ECLI:NL:RBOVE:2025:166

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
ak_24_1969
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve uitschrijving uit basisregistratie personen en de gevolgen voor uitkeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eisers tegen de ambtshalve uitschrijving van eiser 1 uit de basisregistratie personen (brp) beoordeeld. Eiser 1, een B.V., is op 25 augustus 2023 door het college van burgemeester en wethouders van Zwolle ambtshalve uitgeschreven uit de brp. Dit besluit volgde op een melding van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over discrepanties in de adresgegevens van eiser 1. Ondanks herhaalde verzoeken om uitleg van verweerder, heeft eiser 1 niet gereageerd. De rechtbank heeft op 12 december 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gehandeld door eiser 1 uit de brp uit te schrijven. De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden voor ambtshalve uitschrijving is voldaan: eiser 1 was niet bereikbaar, er was geen aangifte van adreswijziging gedaan, en er kon geen informatie over zijn verblijf in Nederland worden achterhaald. De rechtbank wijst erop dat de belangen van eiser 1 om ingeschreven te blijven voor zijn uitkeringen niet opwegen tegen de noodzaak voor de gemeente om de brp actueel te houden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft, zonder dat eiser recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/1969

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] (eiser 1) en
[eiseres] B.V. (eiser 2), samen eisers,
(gemachtigde: mr. C.G. Huijsmans),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder

(gemachtigden: S. Raap en A. Huisman - Dinkelberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de ambtshalve uitschrijving van eiser 1 uit de basisregistratie personen (brp).
1.1.
Verweerder heeft eiser 1 met het besluit van 25 augustus 2023 ambtshalve uitgeschreven uit de brp (het primaire besluit).
1.2.
Met het besluit van 3 januari 2024 op het bezwaar van eisers (het bestreden besluit) is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2024 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers (via een onlineverbinding)
en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 20 juni 2023 ontving verweerder een brief van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) waaruit bleek dat sprake was van verschil tussen de door eiser 1 opgegeven adresgegevens bij de SVB en de registratie in de brp bij verweerder. In een aanvraag om
een uitkering stond ‘ [adres] ’ vermeld als zijn postadres, terwijl dit adres volgens de brp zijn woonadres was. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder eiser 1 schriftelijk medegedeeld dat bij verhuizing aangifte moet worden gedaan van wijziging van het woonadres.
2.1.
Verweerder heeft eiser 1 op 27 juni 2023 per e-mail verzocht om uitleg. Eiser 1 heeft daar dezelfde dag schriftelijk op gereageerd.
2.2.
Verweerder heeft eiser 1 hierna een voornemen toegezonden om hem uit te schrijven uit de brp.
2.3.
Op 4 juli 2023 is ter controle een huisbezoek afgelegd op het adres [adres] . Eiser 1 was niet aanwezig. Naar aanleiding van de bevindingen heeft verweerder hem op 3 augustus 2023 per e-mail opnieuw verzocht om uitleg. Eiser 1 heeft hier niet op gereageerd.
2.4.
Verweerder heeft eiser op 25 augustus 2023 ambtshalve uitgeschreven uit de brp. Verweerder heeft het besluit via het gemeenteblad bekend gemaakt.
2.5.
De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend.
2.6.
Hierna is de procedure vervolgd zoals weergegeven onder Inleiding.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting
3. De rechtbank beoordeelt of verweerder eiser 1 terecht uit de brp heeft uitgeschreven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser 1 terecht uit de brp heeft uitgeschreven. Het beroep is daarom ongegrond.
3.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had verweerder zijn besluit om eiser 1 uit te schrijven uit de brp bekend moeten maken aan
de bewindvoerder (eiser 2)?
Standpunten partijen
4. Eisers voeren aan dat het primaire besluit niet in werking is getreden omdat verweerder het besluit niet (mede) aan de bewindvoerder bekend heeft gemaakt. Volgens eisers moet het ervoor worden gehouden dat eiser 1 nog altijd staat ingeschreven in de brp van verweerder.
4.1.
Eisers voeren daartoe aan dat verweerder ervan op de hoogte was, althans kón zijn, dat sprake was van beschermingsbewind. Dit had kunnen blijken als verweerder meer, relatief eenvoudig, onderzoek had verricht. Het in de Circulaire ‘Adresonderzoek BRP’
(de circulaire) neergelegde beleid had volgens eisers aanleiding moeten zijn om meer, aanvullend, onderzoek te verrichten waarbij duidelijk zou zijn geworden dat eiser 1 onder bewind was gesteld. Bovendien grijpt het primaire besluit direct in op (het beheer van) de inkomsten van eiser 1, omdat als gevolg van de ambtshalve uitschrijving zijn Wajong-uitkering en bijzondere bijstand zijn gestopt. Het besluit had daarom aan de bewindvoerder bekend gemaakt moeten worden.
