ECLI:NL:RBOVE:2025:190

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
ak_23_2559
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren inzake Wmo-ondersteuning

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 14 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaren tegen een besluit op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 18 mei 2021, waarin zijn Wmo-ondersteuning werd gewijzigd. Het college van burgemeester en wethouders van Zwolle verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat er geen procesbelang meer zou zijn. De rechtbank oordeelt dat een inhoudelijke toetsing van het besluit van 18 mei 2021 niet relevant is voor een toekomstige periode, aangezien de periode waar het besluit op betrekking heeft inmiddels is verstreken. Eiser had aangevoerd dat de beslissing van belang kon zijn voor toekomstige aanvragen, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om procesbelang aan te nemen. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat eiser schade heeft geleden als gevolg van het besluit. De rechtbank concludeert dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2559

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Schriemer,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder, (het college),
gemachtigde: mr. L.J. Luigies.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaren tegen een besluit op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.1.
Met het besluit van 18 mei 2021 heeft het college de Wmo-ondersteuning van eiser gewijzigd. Het college heeft aan eiser voor de periode 14 april 2021 tot en met 13 april 2022 de Wmo-voorziening C-3 activerend, product thuisondersteuning voor de resultaatgebieden huishouden, administratie en financiën, regelvermogen en dagstructuur, sociaal en persoonlijk functioneren, zelfzorg en gezondheid en gezin in de vorm van zorg in natura toegekend. De zorgaanbieder is Zorgcoöperatie Klaver 4 You. Met het bestreden besluit van 6 december 2023 heeft het college het bezwaar van eiser tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten van partijen
Standpunt college
4. Het college heeft het bezwaar van eiser tegen het besluit van 18 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake meer is van procesbelang. Het college wijst erop dat het gaat om een afgesloten periode van 14 april 2021 tot en met 13 april 2022. Inmiddels zijn meerdere besluiten genomen, waarmee vergelijkbare maatwerkvoorzieningen zijn toegekend in de vorm van zorg in natura. Tegen die besluiten is geen bezwaar gemaakt. Volgens het college is niet aannemelijk geworden dat een inhoudelijk oordeel nog van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit.
Standpunt eiser
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Volgens eiser is nog sprake van procesbelang.
5.1.
Eiser stelt dat een beslissing van belang kan zijn voor de toekomst nu de historie van het verlenen/weigeren van belang kan zijn voor een latere aanvraag.
5.2.
Verder wijst eiser erop dat hij in het bezwaarschrift heeft gesteld dat sprake is van zowel materiele als immateriële schade, omdat hij een tijd geen passende hulp heeft gehad. Daardoor is eiser gedecompenseerd geraakt en is de administratie totaal niet op orde. Eiser ondervindt daar nu nog steeds problemen van die toenemen zodat nu meer hulp nodig is mede om de schade te herstellen. Ook is volgens eiser van belang dat de zorgorganisatie zich niet aan de afspraken hield. Eiser heeft zijn situatie en de schade die hij heeft geleden en lijdt in een brief van 30 november 2024 nader toegelicht.
Overwegingen van de rechtbank
6.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden.
6.2.
Het besluit van 18 mei 2021 heeft betrekking op een afgesloten periode in het verleden, namelijk 14 april 2021 tot en met 13 april 2022. De rechtbank moet daarom beoordelen of een inhoudelijk oordeel over het besluit van 18 mei 2021 van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Ook moet de rechtbank beoordelen of het op voorhand onaannemelijk is dat als gevolg van het besluit van 18 mei 2021 schade is geleden.
Kan een inhoudelijke beoordeling van belang zijn voor een toekomstige periode?
7. De rechtbank is van oordeel dat een inhoudelijk oordeel over het besluit van 18 mei 2021 niet van belang kan zijn voor een toekomstige periode. De rechtbank licht dit als volgt toe.
7.1.
