ECLI:NL:RBOVE:2025:2502

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
ak_23_2157
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar inzake verwijdering persoonsgegevens van intranet

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst IJsselland behandeld. Eiser, die van januari 2021 tot begin 2023 als juridisch adviseur werkzaam was bij de omgevingsdienst, had bezwaar gemaakt tegen de verwijdering van zijn gegevens van het intranet. Het dagelijks bestuur had op 20 april 2023 besloten dat de plaatsing van een intranetbericht, waarin eisers naam werd genoemd, een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens was, maar besloot het bericht toch te verwijderen. Eiser stelde dat hij schade had geleden door de onrechtmatige verwerking van zijn persoonsgegevens en vroeg om schadevergoeding.

De rechtbank oordeelt dat het dagelijks bestuur terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er geen procesbelang was. De rechtbank concludeert dat de schade die eiser stelt te hebben geleden, niet het gevolg is van het besluit van 20 april 2023, maar van de feitelijke plaatsing van het bericht op het intranet. Het verzoek om schadevergoeding wegens immateriële schade wordt afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde van onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. De rechtbank benadrukt dat de verwerking van persoonsgegevens onder omstandigheden rechtmatig kan zijn, vooral gezien de bekendheid van eiser binnen de organisatie en zijn kandidatuur voor de ondernemingsraad. De uitspraak bevestigt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2157
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Overijssel in de zaak tussen

