ECLI:NL:RBOVE:2025:3307

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
ak_24_3234 ak_24_3264
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor toevoeging van appartementen aan complex in Markelo

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 23 mei 2025, worden de beroepen van eisers, VVE de Beaufort en anderen, tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente behandeld. De vergunning betreft de toevoeging van zes appartementen aan een nog te bouwen appartementencomplex met 26 appartementen op het adres Burgemeester de Beaufortplein 6, 10 en 11 in Markelo. De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn, omdat het plan past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie en het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De rechtbank stelt vast dat de vergunning op 28 juni 2024 is verleend en dat de eisers niet akkoord gaan met deze beslissing. De rechtbank heeft de beroepen op 10 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eisers als verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning terecht is verleend, omdat de aanvraag voldoet aan de eisen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank wijst erop dat de eisers niet hebben aangetoond dat er sprake is van vooringenomenheid of schending van het gelijkheidsbeginsel. De uitspraak bevestigt dat de omgevingsvergunning in stand blijft en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 24/3234 en 24/3264

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

VVE de Beaufort en [eiser] e.a. [1] , uit [woonplaats], eisers
(
gemachtigden: [gemachtigde 1] [2] en [eiser]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde 2], [gemachtigde 3], [gemachtigde 4] en [gemachtigde 5]).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [bedrijf 1] BV uit [vestigingsplaats 1] (gemachtigden: [gemachtigde 6] en [gemachtigde 7]) en [bedrijf 2] uit [vestigingsplaats 2] (gemachtigden: [gemachtigde 8] en [gemachtigde 9]).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de door verweerder aan [bedrijf 1] BV verleende omgevingsvergunning voor het toevoegen van zes appartementen aan een nog te bouwen appartementencomplex met 26 appartementen op het adres Beaufortplein 6, 10 en 11 in Markelo. Eisers zijn het niet eens met deze vergunning.
1.1.
Verweerder heeft bij besluit van 28 juni 2024 voornoemde vergunning verleend.
1.2.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.3.
Hangende beroep heeft deze rechtbank het verzoek van [eiser] e.a. om een voorlopige voorziening afgewezen. [3]
1.4.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [gemachtigde 1] en [eiser] namens eisers en de gemachtigden van verweerder, [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2].

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. Op de locatie aan het Burgemeester de Beaufortplein 6, 10 en 11 in Markelo stond een pand dat tot 2019 werd gebruikt als kantoorpand. Het gebruik van het pand is daarna voor maximaal 1,5 jaar gewijzigd: het is gebruikt als basisschool (gedurende de bouw van een nieuw kindcentrum).
2.1.
Het bestemmingplan voor deze locatie is “Markelo, herziening Burgemeester Beaufortplein 6, 10 en 11”. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 13 april 2021 en onherroepelijk, heeft de locatie een woonbestemming gegeven.
2.2.
[bedrijf 1] BV heeft eerder een omgevingsvergunning voor de bouw van 26 appartementen aangevraagd. Bij besluit van 26 september 2023 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
2.3.
Op 13 oktober 2023 heeft [bedrijf 1] BV een aanvraag ingediend om zes appartementen aan het nog te bouwen appartementencomplex toe te mogen voegen. De aanvraag betreft een omgevingsvergunning voor bouwen en voor handelen in strijd met de regels voor ruimtelijke ordening.
Besluitvorming
3. Op 13 maart 2024 heeft verweerder het ontwerp omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Onder meer eisers hebben hiertegen een zienswijze ingediend.
3.1.
De gemeenteraad heeft op 18 juni 2024 een definitieve verklaring van geen bedenkingen afgegeven als bedoeld in artikel 2.27 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht.
3.2.
Bij besluit van 28 juni 2024 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo en de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
Overwegingen vooraf
4. Voorafgaand aan het bespreken van de standpunten van partijen merkt de rechtbank met betrekking tot de beroepsgronden van eisers (en de aard en strekking van een deel van de grieven tegen de besluitvorming van verweerder) het volgende op. De rechtbank heeft zoveel mogelijk getracht om uit de betogen van eisers de concrete en directe beroepsgronden te destilleren. Grieven die los staan van het hier bestreden besluit zullen in deze uitspraak niet worden besproken.
