ECLI:NL:RBOVE:2025:489

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
11412462 \ CV EXPL 24-2276
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in geschil over handhaving door gemeente

In deze zaak heeft partij A een verzoek ingediend bij de Gemeente Hof van Twente om handhavend op te treden tegen het gebruik van het trottoir door een restaurant. De Gemeente heeft dit verzoek afgewezen, met de stelling dat partij A geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daardoor niet-ontvankelijk is. Partij A vordert in deze civielrechtelijke procedure dat de Gemeente alsnog handhavend optreedt en immateriële schade vergoedt. De Gemeente betwist de bevoegdheid van de kantonrechter, omdat partij A volgens hen bezwaar en beroep kan instellen in een bestuursrechtelijke procedure. De kantonrechter oordeelt dat zij bevoegd is, maar verklaart partij A niet-ontvankelijk in zijn vorderingen, omdat er een andere rechtsgang openstaat. De kantonrechter verwijst partij A naar het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente voor het indienen van bezwaar. De procedure is gestart na een verzoek van partij A op 4 augustus 2024, en de Gemeente heeft op 29 oktober 2024 het verzoek afgewezen. De kantonrechter heeft op 28 januari 2025 vonnis gewezen, waarin de vorderingen van partij A zijn afgewezen en de kosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11412462 \ CV EXPL 24-2276
Vonnis van 28 januari 2025
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats],
eisende partij in de hoofdzaak en in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
verwerende partij in het bevoegdheidsincident,
hierna te noemen: [partij A],
procederend in persoon,
tegen
GEMEENTE HOF VAN TWENTE,
te Goor,
gedaagde partij in de hoofdzaak en verwerende partij in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eisende partij in het bevoegdheidsincident,
hierna te noemen: de Gemeente,
gemachtigde: mr. M. Ichoh.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 november 2024 tevens houdende een incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening,
- de akte van [partij A] waarmee hij de producties 1 – 4 in het geding brengt,
- de stelbrief van de Gemeente tevens houdende een bevoegdheidsincident met productie 1,
- de e-mails van [partij A] van 27 en 28 november 2024 aan de rechtbank,
- het bericht van [bedrijf 1] van 28 november 2024 tot het onttrekken als gemachtigde van [partij A],
- de incidentele conclusie van de Gemeente houdende exceptie van onbevoegdheid met producties 1 – 5, waarin zij tevens verzoekt tot het verlenen van uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord,
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[partij A] heeft bij de Gemeente een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen het gebruik van het trottoir door een restaurant in zijn woonplaats. De Gemeente heeft dit verzoek afgewezen, omdat [partij A] volgens de Gemeente geen belanghebbende is in de zin van de Awb en daardoor niet-ontvankelijk is. In de afwijzende brief heeft de Gemeente medegedeeld dat [partij A] geen bezwaar en beroep kan indienen tegen deze beslissing. In deze procedure vordert [partij A] dat de Gemeente alsnog handhavend optreedt op straffe van een dwangsom en dat de Gemeente de immateriële schade vergoedt die [partij A] door het handelen van de Gemeente stelt te hebben geleden. [partij A] heeft een onrechtmatige daad aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd. De Gemeente stelt dat de kantonrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van dit geschil, omdat [partij A] bezwaar en beroep kan instellen in een bestuursrechtelijke procedure.
De kantonrechter is van oordeel dat zij bevoegd is om kennis te nemen van dit geschil. Zij verklaart [partij A] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen in deze civielrechtelijke procedure, omdat hij tegen de beslissing van de Gemeente bezwaar en beroep kan instellen. Daarmee staat voor [partij A] een andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open. In deze procedure is niet komen vast te staan dat [partij A] een bezwaarschrift heeft ingediend. De kantonrechter zal [partij A] verwijzen naar het college van burgermeester en wethouders van de Gemeente voor het maken van bezwaar, zodat hij alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om een bezwaarschrift in te dienen.

