ECLI:NL:RBOVE:2024:4954

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
ak_24_3030 en ak_24_3265
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor appartementencomplex

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De verzoekers, bestaande uit meerdere natuurlijke personen en rechtspersonen, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die is verleend aan [bedrijf 1] B.V. voor de bouw van een appartementencomplex met 32 appartementen. De voorzieningenrechter heeft op 12 september 2024 de verzoeken behandeld en geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Dit is gebaseerd op de informatie dat de sloop van het bestaande gebouw stil ligt vanwege een onderzoek naar vleermuizen en dat het nog maanden kan duren voordat de bouw kan beginnen. Bovendien is er geen evident onrechtmatig besluit vastgesteld, wat betekent dat het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente niet in strijd heeft gehandeld met de wet. De voorzieningenrechter heeft het college wel aangeraden om de motivering van de parkeerbehoefte nader toe te lichten in de bodemprocedure. De uitspraak is gedaan op 25 september 2024 en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3030 en ZWO 24/3265

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker 1],

[verzoeker 2],
[verzoeker 3],
[verzoeker 4],
BV [verzoeker 5],
VOF [verzoeker 6],
uit [woonplaats], verzoekers,
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente, het college,

(gemachtigden: mr. G.M. Jannink en mr. M.G.W. Raanhuis).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[bedrijf 1] B.V.uit [vestigingsplaats 1] en
[bedrijf 2]uit [vestigingsplaats 2].

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers gericht tegen de door het college aan [bedrijf 1] B.V. verleende omgevingsvergunningen. De omgevingsvergunning van 26 september 2023 is verleend voor het realiseren van een appartementencomplex met 26 (huur)appartementen op het adres [adres]. De omgevingsvergunning van
28 juni 2024 ziet op het toevoegen van 6 appartementen aan dat appartementencomplex.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekers: [verzoeker 1], de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigden van het college, namens [bedrijf 1] B.V.: [naam 1] en namens [bedrijf 2]: [naam 2] en [naam 3].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht treft de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist.
2.1.
Op de zitting heeft [bedrijf 1] B.V. toegelicht dat de sloop van het bestaande gebouw op dit moment stilligt in verband met een onderzoek naar (aanwezige) vleermuizen. Het is nodig gebleken bij de provincie een aanvraag in te dienen in het kader van soorten-bescherming. Op 6 september 2024 is deze aanvraag ingediend. [bedrijf 1] B.V. is in afwachting van een besluit hierop door de provincie. Nadat dit besluit is ontvangen - zo is ook toegelicht op zitting - duurt het in verband met de te treffen mitigerende maatregelen nog minimaal drie maanden voordat de sloop weer kan worden opgestart. De sloop zal vervolgens drie á vier weken in beslag nemen, waarna gestart kan worden met de bouw van het appartementencomplex. Of de bouw dan ook daadwerkelijk van start gaat, is afhankelijk van een risico-inschatting die op dat moment gemaakt zal worden, aldus [bedrijf 1] B.V.
2.2.
De rechtbank stelt op basis van deze informatie vast dat het nog maanden gaat duren voordat (eventueel) zal worden gestart met de bouw van het appartementencomplex. Tegen de tijd dat er daadwerkelijk gebouwd kan gaan worden, is wellicht ook al duidelijk op welke datum de bodemprocedure door de rechtbank zal worden behandeld. Wellicht is vergunninghouder dan ook bereid om die behandeling af te wachten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee op dit moment geen sprake van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
3. Bij het ontbreken van spoedeisend belang, kan alleen een voorlopige voorziening worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit uiteindelijk in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet op basis van de stukken geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is.
4. Wel geeft de voorzieningenrechter het college in overweging nader te motiveren op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan artikel 9 van het bestemmingsplan, welk artikel ziet op het parkeren (op eigen terrein). Zo is het de voorzieningenrechter niet duidelijk waarom er volgens het college toepassing kan worden gegeven aan artikel 9, onder d, sub 1. Waarom stuit het voldoen aan artikel 9, onder a, op overwegende bezwaren? Of heeft het college bedoeld toepassing te geven aan artikel 9, onder d, sub 2?
5. Verder wijst de voorzieningenrechter op vaste rechtspraak van de Afdeling [1] , bijvoorbeeld de uitspraken van 7 maart 2012 [2] en 13 december 2017 [3] , waaruit volgt dat bij vervangende nieuwbouw rekening dient te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de reeds bestaande parkeerbehoefte vanwege het te slopen pand. Leegstand van dat pand gedurende een periode is daarbij niet relevant. De voorzieningenrechter begrijpt uit de omgevings-vergunning van 28 juni 2024 dat de bestaande parkeerbehoefte vanwege het te slopen pand (inmiddels) wordt berekend op 43 parkeerplaatsen. Dat is uitgaande van een kantoor met baliefunctie en 5 woningen op de bovenverdieping. Verzoekers stellen echter dat het pand voorafgaand aan de leegstand werd gebruikt als openbare school en crèche. De voorzieningenrechter geeft het college in overweging ten behoeve van de bodemprocedure uit te leggen waarom voor de bestaande parkeerbehoefte van het kantoor met baliefunctie wordt uitgegaan en niet van de school met crèche.

Conclusie en gevolgen

6. Nu geen sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening en de besluiten niet evident onrechtmatig zijn, wijst de voorzieningenrechter de verzoeken af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. Smitstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.