ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12-1877 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten voor verzorging en verpleging van een overleden echtgenote onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellant, de echtgenoot van een overleden vervolgde en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), verzocht om vergoeding van extra kosten die zijn gemaakt voor de verzorging en verpleging van zijn echtgenote in de periode voorafgaand aan haar overlijden. De aanvraag werd door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder) buiten behandeling gesteld, omdat er volgens verweerder geen wettelijke basis was voor de toekenning van de kosten, aangezien de aanspraken op grond van de Wuv persoonsgebonden zijn en enkel gelden voor het in leven zijnde oorlogsslachtoffer.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat het verzoek van appellant niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat appellant geen belanghebbende is volgens artikel 1:2 Awb. De Raad stelt vast dat de brief van verweerder, waarin de aanvraag buiten behandeling is gesteld, geen besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb, en dat deze brief niet gericht is op rechtsgevolg. Desondanks moet de brief voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep als een besluit worden aangemerkt, maar het bezwaar van appellant is terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen belanghebbende is.

De Raad concludeert dat het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 21 maart 2013.

Uitspraak

12/1877 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A te B] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 21 maart 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 maart 2012, kenmerk BZ01435720 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940 1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2013. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. De echtgenote van appellant, [echtgenote], was vervolgde en uitkeringsgerechtigde ingevolge de Wuv. Zij is op [overlijdensdatum] overleden. Bij brief van 1 december 2011 heeft appellant - voor zover hier van belang - verzocht om vergoeding van de extra kosten die zijn gemaakt vanwege haar verzorging en verpleging thuis, in de periode voorafgaande aan haar overlijden.
1.2. Bij brief van 30 januari 2012 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld. Daartoe is overwogen dat een wettelijke titel voor toekenning ontbreekt, omdat aanspraken op grond van de Wuv persoonsgebonden zijn voor het in leven zijnde oorlogsslachtoffer.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat de brief van 30 januari 2012 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Het inleidend verzoek van appellant strekt tot vergoeding van kosten die zijn gemaakt ten behoeve van zijn inmiddels overleden echtgenote. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant bij dit verzoek geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb (CRvB 16 maart 2006, LJN AV7750). Het verzoek van appellant is daarom geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
2.2. Dit betekent dat de brief van 30 januari 2012 - die blijkens het verhandelde ter zitting moet worden aangemerkt als een afwijzing van het verzoek - geen beschikking is als bedoeld in het tweede lid. Een afwijzing zoals deze is naar haar aard ook niet gericht op rechtsgevolg. De brief is dus geen besluit.
2.3. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb moet de brief echter, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, met een besluit gelijk worden gesteld. De wetsgeschiedenis stelt buiten twijfel dat dit artikelonderdeel mede betrekking heeft op de schriftelijke afwijzing van een verzoek van een niet-belanghebbende om een besluit te nemen (PG Awb II, p. 383-384). Bij het nemen van het bestreden besluit is dit niet onderkend.
2.4. Toch is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Op grond van de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb staat bezwaar alleen open voor een belanghebbende. Dat is appellant - als gezegd - niet. Ook de onder 2.3 bedoelde wetsgeschiedenis maakt duidelijk dat in deze situatie niet-ontvankelijkverklaring moet volgen.
2.5. Het beroep tegen het bestreden besluit is dus ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof