7.2.De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft afgezien van handhavend optreden tegen (het gebruik van) de parkeerplaatsen. Zij zal dit hierna toelichten.
7.2.1.De strook waar de parkeerplaatsen zijn gerealiseerd (zone A), ligt aan de oostzijde langs de [adres 3], direct ten zuiden van eisers perceel. Het deel van de strook direct langs de weg heeft op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Deventer, 1e herziening” (hierna: het bestemmingsplan) de enkelbestemmingen “Verkeer” en “Verkeer – Onverhard”. Het daarop aansluitende deel van de strook dat iets verder van de weg ligt heeft de enkelbestemming “Agrarisch met waarden – Landschapswaarden”. De strook ligt buiten het bouwvlak van het perceel van de derde-partij.
7.2.2.De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van (het gebruik van) het deel van de parkeerplaatsen dat is gerealiseerd op gronden met de bestemmingen “Verkeer” en “Verkeer – Onverhard” geen sprake is van een overtreding. Daartoe overweegt zij dat deze gronden op grond van de artikel 17, lid 17.1, en 18, lid 18.1, van de planregels onder meer zijn bestemd voor parkeervoorzieningen die horen bij (onverharde) wegen en dat ter plaatse geen parkeerverbod geldt.
7.2.3.Voor (het gebruik van) het deel van de parkeerplaatsen dat is gerealiseerd op gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden – Landschapswaarden” geldt het volgende.
Op grond van artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met daaraan ondergeschikt onder meer:
bed & breakfast;
evenementen;
extensieve dagrecreatie;
de in tabel 4.1 vermelde toegestane nevenfuncties.
In artikel 1, lid 1.11, is het begrip agrarisch bedrijf omschreven als: een ter plaatse functionerend deeltijd, reëel of volwaardig agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
In tabel 4.1 is onder meer als niet-agrarische nevenfuncties vermeld: zorgboerderij (exclusief overnachten).
Op grond van artikel 4.6, lid 4.6.1, aanhef en onder j, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van een of meer nevenfuncties, anders dan bij recht toegestane nevenfuncties, met inachtneming van het volgende: parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.
7.2.4.De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en wat ter zitting is besproken is gebleken dat de nevenactiviteiten van de derde-partij in ieder geval bestaan uit een zorgboerderij (zonder nachtverblijf), het verhuren van vakantieaccommodaties en het bieden van speel- en recreatiemogelijkheden op de boerderij. De rechtbank begrijpt dat het hierbij gaat om de activiteiten die door eiser worden aangeduid als een zorgboerderij, logeerkamers en een recreatieboerderij.
7.2.5.De rechtbank is het met de derde-partij eens dat een zorgboerderij en het bieden van speel- en recreatiemogelijkheden op de boerderij passen in de nevenactiviteiten die zijn genoemd in artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, onderdelen n, o en r, van de planregels, gelezen in combinatie met tabel 4.1 van de planregels. Daarom is sprake van bij recht toegestane nevenfuncties in de zin van artikel 4.6, lid 4.6.1, aanhef en onder j, van de planregels. Dit betekent dat voor het parkeren ten behoeve van deze nevenfuncties niet de eis geldt dat dit moet plaatsvinden binnen het bouwvlak. Hieruit volgt dat het parkeren in de als zone A aangeduide strook ten behoeve van deze activiteiten niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank is van oordeel dat hetzelfde geldt voor het houden van ezels, nu dit eveneens past binnen de bestemming. Wat deze (neven)activiteiten betreft is dus geen sprake van een overtreding van het bestemmingsplan. De rechtbank is niet gebleken dat sprake is van een “partyschuur”.
7.2.6.De verhuur van vakantieaccommodaties is naar het oordeel van de rechtbank geen bij recht toegestane nevenfunctie. De accommodaties kunnen niet worden aangemerkt als bed & breakfast in de zin van artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, onderdeel m, van de planregels. Daartoe overweegt de rechtbank dat geen sprake is van het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning, zoals bedoeld in de begripsomschrijving van artikel 1, lid 1.19, van de planregels. Daarom is parkeren ten behoeve van deze accommodaties op grond van artikel 4.6, lid 4.6.1, aanhef en onder j, van de planregels alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Hieruit volgt dat parkeren op de parkeerplaatsen ten behoeve van deze accommodaties is in strijd met het bestemmingsplan.
7.2.7.Uit de verklaring van de derde-partij op de zitting blijkt dat ten behoeve van de vakantieaccommodaties elders op het perceel parkeergelengheid is gerealiseerd. Voor zover de gasten die gebruik maken van deze accommodaties daarnaast ook gebruik maken van de parkeerplaatsen langs de [adres 3], is dit in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het, gelet op de geringe aard en ernst van de overtreding, onevenredig is om daar handhavend tegen op te treden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het bestemmingsplan toestaat dat op de parkeerplaatsen wordt geparkeerd ten behoeve van het agrarische bedrijf en het grootste deel van de nevenactiviteiten. Mede gelet op de omstandigheid dat de gebruikers van de accommodaties beschikken over eigen parkeergelegenheid, vindt de rechtbank het aannemelijk dat het gebruik van de parkeerplaatsen langs de [adres 3] slechts voor een klein deel is te relateren aan deze accommodaties. Daarbij komt dat de visuele uitstraling van de parkeerplaatsen beperkt is. Bovendien staat het bestemmingsplan wel toe dat ten behoeve van de accommodaties parallel aan de weg wordt geparkeerd. Hieruit volgt dat de door eiser ervaren overlast niet zal worden weggenomen door handhavend optreden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van handhavend optreden en heeft kunnen volstaan met een waarschuwing. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze waarschuwing zo worden begrepen dat deze alleen ziet op het parkeren op de parkeerplaatsen ten behoeve van nevenactiviteiten die niet bij recht zijn toegestaan, zoals de vakantieaccommodaties.
7.2.8.Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het college terecht heeft afgezien van handhavend optreden tegen de parkeerplaatsen. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Moest het college handhavend optreden tegen de borders?
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden tegen de borders langs de [adres 3], omdat deze op gemeentegrond liggen en (verkeers)overlast geven.