mr. [eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

het dagelijks bestuur Omgevingsdienst IJsselland

(gemachtigde: mr. R.C.K. van Andel en mr. F. Awad).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst IJsselland (hierna: het dagelijks bestuur) van 20 april 2023 inzake de verwijdering van gegevens met betrekking tot eiser van het intranet van de Omgevingsdienst IJsselland (hierna: de omgevingsdienst).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2024 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting heeft eiser mr. V.P.K. van Rosmalen gewraakt.
1.3.
Bij beslissing van 5 december 2024 heeft de wrakingskamer van de rechtbank het wrakingsverzoek ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft vervolgens het beroep op 14 maart 2025 opnieuw ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser mr. [eiser] en namens het dagelijks bestuur mr. R.C.K. van Andel en mr. F. Awad.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank zal beoordelen of het dagelijks bestuur eisers bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De feiten
4.1.
Eiser is van januari 2021 tot begin 2023 werkzaam geweest bij de omgevingsdienst als juridisch adviseur toezicht & handhaving. Vanaf eind 2021 is sprake geweest van een oplopend conflict tussen eiser en anderen die werkzaam zijn bij de omgevingsdienst. De omgevingsdienst heeft de rechtbank verzocht om eisers arbeidsovereenkomst te ontbinden. Bij beschikking van de kantonrechter van 14 maart 2023 (ECLI:NL:RBOVE:2023:916) is eisers arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2023 ontbonden.
4.2.
Op 24 maart 2023 heeft eiser zich tot het dagelijks bestuur gewend met het verzoek om een bericht op het intranet van de omgevingsdienst te verwijderen. In dat bericht is eisers naam genoemd naar aanleiding van de uitspraak in de ontslagprocedure. Bij besluit van 20 april 2023 heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat de plaatsing van dit bericht op het intranet een rechtmatige verwerking van eisers persoonsgegevens was, maar is wel besloten om het bericht van het intranet te verwijderen.
4.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 april 2023. Bij het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat geen sprake is van procesbelang.
Inhoudelijke beoordeling
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser wel belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. In dat verband is van belang dat in beroep de vraag voorligt of het dagelijks bestuur eisers bezwaar al dan niet terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser moet de vraag of het dagelijks bestuur op juiste gronden tot dit oordeel is gekomen aan de rechter kunnen voorleggen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het dagelijks bestuur op juiste gronden tot het oordeel is gekomen dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn bezwaar tegen het besluit van 20 april 2023. In dit verband is van belang dat het dagelijks bestuur in zijn besluit van 20 april 2023 heeft besloten om het op het intranet van de omgevingsdienst geplaatste bericht te verwijderen. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat hij schade heeft geleden, is deze schade – wat daarvan ook zij – niet het gevolg van het besluit van 20 april 2023, maar van de feitelijke plaatsing van het bericht op het intranet.
5.3.
Het beroep, voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar, is daarom ongegrond.
Het schadeverzoek
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser in de aanvullende gronden van 30 november 2024 heeft verzocht om vergoeding van schade wegens het onrechtmatig plaatsen van het intranetbericht. Eiser vraagt de rechtbank om het dagelijks bestuur te veroordelen tot een schadevergoeding van € 20.000 vanwege materiële schade en van € 5.000 vanwege immateriële schade die hij geleden heeft. Eiser heeft in dit verband artikel 82 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (Vo. 2016/679; hierna: AVG) genoemd.
6.2.
De rechtbank is op grond van het bepaalde in artikel 8:91, lid 1, van de Awb bevoegd om het gedurende de behandeling van zijn beroep door eiser gedane verzoek om schadevergoeding te behandelen. Ter zitting is de bevoegdheid van de rechtbank om ook dit verzoek te behandelen besproken. Eiser heeft aangegeven dat hij het verzoek om schadevergoeding voor wat betreft de gestelde materiële schade nader wil onderbouwen. Hij verzoekt enkel om een uitspraak op zijn verzoek om vergoeding van immateriële schade. Het dagelijks bestuur heeft ermee ingestemd dat het door eiser gedane verzoek om vergoeding van immateriële schade in het kader van de behandeling van deze zaak wordt behandeld.
6.3.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in een uitspraak van 1 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:898) heeft geoordeeld dat degene die op grond van artikel 82 AVG aanspraak stelt te maken op vergoeding van schade tot een bedrag van € 25.000 die het gevolg is van het onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens door een bestuursorgaan, overeenkomstig art. 8:88 van de Awb keuzevrijheid heeft om zijn verzoek, dat in verband staat met een besluit als bedoeld in artikel 34 Uitvoeringswet AVG (hierna: UAVG), aan de bestuursrechter voor te leggen dan wel zijn aanspraak op schadevergoeding via de civielrechtelijke weg te realiseren. Hiermee zijn ook aanspraken op schadevergoeding wegens feitelijk handelen in strijd met de AVG, tot een bedrag van € 25.000, onder de competentie van de bestuursrechter gebracht. Artikel 8:88 van de Awb wordt daarbij zo uitgelegd dat er voor de bevoegdheid van de bestuursrechter minder strikt wordt vastgehouden aan de eis van een onrechtmatig besluit, omdat er wel een verband moet zijn met een besluit als bedoeld in artikel 34 UAVG, maar dit besluit, bijvoorbeeld op een verzoek om inzage, als zodanig niet onrechtmatig behoeft te zijn.
6.4.
Zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft overwogen in een arrest van 4 mei 2023 (ECLI:EU:C:2023:370) moet om in aanmerking te komen voor vergoeding van schade als waarom door eiser is verzocht sprake zijn van een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens, moet sprake zijn van daadwerkelijk geleden schade en moet sprake zijn van causaal verband tussen de onrechtmatige verwerking en de schade. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval – in ieder geval – niet is voldaan aan de voorwaarde dat sprake is van een onrechtmatige verwerking van eisers persoonsgegevens. Gelet op de doelstellingen van de AVG kan een verwerking van persoonsgegevens onder omstandigheden rechtmatig zijn als sprake is van een gerechtvaardigd belang bij de verwerking van deze persoonsgegevens. Onder de gegeven omstandigheden was de verwerking van eisers persoonsgegevens door het plaatsen van een bericht op het intranet van de omgevingsdienst gerechtvaardigd gelet op de bekendheid van eiser binnen de organisatie en het feit dat eiser zich verkiesbaar had gesteld voor de ondernemingsraad. Het dagelijks bestuur mocht dit belang zwaarder laten wegen dan het belang van eiser om zijn persoonsgegevens niet te laten verwerken.
6.5.
Het verzoek om schadevergoeding vanwege immateriële schade wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar in stand blijft. Tevens wordt eisers verzoek om schadevergoeding vanwege immateriële schade afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. van der Weij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.