8.2.De rechtbank is van oordeel dat geen MER hoefde te worden gemaakt. Zij zal dit hierna toelichten.
8.2.1.Op grond van artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen:
a. die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
Op grond van artikel 7.2, derde lid, van de Wm worden terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a, de categorieën van besluiten aangewezen bij de voorbereiding waarvan een MER moet worden gemaakt.
Op grond van artikel 7.2, vierde lid, van de Wm worden terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een MER moet worden gemaakt.
8.2.2.Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit mer worden, voor zover in deze zaak van belang, als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder a, van de wet aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage is omschreven. In categorie 15.1 van onderdeel C van de bijlage van het Besluit mer is als activiteit, waarvoor bij de voorbereiding van een besluit een MER moet worden opgesteld, aangewezen de onttrekking van grondwater aan de bodem in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 10 miljoen m³ of meer per jaar.
8.2.3.Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit mer worden, voor zover in deze zaak van belang, als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de wet aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven. In categorie 15.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit mer is als activiteit, waarvoor beoordeeld moet worden of bij de voorbereiding van een besluit een MER moet worden gemaakt, aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van werken voor het onttrekken van grondwater in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 1,5 miljoen m³ of meer per jaar.
8.2.4.Als een activiteit wel wordt genoemd in onderdeel D van de bijlage van het Besluit mer, maar de omvang van deze activiteit onder de in kolom 2 genoemde drempelwaarden blijft, moet het college op grond van artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Besluit mer in een zogenoemde vormvrije mer-beoordeling onderzoeken of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Als dat niet kan worden uitgesloten, moet er alsnog een MER worden gemaakt, ook al worden de drempelwaarden niet overschreden.
8.2.5.De rechtbank stelt vast dat de aangevraagde activiteit ziet op (het aanleggen van werken voor) het onttrekken van grondwater, als bedoeld in categorie 15.1 van onderdeel C en categorie 15.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer, maar dat de drempelwaarden die zijn vermeld in kolom 2 van deze categorieën niet worden overschreden. Het besluit tot het verlenen van een watervergunning op grond van artikel 6.4 van de Waterwet is genoemd in kolom 4 van categorie 15.2 van onderdeel D. Daarom moest het college onderzoeken of de aangevraagde activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
8.2.6.Het college heeft zijn standpunt dat geen MER hoefde te worden opgemaakt in de eerste plaats gebaseerd op de aanmeldingsnotitie. In de aanvraag voor de watervergunning staat dat deze notitie daar als bijlage is bijgevoegd. Het college heeft meegedeeld dat deze notitie met het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze informatie in de aanvraag en deze mededeling van het college. Daarbij neemt zij in aanmerking dat in de zienswijzen die zijn ingediend tegen het ontwerpbesluit niet is aangegeven dat de aanmeldingsnotitie niet ter inzage is gelegd. De rechtbank overweegt ten overvloede dat, ook als deze notitie niet bij de aanvraag zou zijn gevoegd, eiseres daardoor niet in haar belangen is geschaad. De aanmeldingsnotitie zit bij de gedingstukken die het college in het kader van deze beroepsprocedure heeft ingediend, zodat eiseres daar in deze procedure op heeft kunnen reageren.
8.2.7.De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de beslissing van het college om een MER niet noodzakelijk te achten. Hierbij vindt de rechtbank het volgende van belang. Het college heeft toegelicht dat de gevraagde grondwateronttrekking onder de drempelwaarden uit het Besluit mer blijft. Omdat die drempelwaarden niet worden gehaald heeft een vormvrije mer-beoordeling plaatsgevonden die is vastgelegd in de aanmeldingsnotitie. Daaruit is naar voren gekomen dat er geen aanleiding is om een MER te maken, omdat de aangevraagde activiteit niet leidt tot significante nadelige gevolgen voor het milieu en een MER ook geen extra informatie zal verschaffen over het beoordelen van de milieueffecten. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd over mogelijke droogteschade aan de bomen in het invloedsgebied geen aanleiding voor het oordeel dat de onttrekking zal leiden tot belangrijke nadelige effecten voor het milieu. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is zij van oordeel dat eventuele nadelige gevolgen van de onttrekking voor de bomen in het invloedsgebied voldoende kunnen worden ondervangen door middel van de aan de vergunning verbonden voorschriften over monitoring en bewatering.
8.2.8.Hieruit volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Is de vergunning in strijd met het provinciale beleid?
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college de vergunning heeft verleend in strijd met zijn eigen beleid dat niet meer grondwater mag worden onttrokken dan wordt aangevuld om een structurele daling van de grondwaterstand te voorkomen. Daartoe voert zij aan dat uit de stukken blijkt dat de grondwaterstand ten gevolge van de onttrekking structureel met bijna een meter daalt. Daarnaast had het college volgens eiseres op grond van zijn beleid een voorschrift aan de vergunning moeten verbinden, waarin de vergunninghouder wordt verplicht om alternatieven voor het gebruik van grondwater te onderzoeken. Eiseres verwijst daarbij naar het document “Overijssel voor elkaar, Fundament voor de omgevingsvisie” van 21 juni 2022 (hierna: het Fundament).