken beroep van Verzekeraar op risicowijzigingen – door Verzekeraar niet gesteld of gebleken.
5.17.
Verzekeraar wijst er nog op dat uit het bestek van de aannemer van [eisers] volgt dat [eisers] een woonhuisverzekering hadden moeten aanvragen voor de nieuw gebouwde woning. Verzekeraar gaat er daarbij evenwel aan voorbij dat het er in het bestek – voor zover Verzekeraar daar al een beroep op kan doen – om gaat dat de CAR-verzekering van de aannemer eindigt bij oplevering van de woning. Verzekeraar heeft niet toegelicht waarom [eisers], nu zij meenden dat zij al een woonhuisverzekering hadden afgesloten, (opnieuw) een woonhuisverzekering hadden moeten afsluiten, zodat de rechtbank aan deze stelling verder voorbijgaat.
Mag dekking geweigerd worden vanwege het niet melden van een risicowijziging?
5.18.
Verzekeraar stelt zich verder op het standpunt dat dekking geweigerd mag worden omdat sprake is van een risicowijziging die [eisers] op grond van artikel 5a van de BV hadden moeten melden. Volgens Verzekeraar zijn de sloop, start van de bouw en oplevering ten onrechte niet gemeld. [gedaagde 2] wist dat dit wel gemeld had moeten worden, want in haar
e-mail van 26 juni 2023 erkent zij dat is verzuimd om de oplevering te melden.
Deze wetenschap van [gedaagde 2] mag aan [eisers] worden toegekend, omdat [gedaagde 2] als tussenpersoon voor [eisers] optrad. Dekking mag daarom worden geweigerd, aldus Verzekeraar.
5.19.
De rechtbank volgt het standpunt van Verzekeraar dat de bouw en oplevering aan haar gemeld moeten worden, omdat dan sprake is van een risicowijziging als bedoeld in artikel 5a van de BV. Verbouw wordt in het artikel letterlijk genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank is ook de oplevering een concreet moment dat tot risicowijziging leidt en op grond van artikel 5a van de BV aan Verzekeraar gemeld moet worden. Vaststaat immers dat de woning vanaf dat moment niet meer valt onder de CAR-verzekering van de aannemer, maar volledig voor rekening en risico van [eisers] komt, zodat het risico voor Verzekeraar op verzekeringsaanspraken vergroot wordt. Bovendien hebben [eisers] geen verweer gevoerd tegen de stelling van Verzekeraar dat uit het emailbericht van [naam 1] van 26 juni 2023 volgt dat [gedaagde 2] dit erkent en dat de wetenschap van [gedaagde 2] op dit punt aan [eisers] toegekend moet worden.
Het betoog van [eisers] dat de verbouwwerkzaamheden niet gemeld hoeven te worden omdat dekking op grond van het hiervoor aangehaalde artikel 3 van de BV automatisch beperkt wordt tot schade door brand, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op, omdat artikel 3 van de BV niet ziet op de meldplicht maar op de omvang van het verzekerde risico. Voor de vraag waar het schenden van de meldplicht toe leidt, kan dit artikel wel van belang zijn. Aan die vraag komt de rechtbank evenwel niet toe, omdat Verzekeraar naar het oordeel van de rechtbank om andere redenen geen beroep kan doen op artikel 5a van de BV.
5.20.
Op grond van artikel 5a van de BV moeten risicowijzigingen binnen 30 dagen doorgegeven worden en vervalt het recht op schadevergoeding als dat niet op tijd gebeurt, tenzij de verzekering na de melding ongewijzigd zou zijn voortgezet. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, zijn de sloop en nieuwbouw aan Verzekeraar gemeld en is de verzekering daarna ongewijzigd voortgezet. Oplevering van de woning is aanvankelijk niet gemeld, maar dat de woning is opgeleverd volgt wel uit het e-mailbericht van 26 juni 2023 waarmee [naam 1] Verzekeraar vertelt over de brand. Dit bericht is binnen 30 dagen na de risicowijziging ontvangen (de oplevering vond enkele dagen eerder plaats, op 21 juni 2023). De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat een situatie als genoemd in artikel 5a van de BZ zich niet voor heeft gedaan, zodat dit artikel geen grond vormt voor het weigeren van dekking door Verzekeraar.
Mag dekking geweigerd worden vanwege een bouw- of installatiefout?
5.21.
Verzekeraar doet een beroep op (artikel 2.2.b jo.) artikel 2.1.b van de BV, en stelt dat zij dekking kan weigeren omdat dekking is uitgesloten voor schade:
- die het gevolg is van fouten bij de (ver)bouw
- door een bouw- of een installatiefout. Hiervan is sprake als op het moment van bouwen of installeren geldende bouw- of installatievoorschriften niet zijn nageleefd;
Verzekeraar wijst er daarbij op dat de brand is ontstaan in de meterkast, kort nadat een bevriende buurman daar werkzaamheden aan had verricht. Volgens Verzekeraar duidt dit erop dat er een fout is gemaakt bij die werkzaamheden. Bovendien hebben [eisers] niet alle relevante stukken over de oorzaak van de brand overlegd, zodat zij dit niet nader kan onderzoeken, aldus Verzekeraar.
5.22.
[eisers] hebben gemotiveerd betwist dat sprake is van schade door fouten bij de bouw of installatie. Zij erkennen dat door een bevriende buurman werkzaamheden zijn verricht aan de meterkastinstallatie, maar wijzen erop dat die buurman gekwalificeerd is en dat de brand niet tijdens die werkzaamheden is ontstaan maar enkele dagen later. Bovendien hebben [eisers] onderzoek laten doen naar de oorzaak van de brand en volgt daaruit dat er geen onregelmatigheden zijn aangetroffen in de installatie.
