ECLI:NL:HR:2002:AE7002

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/007HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • A.G. Pos
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over arbeidsongeschiktheidsverzekering en uitleg pensioenreglement

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], Nationale-Nederlanden gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam. Hij vorderde dat hem vanaf 1 april 1993, zolang hij arbeidsongeschikt blijft, recht op uitkeringen uit hoofde van de arbeidsongeschiktheidsverzekering toekomt. De Rechtbank heeft de vordering op 11 december 1997 toegewezen, maar het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft dit vonnis op 19 september 2000 vernietigd en de vordering afgewezen. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof, terwijl Nationale-Nederlanden voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 oktober 2002 het arrest van het Gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van de bepalingen van het pensioenreglement en de verzekeringsvoorwaarden niet correct was. Het Hof had onvoldoende rekening gehouden met de strekking van de verzekering, die bedoeld was om de gevolgen van het niet-verzekerd zijn voor de WAO van uitgezonden werknemers te ondervangen. De Hoge Raad benadrukte dat bij de uitleg van de overeenkomst de redelijke verwachtingen van partijen in acht moeten worden genomen.

De Hoge Raad heeft Nationale-Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, waarbij de kosten aan de zijde van eiser zijn begroot op € 329,76 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris, en aan de zijde van Nationale-Nederlanden op € 68,07 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 18 oktober 2002.