4.2.
Eisers wijzen daarbij op artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over de bekendmaking van besluiten, een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
12 juni 2018 [1] en een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 mei 2023 [2] , waaruit volgt dat wanneer een bestuursorgaan op de hoogte is van bijstand door een gemachtigde, toezending van een besluit aan alléén de belang= hebbende maakt dat dat besluit niet 'op de voorgeschreven wijze' is bekend gemaakt.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het primaire besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en in werking is getreden. Volgens verweerder
zijn de door eisers aangehaalde uitspraken niet van toepassing omdat aan de beschermingsbewindvoerder op grond van de Wet brp noch op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) bevoegdheden toekomen met betrekking tot de brp. Volgens verweerder heeft hij eiser 2 ook niet als een gemachtigde hoeven aanmerken omdat eiser 2 ten tijde van het primaire besluit niet als zodanig bekend was.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Toetsingskader
6.1.
Op grond van artikel 2:1, tweede lid, van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Op grond van het derde lid van deze bepaling kan het bestuursorgaan daarbij een schriftelijke machtiging verlangen.
6.2.
Een besluit treedt niet in werking voordat het is ‘bekendgemaakt’. Dit staat in artikel 3:40 van de Awb. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
6.3.
De kantonrechter kan, indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke
of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. Het gevolg van de onderbewindstelling is dat de bezittingen (geld en goederen) van een onder bewind gestelde door de beschermingsbewindvoerder worden beheerd. Op grond van artikel 1:441, eerste lid, van
het Burgerlijk Wetboek (BW) vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte.
6.3.1.
Beschermingsbewind kan dus worden ingesteld bij personen die niet (meer) in staat zijn hun geldzaken goed te regelen en met het oog op hun vermogensrechtelijke belangen.
6.4.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat hij de bewindvoerder niet als gemachtigde van eiser 1 in de zin van artikel 2:1 van de Awb heeft hoeven aan te merken en het primaire besluit op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en in werking getreden en overweegt daartoe het volgende.
6.4.1.
Aan een beschermingsbewindvoerder komen in het kader van de Wet brp geen bevoegdheden toe.
Anders dan eisers wensen volgt uit de door hen aangehaalde uitspraken van de CRvB en
de Afdeling niet dat dit anders is. Deze uitspraken hebben geen betrekking op de Wet brp. Ook de door eisers aangehaalde uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
23 december 2020 [3] , waarin het ging om een beëindigingsbesluit met betrekking tot een
ZW-uitkering, leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak was het UWV ermee bekend
dat betrokkene onder bewind was gesteld. Het beëindigingsbesluit had, anders dan in onderhavige zaak, direct gevolgen voor een vermogensbestanddeel dat viel onder het beschermingsbewind.
6.4.2.
Eiser 2 heeft zich niet voorafgaand aan het primaire besluit bekend gemaakt
bij verweerder als zijnde gemachtigde van eiser 1 . Verweerder heeft ook daarom eiser 2 niet als gemachtigde hoeven aanmerken.
6.5.
Eiser 1 was niet in persoon bereikbaar op het voor verweerder bekende adres.
Eiser 1 reageerde bovendien, ondanks eerder mailcontact, niet op - per e-mail verzonden - verzoeken van verweerder om een uitleg en toelichting over zijn feitelijke woonadres.
Verweerder heeft het primair besluit gepubliceerd in het gemeenteblad en daarmee overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb bekend gemaakt op de voorgeschreven wijze.
Het besluit is in werking getreden.
6.6.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder eiser terecht uitgeschreven uit de brp?
Standpunten partijen
7. Eisers voeren aan dat verweerder eiser 1 niet uit de brp had mogen uitschrijven zonder aanvullend onderzoek te verrichten, ook al zou het zo zijn dat hij niet feitelijk verbleef op de [adres] . Dit, omdat verweerder ervan op de hoogte kon zijn dat hij niet (ondertussen) op een ander adres stond ingeschreven en zijn belang om ingeschreven te blijven staan, om zonder onderbreking zijn Wajong-uitkering en bijzondere bijstand te blijven ontvangen, groot was. Eiser 1 ontving bijzondere bijstand voor de kosten van de werkzaamheden van eiser 2 met betrekking tot zijn UWV-uitkering. Door de ambtshalve uitschrijving zijn zowel zijn Wajong-uitkering als de bijzondere bijstand gestopt.