4.1.
Hoewel de rechtbank heeft begrepen dat een voornaam bezwaar van eisers is gelegen in de hele gang van zaken in de aanloop naar de vaststelling van het bestemmingsplan “Markelo, herziening Burgemeester Beaufortplein 6, 10 en 11” omdat allerlei beloftes en toezeggingen zouden zijn gedaan die niet zijn nagekomen, geldt dat in de onderhavige procedure (de gang van zaken rond) de vaststelling van dat bestemmingsplan niet (meer) aan de orde kan zijn. Immers, zodra een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, is ten aanzien van activiteiten die in overeenstemming zijn met dat bestemmingsplan, geen ruimte voor een belangenafweging. Ten aanzien van deze activiteiten staat namelijk vast dat deze niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. [4] Hoezeer dus de rechtbank ook de zorgen van eisers (vanuit hun perspectief) begrijpt, kunnen en mogen de door hun genoemde daarmee verband houdende grieven geen rol spelen in deze procedure bij de bestuursrechter.
4.2.
De grieven die wel als beroepsgronden zijn aan te merken komen voor alle eisers grotendeels overeen en worden om die reden in principe geacht te gelden voor alle eisers.
Standpunten van partijen
5. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Er is niet getoetst aan de vigerende Structuurvisie.
Volgens eisers is het besluit om zes (extra) sociale huurwoningen toe te voegen in strijd met het onherroepelijke bestemmingsplan en de gemaakte afspraken met de wethouder (namens het college).
Volgens eisers is er de verplichting dat er geparkeerd moet worden op eigen terrein conform artikel 9, lid a, van de planregels. Aangezien wat betreft het parkeren plotseling van een hele oude situatie (Rabobank) wordt uitgegaan, is er volgens eisers sprake van vooringenomenheid. Het parkeren in de openbare ruimte zal volgens eisers ernstige incidentele en structurele overlast tot gevolg hebben met name voor de omliggende bedrijven en zorginstellingen.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het op grond van het bestemmingsplan is toegestaan om maximaal 26 wooneenheden te realiseren. Het bouwplan is daarmee niet in overeenstemming, maar de aanvraag past wel binnen de overige bouwregels van het bestemmingsplan. Naar de mening van verweerder kan hier voor het aantal woonheden van het bestemmingsplan worden afgeweken en medewerking worden verleend door middel van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚, van de Wabo. De aanvraag voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en het aspect parkeren vormt naar de mening van verweerder geen belemmering voor de realisatie van het plan. Dat is het geval omdat de aanwezige parkeergelegenheid in het openbare gebied volgens verweerder voldoende is om de parkeervraag die het bouwplan meebrengt op te kunnen vangen. Hoewel hiervoor niet afzonderlijk een dergelijke omgevingsvergunning is verleend, moet deze worden geacht impliciet te zijn verleend met het bestreden besluit.
Juridisch kader
7. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 13 oktober 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
7.1.
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo – voor zover hier relevant – luidt:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(…);
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan;
(…).
7.2.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient te worden getoetst aan de in de in artikel 2.10 van de Wabo opgenomen weigeringsgronden. Dit is een zogenaamd limitatief-imperatief stelsel. Dat betekent dat er een beperkt aantal weigeringsgronden is en dat alleen daaraan mag worden getoetst. Als uit die toetsing blijkt dat die weigeringsgronden zich niet voordoen, moet de omgevingsvergunning worden verleend. Er is geen discretionaire bevoegdheid voor verweerder om op andere gronden dan de genoemde weigeringsgronden te besluiten om geen omgevingsvergunning te verlenen.
7.3.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a en onder 3˚, van de Wabo bepaalt dat voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, die in strijd is met het bestemmingsplan een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
7.4.
Het gaat in deze zaak om het bestemmingsplan “Markelo, herziening Burgemeester Beaufortplein 6, 10 en 11”. Het perceel waarop het appartementencomplex is voorzien, heeft de enkelbestemming ‘Woongebied – 1’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologische verwachting’. Het maximum aantal wooneenheden bedraagt 26, de maximale bouwhoogte 10 meter, er moet gebouwd worden binnen het bouwvlak en er dient (in beginsel) te worden geparkeerd op eigen terrein.