5.23.
De rechtbank is van oordeel dat Verzekeraar, gelet op de gemotiveerde betwisting van [eisers], onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is geweest van een fout bij de bouw of een installatiefout op grond waarvan zij dekking zou kunnen weigeren. Daarbij is van belang dat [eisers] onderzoek hebben laten verrichten naar de oorzaak van de brand en dat daaruit niet volgt dat sprake is geweest van een fout bij de installatiewerkzaamheden. Verzekeraar heeft geen eigen onderzoek laten verrichten en kan haar stelling dat wel sprake is geweest van een bouw- of installatiefout alleen onderbouwen met vermoedens. Dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Het argument van Verzekeraar dat zij onvoldoende stukken heeft om haar stelling nader te onderbouwen, maakt dat niet anders, omdat ter zitting gebleken is dat Verzekeraar nog steeds een tegenonderzoek kan laten verrichten, nu de restanten van de technische installatie nog beschikbaar zijn.
De vorderingen
5.24.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat Verzekeraar de woonhuisverzekering niet met terugwerkende kracht kan beëindigen, de nieuw gebouwde woning onder deze verzekering valt en Verzekeraar dekking niet mag weigeren, zal de rechtbank de primair gevorderde vernietiging van de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst door Verzekeraar en verklaring voor recht dat Verzekeraar gehouden is om dekking te verlenen, toewijzen. Tussen partijen is niet in geschil dat [eisers] recht heeft op betaling van een voorschot op de dekking ter hoogte van € 183.003,08 indien dekking niet geweigerd kan worden. Ook die vordering zal de rechtbank daarom toewijzen.
5.25.
Partijen verschillen van mening over de ingangsdatum van de rente die [eisers] vordert over het voorschot. [eisers] wil rente vanaf 26 juli 2023 en wijst erop dat Verzekeraar toen al heeft laten weten dat zij geen dekking zou verlenen, zodat Verzekeraar vanaf dat moment in verzuim is. Verzekeraar stelt dat rente pas verschuldigd is als de voorschotuitkering betaald had moeten worden. Daarvoor is vereist dat de akte van taxatie is getekend en ontvangen. Aangezien dit eerst eind oktober 2023 is gebeurd, zou de rente over het voorschot per 1 november 2023 in moeten gaan. De rechtbank overweegt dat rente eerst verschuldigd is indien een schuldenaar in verzuim is en dat verzuim niet optreedt voordat de te leveren prestatie opeisbaar is (zie de artikelen 6:81 en 83 BW). Dat betekent dat, ook al heeft Verzekeraar dekking al op 26 juli 2023 geweigerd, de rente niet eerder ingaat dan nádat Verzekeraar gehouden was om te betalen. Nu [eisers] niet hebben weersproken dat eerst ná ontvangst van de akte van taxatie in oktober 2023 betaald moest worden, wijst de rechtbank de gevorderde rente toe vanaf 1 november 2023.
5.26.
Omdat de primaire vorderingen van [eisers] jegens Verzekeraar worden toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan en beoordeling van de subsidiaire vorderingen van [eisers] jegens [gedaagde 2].
5.27.
Omdat Verzekeraar in deze procedure in het ongelijk wordt gesteld, moet zij de proceskosten (inclusief nakosten) van [eisers] betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
2.626,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.940,42
5.28.
[gedaagde 2] heeft ook proceskosten gemaakt. Omdat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de vorderingen van [eisers] jegens [gedaagde 2], zijn beide partijen niet in het ongelijk gesteld. Maar omdat de vorderingen van [eisers] jegens [gedaagde 2] niet zijn toegewezen en [gedaagde 2] nodeloos kosten heeft gemaakt, zal de rechtbank [eisers] in lijn met artikel 237 Rv veroordelen in de proceskosten van [gedaagde 2]. Daarbij zij opgemerkt dat [eisers] niet, zoals in HR 2 oktober 1998 ECLI:NL:HR:1998:ZC2719, een vordering hebben ingesteld jegens Verzekeraar tot vergoeding van de door hen te maken proceskosten in de procedure jegens [gedaagde 2].
De proceskosten van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2 punten × € 3.502,00)
Totaal
12.741,00
5.29.
[eisers] vorderen vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
Verzekeraar betwisten dat deze kosten zijn gemaakt. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat [eisers] voldoende hebben gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Namens hen heeft mr. Van Kempen Verzekeraar aangeschreven bij brief van 26 september 2023. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.30.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
vernietigt de beëindiging van de woonhuisverzekering tussen [eisers] en Verzekeraar per 1 februari 2023 door Verzekeraar,
6.2.
verklaart voor recht dat Verzekeraar op grond van de woonhuisverzekering gehouden is dekking te bieden voor de schade die door de brand in de woning van [eisers] is ontstaan, inclusief de bijkomende kosten zoals vastgesteld bij akte van taxatie op 10 oktober 2023,
6.3.
veroordeelt Verzekeraar tot betaling van een voorschot ter hoogte van € 183.003,08 aan [eisers], te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 november 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt Verzekeraar in de proceskosten van [eisers] en begroot deze op € 9.940,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Verzekeraar niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
veroordeelt Verzekeraar tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 3.759,05, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.6.
veroordeelt Verzekeraar tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.7.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van [gedaagde 2] en begroot deze op € 12.741,00
6.8.
verklaart dit vonnis wat de onderdelen 6.1, 6.3 tot en met 6.7 betreft uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken door
mr. A.M. van Diggele op 29 januari 2025.