Uitspraak

18 oktober 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/007HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, tevens voorwaardelijk incidenteel verweerder in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
NATIONALE-NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie, tevens voorwaardelijk incidenteel eiseres tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 6 september 1996 verweerster in cassatie - verder te noemen: Nationale-Nederlanden - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat vanaf 1 april 1993, zolang [eiser] in voldoende mate arbeidsongeschikt blijft, aan [eiser] het recht toekomt tot uitkeringen uit hoofde van de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen als bedoeld en nader omschreven in het lichaam van de inleidende dagvaarding.
Nationale-Nederlanden heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 11 december 1997 de vordering toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft Nationale-Nederlanden hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 19 september 2000 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiser] afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Nationale-Nederlanden heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt in het principale beroep tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing van de zaak naar het Hof Amsterdam en in het incidenteel beroep tot verwerping daarvan, in beide gevallen met veroordeling van Nationale-Nederlanden in de proceskosten.
De advocaat van Nationale-Nederlanden heeft bij brief van 5 juli 2002 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2. Voorts kan, nu het Hof grief IV onbehandeld heeft gelaten, in cassatie veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat [eiser] vanaf 1 april 1992 - dus vóór beëindiging van de dienstbetrekking met [A] - arbeidsongeschikt is.
3.2 In het onderhavige geding heeft [eiser] - voor zover in cassatie van belang - gevorderd te verklaren voor recht dat hem vanaf 1 april 1993, zolang hij in voldoende mate arbeidsongeschikt blijft, het recht toekomt op uitkeringen uit hoofde van de mede te zijnen behoeve gesloten collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering. Hij heeft zich beroepen op het pensioenreglement van [A] en aangevoerd dat de met Nationale-Nederlanden gesloten verzekering ten doel had om in een vervangende WAO-aanspraak te voorzien. Daarbij heeft hij erop gewezen dat hij, indien hij niet was uitgezonden, onder de WAO een recht op uitkering zou hebben gehad.
De Rechtbank heeft de verlangde verklaring voor recht toegewezen; Het Hof wees deze af.
3.3 Het Hof heeft de vraag of [eiser] op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering met polisnr. [001] - dit is de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2 sub f bedoelde verzekering - een recht op uitkering toekomt, ontkennend beantwoord. Het Hof baseert die ontkennende beantwoording op uitlegging van de art. 7 lid 1 en 11 lid 1 van het pensioenreglement van [A] (rov. 11) en de in rov. 12 geciteerde bepalingen "A.O.V. en I.S. voor werknemers in het buitenland" en het eveneens in rov. 12 geciteerde art. 10 van de Aanvullingsvoorwaarden AV 6082. Afsluitend overweegt het Hof in rov. 13: "Noch het pensioenreglement, noch de verzekering met polisnummer [001], voorziet derhalve in een aanspraak voor [eiser] op een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor een minder dan 52 weken vóór 1 november 1992 ontstane arbeidsongeschiktheid. Daaraan kan niet afdoen de nog door [eiser] te berde gebrachte omstandigheid dat de strekking van de toezegging en van de ter uitvoering daarvan gesloten verzekering is geweest het ondervangen van de gevolgen van het niet-verzekerd zijn voor de WAO van uitgezonden werknemers, nu de verzekeringsvoorwaarden op dit punt duidelijk zijn en niet voor meerderlei uitleg vatbaar zijn(...)."
Het middel keert zich tegen deze uitlegging en de daarvoor gegeven motivering.
3.4 Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het gaat hier om de uitleg van bepalingen van het pensioenreglement van [A] en van bepalingen van de in de onderhavige collectieve verzekeringsovereenkomst opgenomen verzekeringsvoorwaarden. Ten aanzien van het pensioenreglement moet in cassatie veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat [eiser] de aan het slot van dat reglement opgenomen ontvangstverklaring heeft ondertekend, welke verklaring inhoudt dat de ontvanger verklaart het pensioenreglement te hebben ontvangen en van de inhoud daarvan te hebben kennisgenomen, daarmede akkoord te gaan en zich aan de daarin opgenomen bepalingen te onderwerpen.
Ook bij de uitleg van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden en het pensioenreglement moet uitgangspunt zijn dat het aankomt op de zin die partijen bij de verzekeringsovereenkomst - [A] als verzekeringnemer en Nationale-Nederlanden als verzekeraar - en voor zover het het pensioenreglement betreft enerzijds [A] als werkgever en anderzijds de uitgezonden werknemers zoals [eiser], in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze voorwaarden onderscheidenlijk dit reglement mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Voorts moeten bij die uitleg de aard en strekking van de onderhavige verzekering in aanmerking genomen worden (vgl. HR 11 november 1988, nr. 13362, NJ 1990, 440). In dat verband is van belang dat het Hof - in cassatie onbestreden - heeft geoordeeld dat het hier gaat om een door [A] ter nakoming van haar in het pensioenreglement neergelegde toezegging gesloten verzekering en dat het Hof in rov. 13 is uitgegaan van de door [eiser] te berde gebrachte omstandigheid dat de strekking van de toezegging en van de ter uitvoering daarvan gesloten verzekering is geweest het ondervangen van de gevolgen van het niet-verzekerd zijn voor de WAO van de uitgezonden werknemers.
Ten slotte is van belang dat ten aanzien van de onderhavige verzekering - waarop nog niet van toepassing is hetgeen is bepaald in art. 5 in verbinding met art. 3 van de EG-richtlijn 93/13 van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Pb EG 21 april 1993, L 95) en hetgeen ter uitvoering van die richtlijn is bepaald in art. 6:238 lid 2 BW - als algemeen gezichtspunt heeft te gelden dat bij de beoordeling door de feitenrechter van de uit te leggen overeenkomst naar gelang van de omstandigheden mag meewegen dat een eenzijdig door de verzekeraar opgestelde polisvoorwaarde in geval van twijfel over de uitleg ervan in het nadeel van de verzekeraar en ten gunste van de verzekerde moet worden uitgelegd (vgl. HR 24 september 1993, nr. 14949, NJ 1993, 760). In een geval als dit, waar de verzekeraar de verzekeringsovereenkomst gesloten heeft met een werkgever ten behoeve van diens werknemers, die niet bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst betrokken zijn geweest, geldt dit algemene gezichtspunt evenzeer. Het moet bovendien in aanmerking worden genomen bij de uitleg van het pensioenreglement ter uitvoering waarvan de verzekeringsovereenkomst is gesloten, voor zover dat reglement bij de uitleg van die overeenkomst een rol speelt.
3.5 De tekst van (art. 19 van) de WAO geeft geen uitsluitsel ten aanzien van de vraag op welk moment de aanspraak ontstaat op een WAO-uitkering en van welke voorwaarden het ontstaan van deze aanspraak afhankelijk is. Naar blijkt uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.14 aangehaalde wetsgeschiedenis staat evenwel vast dat degene die aanspraak maakt op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering (slechts) aan drie eisen behoeft te voldoen: 1) verzekerd zijn bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, 2) vervolgens onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt blijven en 3) nog arbeidsongeschikt zijn na afloop van de periode van 52 weken. In cassatie moet ervan uitgegaan worden dat [eiser] aan deze drie eisen voldeed. Zou hij niet zijn uitgezonden, dan zou hij derhalve recht gekregen hebben op een WAO-uitkering.
3.6 In het licht van het in 3.5 overwogene en in aanmerking genomen dat de strekking van de onderhavige verzekering is geweest het ondervangen van de gevolgen van het niet-verzekerd zijn voor de WAO van de uitgezonden werknemers en dat 's Hofs uitsluitend op de bewoordingen van het pensioenreglement en de verzekeringsvoorwaarden gebaseerde oordeel dat noch het pensioenreglement, noch de verzekering met polisnr. [001] voorziet in een aanspraak voor [eiser] op een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor een minder dan 52 weken vóór 1 november 1992 ontstane arbeidsongeschiktheid, ertoe leidt dat in het onderhavige geval voormelde gevolgen niet worden ondervangen, behoefde 's Hofs oordeel dat de strekking van de onderhavige verzekering niet kan afdoen aan zijn even-vermelde oordeel, gelet op hetgeen in 3.4 is overwogen, nadere motivering, die evenwel ontbreekt. In het middel liggen op het voorgaande gerichte klachten besloten. In zoverre treft het middel derhalve doel, terwijl het voor het overige geen bespreking behoeft.
4. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
Het middel faalt op de onder 3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal vermelde gronden.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 september 2000;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 329,76 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, A.G. Pos, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 18 oktober 2002.