Oordeel rechtbank
8. De rechtbank dient aan de hand van de beroepsgronden te beoordelen of verweerder de vergunning terecht heeft verleend.
De vaststelling van het bestemmingsplan en een goede ruimtelijke ordening
9. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan “Markelo, herziening Burgemeester Beaufortplein 6, 10 en 11” heeft reeds een belangenafweging plaatsgevonden ten aanzien van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Eisers hadden rechtsmiddelen kunnen aanwenden tegen de vaststelling van het bestemmingsplan indien zij van mening waren dat het bestemmingsplan geen blijk gaf van een goede ruimtelijke ordening. Dat hebben zij niet gedaan. Zodra een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, is ten aanzien van activiteiten die in overeenstemming zijn met dat bestemmingsplan, geen ruimte voor een belangenafweging. Ten aanzien van deze activiteiten staat vast dat deze in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Voor zover eisers in deze procedure hebben beoogd beroepsgronden te richten tegen het vastgestelde bestemmingsplan, treffen deze geen doel.
Het bestreden besluit is in strijd met het bestemmingsplan, omdat het parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden
10. De rechtbank stelt voorop dat artikel 9, onder lid d, van de planregels het voor verweerder mogelijk maakt om af te wijken van het in artikel 9, onder lid a, van de planregels opgenomen vereiste dat in de (uit het bouwplan voortvloeiende) parkeerbehoefte dient te worden voorzien op eigen terrein.
10.1.
Artikel 9, onder lid d, van de planregels luidt:
“met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en c:
indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimten, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.”
10.2.
Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik heeft willen maken. Op basis van de 'Parkeernormen gemeente Hof van Twente’ [5] heeft verweerder het aantal noodzakelijke parkeerplaatsen voor het realiseren van 32 huurappartementen berekend. Op basis van de uitkomsten van de berekeningen is geconcludeerd dat de parkeerdruk in het openbare gebied per saldo afneemt en dat dit aspect geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan. In het verweerschrift heeft verweerder een aanvullende toelichting gegeven op dit standpunt.
10.3.
De rechtbank ziet zich hier gesteld voor de vraag of verweerder met betrekking tot het punt van ‘parkeren’ de betreffende vergunning heeft kunnen verlenen. Is dat namelijk niet het geval, dan is er sprake van strijd met het bestemmingsplan en had de omgevingsvergunning voor het bouwen van de aanvullende zes appartementen moeten worden geweigerd.
10.4.
Bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit houdt in dat alleen rekening moet worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte vanwege het bestaande pand. Leegstand van dat pand gedurende een periode is daarbij niet relevant [6] . Verder moet de bestaande parkeerbehoefte in zekere mate objectief vastgesteld kunnen worden om de toekomstige parkeerbehoefte daarmee te kunnen verrekenen [7] .
10.5.
Volgens verweerder neemt met het realiseren van het vergunde bouwplan de parkeerdruk in de openbare ruimte af. Niet ter discussie staat dat het vergunde bouwplan een parkeerbehoefte heeft van 29 parkeerplaatsen wanneer wordt uitgegaan van 26 te bouwen huurappartementen en 36 parkeerplaatsen wanneer wordt uitgegaan van 32 te bouwen huurappartementen. [8] Deze parkeerbehoefte dient aldus te worden afgezet tegen de bestaande parkeerbehoefte. In dat verband is van belang dat het (inmiddels gesloopte) pand op de bewuste locatie, voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan “Markelo, herziening Burgemeester Beaufortplein 6, 10 en 11”, werd gebruikt als kantoor met baliefunctie (met vijf woningen op de bovenverdieping) en daarna – tijdelijk tussen juni 2019 en februari 2021 – als basisschool en kinderopvang. Voor beide situaties is de parkeerbehoefte berekend met als resultaat dat, afgezet tegen de eerder bestaande parkeerbehoefte in deze beide situaties, de parkeerdruk in de openbare ruimte ten gevolge van het realiseren van het vergunde bouwplan afneemt (met respectievelijk 7 en 9 parkeerplaatsen).
10.6.