Uit het dossier blijkt dat het college met een besluit van 26 augustus 2022 aan eiser voor de periode 12 juli 2022 tot en met 11 juli 2027 voor in totaal 780 uur (3 uur per week) een Wmo-voorziening aangepast arrangement thuisondersteuning 2 (HH3), product thuisondersteuning voor het resultaatgebied huishouden in de vorm van zorg in natura heeft toegekend. De zorgaanbieder is Tzorg B.V. Met een besluit van 1 september 2022 heeft het college aan eiser voor de periode 12 juli 2022 tot en met 11 juli 2027 voor in totaal 1300 uur (5 uur per week) een Wmo-voorziening aangepast arrangement thuisondersteuning 1, product thuisondersteuning voor de resultaatgebieden administratie en financiën, regelvermogen en dagstructuur, sociaal en persoonlijk functioneren en zelfzorg en gezondheid in de vorm van zorg in natura toegekend. De zorgaanbieder is Leger des Heils (Stichting Profila Zorggroep). Met een besluit van 17 oktober 2022 heeft het college op verzoek van eiser aan hem voor de periode 22 augustus 2022 tot en met 11 juli 2027 voor in totaal 508 uur (2 uur per week) de Wmo-voorziening aangepast arrangement thuisondersteuning 2 (HH3), product thuisondersteuning voor het resultaatgebied huishouden in de vorm van zorg in natura toegekend. Zorgaanbieder is Tzorg B.V. Tegen deze besluiten is geen bezwaar gemaakt, zodat ze onherroepelijk zijn.
7.2.
In het besluit van 18 mei 2021 heeft het college voor de resultaatgebieden huishouden, administratie en financiën, regelvermogen en dagstructuur, sociaal en persoonlijk functioneren en zelfzorg en gezondheid en gezin resultaatgericht geïndiceerd. Het college heeft gesteld dat met de besluiten van 26 augustus 2022, 1 september 2022 en
17 oktober 2022 vergelijkbare maatwerkvoorzieningen zijn toegekend. Eiser heeft dit niet bestreden. De rechtbank stelt vast dat met de besluiten van 26 augustus 2022,
1 september 2022 en 17 oktober 2022 voor de resultaatgebieden genoemd in het besluit van 18 mei 2021 Wmo-voorzieningen in uren zijn toegekend. De Wmo-ondersteuning loopt voor alle resultaatgebieden tot en met 11 juli 2027. In het bestreden besluit heeft het college gemeld dat bij een nieuwe aanvraag een nieuwe beoordeling zal plaatsvinden op basis van de dan aan de orde zijnde feiten en omstandigheden alsmede de toepasselijke regelgeving, zoals dat ook gebeurd is voorafgaande aan de besluiten van 26 augustus 2022,
1 september 2022 en 17 oktober 2022. De rechtbank ziet dan ook niet in hoe een inhoudelijk oordeel over het besluit van 18 mei 2021 nog van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Met de toekenning van de Wmo-voorzieningen in uren is het resultaatgericht indiceren niet meer aan de orde. Over de omvang van de indicatie in uren bestaat op dit moment geen verschil van mening. Tegen de besluiten van 26 augustus 2022,
1 september 2022 en 17 oktober 2022 is immers geen bezwaar gemaakt. Voor de toekomst zal op basis van de feiten en omstandigheden, zoals zich die dan voordoen, besluitvorming plaatsvinden. Tegen die besluiten is dan bezwaar en beroep mogelijk. Een oordeel over de situatie in de periode 14 april 2021 tot en met 13 april 2022 is voor die besluitvorming niet van belang.