3.De feiten

3.1.
[partij A] heeft op 4 augustus 2024 bij het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente (hierna: het college) een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen het gebruik van het trottoir door Hotel Restaurant ‘[bedrijf 2]’ als uitbreiding van zijn terras.
3.2.
Het college heeft op 21 oktober 2024 bij brief aan [partij A] laten weten voornemens te zijn om zijn verzoek tot handhaving niet-ontvankelijk te verklaren. Het college heeft [partij A] in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze over het voorgenomen besluit kenbaar te maken. [partij A] heeft dit bij brief van 23 oktober 2024 gedaan.
3.3.
Het college heeft bij brief van 29 oktober 2024 het verzoek tot handhaving afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid. In die brief staat – voor zover relevant – het volgende:
‘[…]
Reactie op uw zienswijze
[…]
Om als belanghebbende in voornoemde zin te kunnen worden aangemerkt, dient volgens vaste rechtspraak een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Naar onze mening voldoet u niet aan alle criteria om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Zo woont u op ruim een kilometer afstand van hotel/restaurant ‘[bedrijf 2]’ aan de [adres] en heeft u hier evenmin zicht op vanuit uw woning.
De omstandigheid dat u met enige regelmaat langs het terras loopt/fietst/rijdt is in elk geval ontoereikend om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te worden gekwalificeerd. U onderscheidt zich hiermee immers in onvoldoende mate van andere weggebruikers.
[…]
Geen bezwaar/beroep mogelijk
Nu u geen belanghebbende bent bij uw verzoek om handhaving, is er geen sprake van een aanvraag, als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De afwijzing van uw verzoek is dan ook geen besluit (beschikking) in de zin van artikel 1:3 lid 1 en lid 2 Awb. Om deze reden kunt u geen bezwaar of beroep instellen tegen deze beslissing.
[…]’
3.4.
[partij A] heeft op 22 november 2024 via een webformulier een bericht aan de Gemeente gezonden.

4.Het geschil

in het bevoegdheidsincident
4.1.
De Gemeente vordert in het bevoegdheidsincident dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [partij A] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij A], met veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW).
4.2.
[partij A] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de Gemeente, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de Gemeente, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van deze procedure.
in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening
4.3.
[partij A] vordert – samengevat – dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening de Gemeente gelast om binnen twee dagen na dit vonnis een einde te maken aan het illegaal gebruik van het trottoir/de openbare ruimte door [bedrijf 2], door een last onder dwangsom op te leggen aan de uitbater van [bedrijf 2]. Dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat de Gemeente niet aan die last voldoet.
4.4.
De Gemeente voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij A], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij A], met veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW.
in de hoofdzaak
4.5.
[partij A] vordert dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Gemeente veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, handhavend op te treden onder een last van bestuursdwang of op verbeurte van een dwangsom tegen het gebruik van de openbare ruimte door [bedrijf 2], opdat voetgangers onbelemmerd gebruik kunnen (blijven) maken van het trottoir, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat de Gemeente in gebreke is aan dit vonnis te voldoen. Verder vordert [partij A] dat de Gemeente wordt veroordeeld tot het vergoeden van de immateriële schade van € 2.500,00 die hij heeft geleden. [partij A] vordert tot slot dat de Gemeente wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure.
4.6.
De Gemeente voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij A], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij A], met veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW.