Eisers hebben nog gesteld dat het laatste gebruik van het pand op de bouwlocatie niet een kantoor of een basisschool en kinderopvang was, maar bestond uit ‘4 of 5 appartementen en een opslag of overslag van de kerk’, hetgeen de al bestaande parkeerbehoefte aanzienlijk lager zou doen uitkomen. Hiernaar gevraagd heeft verweerder aangevoerd dat hierover bij de gemeente niets bekend is. Ook na navraag bij de vorige eigenaar is daarvan niets gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het vorige pand voor de sloop nog een andere gebruiksfunctie had dan de onder 10.5. vermelde gebruiksfuncties.
10.7.
Een en ander maakt dat verweerder heeft kunnen oordelen dat ‘op andere redelijke wijze in de nodige parkeerbehoefte’ kan worden voorzien en aldus heeft kunnen afwijken van het vereiste van parkeren op eigen terrein. In zoverre is geen sprake van strijd met het bestemmingsplan. Daarmee slaagt deze beroepsgrond niet.
Strijd met een goede ruimtelijke ordening
11. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestemmingsplan maximaal 26 woonheden toestaat op de betrokken locatie.
11.1.
Om 32 wooneenheden (in plaats van het maximum van 26 wooneenheden) mogelijk te maken heeft verweerder aan [bedrijf 1] BV een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a en onder 3°, van de Wabo. Bij deze vergunningverlening heeft verweerder de bij de aanvraag aangeleverde ruimtelijke onderbouwing betrokken.
11.2.
Van deze bevoegdheid kan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo slechts gebruik worden gemaakt indien de vergunde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Daarnaast geldt dat het bestuursorgaan bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent in dit geval dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter toetst of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
11.3.
Eisers hebben gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en hebben er hierbij op gewezen dat niet getoetst is aan de vigerende Structuurvisie. Ook is het bestreden besluit in strijd met de gemaakte afspraken met de wethouder (namens het college).
11.4.
Wat betreft de ‘gemaakte afspraken’, waaraan eisers refereren, is door verweerder ter zitting erkend dat het oorspronkelijk inderdaad de bedoeling was om koopappartementen op de betrokken locatie te realiseren. Dit vond ook zijn weerslag in de toelichting op het bestemmingsplan. Daaruit volgt namelijk dat 26 appartementen zouden worden gerealiseerd ter voldoening aan een uit een marktanalyse blijkende vraag naar koopappartementen in de prijsklasse tot €200.000,- en €350.000,-, voor een mix aan doelgroepen: senioren, gezinnen en starters. Verweerder heeft aanvankelijk ook getracht koopappartementen te doen ontwikkelen aan het Beaufortplein. Toen de vorige projectontwikkelaar die appartementen niet verkocht kreeg, zijn de derde-partijen gevraagd om er sociale huur van te maken.
11.4.1.
De op de plankaart aangegeven bestemming en de daarbij behorende voorschriften zijn bepalend voor het antwoord op de vraag, of in dit geval het realiseren van 32 huurappartementen in strijd is met het bestemmingsplan. Planregels dienen omwille van de rechtszekerheid letterlijk te worden uitgelegd. De rechtszekerheid vereist immers dat van wat in het bestemmingsplan is bepaald, in beginsel dient te worden uitgegaan.
De niet bindende toelichting heeft in zoverre betekenis, dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. [9]
Uit het bestemminsplan zelf volgt dat de bestemming ‘Woongebied-1’ betreft. Deze bestemming is duidelijk en het vergunde bouwplan voldoet hier – daargelaten het aantal wooneenheden – aan. In de toelichting kan derhalve geen steun worden gevonden voor de opvatting dat de planwetgever het realiseren van huurappartementen niet zou willen toestaan. Verweerder heeft dus terecht geoordeeld dat het ontwikkelen van huurappartementen niet strijdig is met de planvoorschriften. Er is niet gesteld of gebleken dat de door eisers aangehaalde ‘gemaakte afspraken’ betrekking zouden hebben op het aantal wooneenheden.
11.5.
Omdat het aantal wooneenheden van 32 wel in strijd is met het bestemmingsplan heeft verweerder een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend. In de bij het bestreden besluit betrokken Ruimtelijke onderbouwing Beaufortplein van 23 oktober 2023 is getoetst aan de Structuurvisie Markelo en is geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling – waarbij een leegstaand en verouderd kantoorpand wordt vervangen door een appartementengebouw – past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie. Het betoog van eisers dat niet getoetst is aan de vigerende Structuurvisie slaagt dus niet. De rechtbank ziet in wat eisers verder hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de motivering van het besluit geen goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Schending algemene beginselen van behoorlijk bestuur
12. Volgens eisers is door verweerder een aantal algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden, waaronder het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van ‘fair play’.