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij eiser 1 terecht uit de brp heeft uitgeschreven. Volgens verweerder is daar zorgvuldig onderzoek aan voorafgegaan. Eiser 1 is meerdere keren per e-mail verzocht om een toelichting op de verschillen in opgave met betrekking zijn adres, maar op enig moment reageerde hij niet meer. Uit adresonderzoek is gebleken dat hij feitelijk niet verbleef op het in de brp geregistreerde adres.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
Toetsingskader
9. Voor ambtshalve uitschrijving uit de brp moet zijn voldaan aan drie, cumulatieve, voorwaarden: betrokkene kan niet (meer) worden bereikt, er is geen aangifte van wijziging van het adres of van een vertrek ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, van de Wet brp, en ondanks gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over het verblijf van de betrokkene in Nederland worden achterhaald. Dit is geregeld in 2.22, eerste lid, van de Wet brp.
9.1.
Volgens de wetsgeschiedenis en rechtspraak van de Afdeling mag niet lichtvaardig worden overgegaan tot ambtshalve uitschrijving uit de brp omdat dit voor de ingeschrevene betekent dat de verschillende overheidsorganen (en derden) er in beginsel van uitgaan dat hij niet meer in Nederland verblijft en zij in beginsel bijvoorbeeld uitkeringen en andere vormen van dienstverlening ten behoeve van betrokkene zullen stopzetten [4] .
9.2.
Volgens de Afdeling geldt voor het vereiste van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet Brp - om ambtshalve het gegeven van het vertrek van een ingezetene uit Nederland in de brp te kunnen opnemen - dat de betrokkene niet daadwerkelijk woont en niet in persoon bereikbaar is op het in de brp geregistreerde woonadres Een adresonderzoek is een geschikt middel om te onderzoeken of aan dit vereiste is voldaan [5] .
9.2.1.
Verweerder hanteert voor het adresonderzoek het beleid, zoals neergelegd in de Circulaire Adresonderzoek BRP (de circulaire). Hierin staat onder 4.5 (‘Huisbezoek’) dat het raadzaam is om een huisbezoek af te leggen als door middel van (externe) inlichtingen en contact met de burger onvoldoende informatie kan worden achterhaald. Daarbij kan navraag bij andere of nieuwe bewoners of buren nuttige informatie opleveren over de actuele situatie op het adres en de betrokkene.
Onder ‘Adres onbekend’ staat dat als er geen nieuwe adresgegevens zijn en de betrokkene onbereikbaar is, de gemeente ambtshalve besluit tot registratie van het vertrek uit Nederland. Dit komt pas aan de orde als de betrokkene na gedegen onderzoek niet kan worden bereikt en ook anderszins (bijvoorbeeld via een terugmelding) geen nieuwe adresgegevens bekend zijn geworden.
10. Verweerder heeft het adresonderzoek uitgevoerd overeenkomstig de circulaire.
10.1.
De rechtbank stelt voorop dat eisers de rechtmatigheid van het adresonderzoek niet hebben betwist. Eisers hebben ook de uitkomsten van dit onderzoek niet betwist.
10.2.
Eiser 1 heeft verweerder naar aanleiding van het (eerste) schriftelijke verzoek om inlichtingen als volgt bericht, op 27 juni 2023: ‘
Geachte heer / mw,
Na ons telefoongesprek wil ik u op de hoogte brengen dat ik nog steeds op het adres [adres] .’
10.3.
Tijdens het adresbezoek op het in het brp geregistreerde adres [adres] , op 4 juli 2023 was eiser 1 niet aanwezig. De aanwezige (hoofd-)bewoner verklaarde dat eiser 1 gehandicapt is, een Wajong-uitkering ontvangt en bij zijn moeder woont, omdat hij rolstoelafhankelijk is en de woning aan de [adres] niet geschikt is voor een rolstoel. Eiser 1 zou vanwege zijn uitkering op de [adres] staan ingeschreven.
10.4.
Verweerder heeft eiser 1 naar aanleiding van de bevindingen nogmaals in de gelegenheid gesteld om schriftelijk een toelichting te geven, met de waarschuwing dat mocht hij niet reageren, hij zou worden uitgeschreven uit de brp. Eiser 1 heeft hier echter niet meer op gereageerd.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende volledig en gedegen onderzoek heeft verricht alvorens over te gaan tot de ambtshalve uitschrijving van eiser 1
uit de brp.
12. Het belang van eiser 1 om aanspraak te kunnen (blijven) maken op zijn uitkering en bijzondere bijstand maakt niet dat verweerder niet tot ambtshalve uitschrijving uit de brp had mogen overgaan.
12.1.
Eiser 1 was onder bewind gesteld maar niet onder curatele. Hij mocht daarom handelingsbekwaam worden verondersteld.
12.2.
Genoemde belangen doen geen afbreuk aan de eigen verantwoordelijkheid van eiser 1 om de gemeente waar hij feitelijk woonachtig is op de hoogte te stellen van het juiste woonadres en een eventuele wijziging daarvan.
13. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Westerlaak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
De rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.Zie Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, p. 42 en o.a. de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2065, r.o. 5.1.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2270, r.o. 3.1. – 3.3).