5.De beoordeling

Het bevoegdheidsincident
5.1.
Het meest verstrekkende verweer van de Gemeente ziet op de bevoegdheid van de kantonrechter, zodat Hde kantonrechter aanleiding ziet het bevoegdheidsincident als eerste te behandelen.
5.2.
De Gemeente werpt een bevoegdheidsincident op en stelt dat de kantonrechter onbevoegd is om kennis te nemen van dit geschil. De vorderingen van [partij A] strekken er toe om het college te veroordelen om bestuursrechtelijk handhavend op te treden. Het gaat daarmee om een geschil over bestuursrechtelijk handelen van het college. Dit geschil en de rechtsvragen die daarmee verband houden, kunnen worden voorgelegd aan de bestuursrechter, zodat voor de civiele rechter hierin geen taak is weggelegd.
5.3.
[partij A] voert verweer. Hij stelt dat de Gemeente een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens hem. Die onrechtmatigheid bestaat in het schenden van de beginselplicht tot handhaving, het schenden van de vertrouwensband die tussen de overheid en burger behoort te bestaan en het opzettelijk aantasten van het rechtsgevoel. Hij vordert daarnaast vergoeding van de door hem geleden immateriële schade. Hij stelt dat hij schade heeft geleden door het evident en opzettelijk onrechtmatig handelen van de Gemeente en het daardoor aangetaste rechtsgevoel en vertrouwen in een behoorlijk en betrouwbaar bestuur. Volgens [partij A] is de civiele rechter wel bevoegd om over dit geschil te oordelen.
5.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. De kantonrechter stelt voorop dat de burgerlijke rechter (de civiele rechter) op grond van artikel 112 Grondwet bevoegd is in zaken over burgerlijke rechten en schuldvorderingen. [partij A] heeft aan zijn vorderingen een onrechtmatige daad ten grondslag gelegd. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter in beginsel gegeven, nu de berechting van een dergelijk geschil niet bij uitsluiting aan een andere rechter is opgedragen. [1] Dit betekent dat de kantonrechter zich bevoegd acht om kennis te nemen van dit geschil. De kantonrechter zal de incidentele bevoegdheidsvordering van de Gemeente om die reden afwijzen.
Met de constatering dat de kantonrechter bevoegd is kennis te nemen van dit geschil, is de ontvankelijkheid van [partij A] echter nog niet gegeven. [2] De kantonrechter zal dit hierna beoordelen.
[partij A] is niet-ontvankelijk in zijn vorderingen
5.5.
De Gemeente stelt dat [partij A] niet-ontvankelijk is in zijn vordering in deze procedure, omdat er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat bij de bestuursrechter. [partij A] heeft op 22 november 2024 via een webformulier een bericht aan de Gemeente gezonden. De Gemeente heeft dit bericht als een bezwaarschrift aangemerkt dat in een bestuursrechtelijke bezwaarschriftprocedure door haar beoordeeld zal worden. Tegen de beslissing op bezwaar staat vervolgens beroep open bij de bestuursrechter.
5.6.
[partij A] voert verweer. Hij stelt dat de kantonrechter zijn vorderingen inhoudelijk dient te beoordelen, omdat de Gemeente hem bestuursrechtelijke rechtsmiddelen heeft ontzegd. De Gemeente heeft bij brief van 29 oktober 2024 beslist dat het verzoek van [partij A] wordt afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid, en dat tegen die beslissing geen bezwaar en beroep mogelijk is. [partij A] heeft op 22 november 2024 een webformulier aan de Gemeente toegezonden, maar dit is geen bezwaarschrift en kan ook niet als zodanig door de Gemeente worden beschouwd. Het webformulier is een standaardformulier dat de Gemeente op haar website hanteert voor het indienen van een klacht. Het door hem toegezonden webformulier is om die reden een klacht die door de klachtencommissie van de Gemeente beoordeeld moet worden. Het webformulier staat om die reden los van deze procedure en kan daarin buiten beschouwing worden gelaten. Daarbij komt dat de Gemeente [partij A] ook niet schriftelijk heeft bericht dat zij is teruggekomen op haar beslissing van 29 oktober 2024, waarin zij expliciet stelt dat tegen die beslissing geen bezwaar en beroep mogelijk is. Die beslissing is één en ondeelbaar en is de reden en het uitgangspunt voor deze procedure.
5.7.
De kantonrechter overweegt als volgt. De kantonrechter kan de vorderingen van [partij A] inhoudelijk beoordelen als hij ontvankelijk is in zijn vorderingen. [partij A] moet niet-ontvankelijk worden verklaard als:
sprake is geweest van een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb;
[partij A] de mogelijkheid heeft (gehad) tegen dit besluit via een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang op te komen; en
hij hiermee eenzelfde of vergelijkbaar resultaat kan (of kon) bereiken als in deze civiele procedure;
tenzij de aan het besluit verbonden bezwaren door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat op dit beginsel een uitzondering moet worden gemaakt. De civiele rechter verleent als zogenaamde ‘restrechter’ namelijk aanvullende rechtsbescherming. De reden hiervoor is het waarborgen van een doelmatige taakverdeling tussen de civiele rechter en de bestuursrechter, omdat het in het algemeen ongewenst is dat voor beide rechters procedures over in wezen hetzelfde soort geschil kunnen worden gevoerd.
5.8.