12.1.
De rechtbank stelt vast dat met uitzondering van het (in het kader van de kwestie ‘parkeren’ aan de orde gestelde) gelijkheidsbeginsel, die beginselen zouden zijn geschonden in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan. Onder 9. heeft de rechtbank er reeds op gewezen dat de (gang van zaken rond) vaststelling van dat bestemmingsplan in deze procedure niet (meer) aan de orde kan zijn.
12.2.
Wat betreft (de gestelde schending van) het gelijkheidsbeginsel in het kader van het parkeren op eigen terrein geldt dat eisers hebben gewezen op andere situaties in Markelo waarbij wel werd vastgehouden aan het parkeren op eigen terrein. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Gelijke gevallen dienen gelijk te worden behandeld. Het is echter aan eisers om concrete gevallen te noemen waarin verweerder volgens hun anders heeft gehandeld en voorts tot op zekere hoogte te onderbouwen waarom die gevallen op relevante punten zodanig overeenkomen met het onderhavige geval dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Nu de in dat verband door eisers genoemde gevallen (onder andere het vorige bestemmingsplan “Markelo West”, het “Plan Wonnink” en “Plan Zwaantje”) andere bestemmingsplannen betreffen en verweerder bovendien op grond van artikel 9, onder lid d, van de planregels de beoordelingsvrijheid heeft om al dan niet af te wijken van het parkeren op eigen terrein, is naar het oordeel van de rechtbank van gelijke gevallen geen sprake. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
12.3.
Eisers hebben voorts gesteld dat bij verweerder sprake is van vooringenomenheid, nu wat betreft het parkeren van een hele oude situatie wordt uitgegaan.
12.3.1.
Artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt: “Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.”
12.3.2.
Zoals in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:4 van de Awb is vermeld [10] , is de strekking van dit artikel geenszins dat een bestuursorgaan niet vanuit bepaalde beleidskeuzes zou mogen werken, maar dat het erom gaat dat het bestuursorgaan de hem toevertrouwde belangen niet oneigenlijk behartigt door zich bijvoorbeeld door persoonlijke belangen of voorkeuren te laten beïnvloeden. Het gaat erom dat de overheid de nodige objectiviteit moet betrachten en zich niet door vooringenomenheid mag laten leiden, aldus de memorie van toelichting.
12.3.3.
Gelet op wat in rechtsoverweging 10.5. en 10.6. is overwogen, heeft verweerder wat betreft het parkeren correcte vergelijkingen gemaakt. Eisers hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat verweerder jegens hen vooringenomen heeft gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

13. De beroepen zijn ongegrond, omdat de rechtbank van oordeel is dat de omgevingsvergunning voor het toevoegen van zes appartementen aan het nog te bouwen appartementencomplex met 26 appartementen op het adres Burgemeester de Beaufortplein 6, 10 en 11 in Markelo terecht is verleend.
13.1.
Dit betekent dat het bestreden besluit van 28 juni 2024 in stand blijft. Voor een vergoeding van griffierecht en proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- het beroep 24/3234 (VVE de Beaufort) ongegrond;
- het beroep 24/3264 ([eiser] e.a.) ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. ter Haar, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Richart, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.[naam 1], [naam 2], [naam 3], Wapen van Markelo vof en Wapen van Markelo BV.
2.Zowel voor VVE de Beaufort als voor [eiser] e.a.
3.Rechtbank Overijssel 25 september 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:4954.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2020:492.
5.Bijlage 1 bij de planregels.
6.Zie de uitspraak van 27 december 2023 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2023:4852.
7.Zie de uitspraak van 7 maart 2012 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2012:BV8044.
8.Zie in dat verband de als bijlage bij het verweerschrift gevoegde memo d.d. 11 februari 2025.
9.Zie de uitspraak van 23 oktober 2024 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2024:4276.
10.Zie hiervoor Kamerstukken II 1998/89, 21 221, nr. 3, blz. 53-55.