Heeft het besluit van 18 mei 2021 geleid tot schade
8. De rechtbank acht het verder op voorhand onaannemelijk dat eiser schade heeft geleden of lijdt als gevolg van het besluit van 18 mei 2021. De rechtbank legt dat hierna uit.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat met het besluit van 18 mei 2021 Wmo-voorzieningen zijn toegekend. Uit het bezwaarschrift van 28 juni 2021 blijkt dat de bezwaren van eiser tegen dit besluit gaan over de kwalificatie van (de medewerkers van) de zorgaanbieder en de indicatie in resultaten in plaats van in uren. Eiser stelt in beroep dat hij schade heeft geleden doordat hij geen passende hulp kreeg. Dit heeft volgens eiser geleid tot materiële en immateriële schade. De materiële schade zou bestaan uit reiskosten vanwege opname/behandeling in een GGZ-instelling en kosten voor extra medicatie. In het beroepschrift en tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat door een achterstand zijn administratie niet op orde is. Met extra uren hulp zou deze schade hersteld kunnen worden. De immateriële schade zou gelegen zijn in de langdurige stress die eiser heeft ervaren.
8.2.
Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat geen sprake is van onbetaalde rekeningen voor Wmo-ondersteuning. Ook is niet gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt of dat een betalingsverplichting is ontstaan, vanwege wél geleverde hulp of begeleiding. Dat de opname van eiser in een instelling het gevolg is van het feit dat hij in de periode
14 april 2021 tot en met 13 april 2022 geen passende hulp zou hebben ontvangen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Niet duidelijk is wanneer eiser in de instelling is behandeld. In de brief van 30 november 2024 schrijft eiser dat hij medio 2022 opgenomen moest worden. In het dossier bevindt zich een uitspraak van 15 september 2023 van deze rechtbank met zaaknummer ZWO 20/1680 over een beroep van eiser. Uit de zittingsaantekeningen in die zaak, die zich ook in het dossier bevinden, blijkt dat de opname in de instelling in november 2022 voorbij was, maar wanneer deze is aangevangen en tot welke datum de opname heeft geduurd is niet duidelijk. Daarbij komt dat eiser niet met medische gegevens heeft onderbouwd dat hij door het ontbreken van passende hulp psychisch is gedecompenseerd en daardoor moest worden opgenomen en behandeld. Verder merkt de rechtbank op dat eiser niet met nadere gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat hij nu nog schade lijdt als gevolg van het besluit van 18 mei 2021, omdat nog sprake zou zijn van achterstand in zijn administratie. De rechtbank vindt het onwaarschijnlijk dat de achterstand in de administratie, die nog steeds zou bestaan, het gevolg is van het besluit van 18 mei 2021 dat ziet op de periode 14 april 2021 tot en met 13 april 2022. Die periode is immers inmiddels meer dan 2,5 jaar geleden verstreken. Bovendien is van belang dat, als de gestelde achterstand wel het gevolg is van het feit dat eiser in de periode 14 april 2021 tot en met
13 april 2022 geen passende hulp kreeg, het de vraag is of dit het gevolg is van het besluit van 18 mei 2021 of van de wijze waarop dit besluit is uitgevoerd. Verder overweegt de rechtbank dat eiser geen (medische) gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat de situatie heeft geleid tot zodanige stress, dat deze tot vergoeding van immateriële schade zou moeten leiden.
Slotsom
9. Nu een inhoudelijke toetsing van het besluit van 18 mei 2021 niet van belang kan zijn voor een toekomstige periode en op voorhand niet aannemelijk is dat eiser als gevolg van dat besluit schade heeft geleden en lijdt, is de rechtbank van oordeel dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat geen sprake is van procesbelang.
Verzoek om Wmo-ondersteuning
10. De rechtbank wijst eiser erop dat hij bij het college een aanvraag om Wmo-ondersteuning kan indienen, als sprake is van achterstallige administratie, waarbij hij extra ondersteuning nodig heeft. Het college zal dan moeten beoordelen of eiser voor die Wmo-ondersteuning in aanmerking kan komen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het college hoeft zijn bezwaar niet inhoudelijk te behandelen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via de link ‘formulieren en inloggen op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie onder meer de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887 en van 15 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2165