De kantonrechter begrijpt de vordering van [partij A] als een vordering om de Gemeente te veroordelen tot het handhavend optreden tegen het gebruik van het trottoir/de openbare ruimte door [bedrijf 2]. [partij A] vordert hiermee in wezen een bevel aan het lokaal bestuur om handhavend op te treden tegen [bedrijf 2]. Het bestuursrecht heeft hiervoor een eigen stelsel van rechtsbescherming: de beslissing op een verzoek van een belanghebbende aan het desbetreffende bestuursorgaan om handhavend op te treden is een besluit waartegen bezwaar en beroep open staan. Onderdeel van die rechtsbescherming is dat wordt bekeken wie als belanghebbende is aan te merken (en wie niet) en welke belangen door het bestuur moeten worden meegewogen.
In dit geval heeft de Gemeente het verzoek van [partij A] om handhavend op te treden afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid, omdat [partij A] volgens de Gemeente geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 Awb. Die handeling is ingevolge artikel 6:2 aanhef en onder a Awb gelijkgesteld met een besluit. [3] Dit betekent dat – anders dan de Gemeente in haar brief van 29 oktober 2024 heeft vermeld – daartegen bezwaar en beroep open staan. Nu [partij A] stelt belanghebbende te zijn, dient daarover eerst duidelijkheid te komen, alvorens aan de eventuele inhoudelijke behandeling van zijn vorderingen kan worden toegekomen. De bezwaar- en beroepsprocedure vormen daarvoor een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang. De onderhavige vordering kan dan ook niet worden behandeld door de kantonechter, reden waarom [partij A] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dit deel van zijn vordering jegens de Gemeente.
[partij A] wordt in de gelegenheid gesteld om een bezwaarschrift in te dienen
5.9.
[partij A] heeft betwist dat het door hem aan de Gemeente toegezonden webformulier een bezwaarschrift is. De Gemeente heeft niet onderbouwd dat zij dit webformulier als zodanig mocht beschouwen, mede gelet op de eisen die artikel 6:5 lid 1 Awb ten minste aan een bezwaarschrift stelt. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat [partij A] tegen de beslissing van de Gemeente van 29 oktober 2024 een bezwaarschrift heeft ingediend.
5.10.
Op de voet van artikel 70 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) zal de kantonrechter [partij A] verwijzen naar het college van burgermeester en wethouders van de Gemeente voor het indienen van bezwaar. Daarbij wordt opgemerkt dat het college op grond van het tweede lid van artikel 70 Rv is gebonden aan deze beslissing van de kantonrechter.
5.11.
De kantonrechter merkt voorts op dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift aanvangt met ingang van de dag na die waarop dit vonnis onherroepelijk is geworden.
Het treffen van een voorlopige voorziening
5.12.
[partij A] heeft een incidentele vordering ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening. Een voorlopige voorziening kan worden getroffen voor de duur van de procedure (artikel 223 Rv). De kantonrechter zal [partij A] niet-ontvankelijk verklaren in deze vordering, omdat zij eindvonnis wijst in de hoofdzaak waardoor [partij A] geen belang meer heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
De conclusie
5.13.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat [partij A] op grond van artikel 70 Rv niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen in de hoofdzaak en in zijn incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit betekent dat de kantonrechter in deze procedure niet toekomt aan het geven van een inhoudelijk oordeel over de vorderingen van [partij A].
De proceskosten
5.14.
De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding om de proceskosten tussen [partij A] en de Gemeente te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het is in dit geval te wijten aan de Gemeente dat [partij A] deze civielrechtelijke procedure is gestart, nu zij ten onrechte in haar brief van 29 oktober 2024 heeft vermeld dat [partij A] tegen die handeling geen bezwaar en beroep kon maken.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het bevoegdheidsincident
6.1.
wijst de vordering van de Gemeente af,
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening
6.3.
verklaart [partij A] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
6.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
6.5.
verklaart [partij A] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
6.6.
bepaalt dat [partij A] tegen de brief van 29 oktober 2024 door het college van burgermeester en wethouders van de Gemeente, inhoudende de afwijzing van het verzoek vanwege niet-ontvankelijkheid, bezwaar kan indienen bij dat college,
6.7.
verklaart dat het college is gebonden aan deze beslissing,
6.8.
verklaart dat de termijn voor het alsnog indienen van het bezwaarschrift aanvangt met ingang van de dag na die waarop dit vonnis onherroepelijk is geworden,
6.9.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 112 Grondwet; Hoge Raad 31 december 1915, ECLI:NL:HR:1915:AG1773.
2.Hoge Raad 28 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0527.
3.Zie bijv. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1593 en Centrale Raad van Beroep 21-03-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5123.