ECLI:NL:RBOVE:2025:1232

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
C/08/308288 / HA ZA 24-12
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfdienstbaarheden en gebruik van percelen

In deze zaak, die zich afspeelt tussen twee buren, [partij A] en [partij B], zijn er diverse vorderingen ingesteld met betrekking tot erfdienstbaarheden en het gebruik van percelen. De rechtbank Overijssel heeft op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in deze civiele zaak. De partijen zijn buren en hebben een geschil over het gebruik van elkaars percelen, waarbij [partij A] vorderingen heeft ingesteld tegen [partij B] en vice versa. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld. De vorderingen van [partij A] omvatten onder andere het verbieden van [partij B] om over hun perceel te komen en het vaststellen van een erfdienstbaarheid. [partij B] heeft op zijn beurt vorderingen ingesteld om [partij A] te verbieden hun percelen te betreden en om een erfdienstbaarheid te beëindigen. De rechtbank heeft de vorderingen van [partij A] tot het verbieden van [partij B] om over hun perceel te komen toegewezen, maar de vorderingen van [partij B] om [partij A] te verbieden hun percelen te betreden zijn ook toegewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de plaatsing van camera's door [partij A] en de inbreuk op de privacy van [partij B]. Uiteindelijk zijn de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/308288 / HA ZA 24-12
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van

1.[partij A 1],

te [woonplaats 1],
2.
[partij A 2],
te [woonplaats 2],
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij A],
advocaat: mr. D.F. Briedé,
tegen

1.[partij B 1],

te [woonplaats 3],
2.
[partij B 2],
te [woonplaats 4],
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij B],
advocaat: mr. H. Versluis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [partij A] met producties 1 t/m 9
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van [partij B] met producties 1 t/m 11
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende vermeerdering van eis in conventie van [partij A]
- de akte houdende productie 12 van [partij B] (d.d. 5 augustus 2024)
- de akte uitlatingen van [partij A] (d.d. 5 augustus 2024)
- de descente en de mondelinge behandeling van 5 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen aan de zijde van [partij A]
- de spreekaantekeningen aan de zijde van [partij B]
- de akte houdende productie 10 van [partij A] (d.d. 20 november 2024)
- de akte houdende producties 13 en 14 van [partij B] (d.d. 20 november 2024)
- de akte uitlatingen van [partij A] (d.d. 4 december 2024)
- de akte uitlatingen van [partij B] (d.d. 4 december 2024).
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 5 augustus 2024 zijn ook de zaken met zaaknummers 308290 HA ZA 24-13 ([naam 1] en [naam 2] - [partij B]) en
308286 HA ZA 24-11 ([naam 3] en [naam 4] - [partij B]) behandeld. De partijen in die zaken en in de onderhavige zaak zijn buren van elkaar. De rechtbank heeft na de mondelinge behandeling op verzoek van partijen de zaken aangehouden, om partijen in de gelegenheid te stellen om met behulp van mediation overeenstemming te bereiken. De mediation is niet geslaagd, waarna in alle drie de zaken vonnis is bepaald.

2.Inleiding

[Afbeelding]
2.1.
[partij A] en [partij B] zijn buren van elkaar. Deze procedure gaat over diverse vorderingen die zij tegen elkaar hebben ingesteld met betrekking tot onder andere (het bestaan van) erfdienstbaarheden, het blokkeren/gebruiken van percelen en camera’s. Beide partijen worden deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. Hieronder licht de rechtbank toe hoe zij tot haar oordeel is gekomen.

3.De feiten

3.1.
[partij A] zijn vanaf 1 oktober 2010 de eigenaren van een perceel met een woning aan de [adres 1], kadastraal bekend als [locatie 1].
3.2.
[partij B] zijn vanaf 15 juli 2003 de eigenaren van de percelen met de woningen aan de [adres 2], kadastraal bekend als de percelen [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4]. Verder zijn zij de eigenaren van een perceel waarop een blikken schuur staat, te weten perceel [locatie 5]. Vanaf 6 juli 2023 zijn zij ook de eigenaren van twee percelen grasland, kadastraal bekend als de percelen [locatie 6] en [locatie 7]. Perceel [locatie 7] grenst aan de [adres 3].
3.3.
De situatie van partijen ziet er schematisch weergeven als volgt uit [1] :
3.4.
[partij B] hebben op hun perceel [locatie 5] een blikken schuur staan. Om vanaf de [adres 4] bij die schuur te komen, gaan [partij B] zowel te voet als met de auto over [locatie 1] van [partij A] heen. [partij A] hebben [partij B] verzocht om niet meer over hun [locatie 1] te bewegen.
3.5.
Om bij de [adres 3] te komen, lopen [partij A] vanaf hun [locatie 1] over de percelen [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7]. Kort nadat [partij B] de eigenaren zijn geworden van de percelen [locatie 6] en [locatie 7], hebben zij [partij A] en hun buren gemeld dat het niet is toegestaan om over die percelen te lopen om naar de [adres 3] te gaan.
3.6.
Partijen hebben een geschil over het gebruik van elkaars percelen. Voorafgaand aan deze procedure hebben zij daarover met elkaar gecorrespondeerd. Dat heeft niet oplossing geleid, waarna [partij A] deze procedure zijn begonnen.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vorderen - samengevat - en na vermeerdering en vermindering van eis dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [partij B] verbiedt om te komen en te gaan over [locatie 1], op straffe van een dwangsom;
II. voor recht verklaart dat ten behoeve van [partij A] door verjaring een recht van erfdienstbaarheid/overpad/uitweg is ontstaan om te komen en te gaan over het pad gelegen op het eigendom van [partij B] zijnde de percelen [locatie 3], [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7] te Vriezenveen naar de openbare weg aan de [adres 3];
III. [partij B] veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan het verlijden van een notariële akte van verklaring van verjaring, gevolgd door inschrijving van die akte in de openbare registers, op straffe van een dwangsom;
IV. bepaalt dat partijen ieder voor de helft de kosten van de notariële akte zullen dragen;
V. [partij B] beveelt om de erfdienstbaarheid in ere te herstellen door het hek op perceel [locatie 7] aan de [adres 3] te openen en geopend te houden en niet op enigerlei wijze nogmaals te sluiten of anderszins de doorgang te belemmeren, op straffe van een dwangsom;
VI. [partij B] veroordeelt in de kosten van de procedure.
4.2.
[partij B] voeren verweer.
in reconventie
4.3.
[partij B] vorderen - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [partij A] hoofdelijk verbiedt om de percelen [locatie 6], [locatie 5] en [locatie 7] van [partij B] te betreden of te gebruiken, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom;
II. Althans voorwaardelijk, voor zover sprake is van een erfdienstbaarheid om per voet te komen naar en te gaan van de [adres 3] over de percelen [locatie 6], [locatie 5] en [locatie 7], primair deze erfdienstbaarheid per datum van het vonnis opheft of subsidiair deze erfdienstbaarheid verlegt;
III. [partij A] hoofdelijk veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de camera’s op hun perceel op een zodanige wijze te plaatsen of te draaien of de instellingen van deze camera’s zodanig te wijzigen (al dan niet met een privacy mask) dat duurzaam en controleerbaar gewaarborgd is dat met deze camera’s de percelen van [partij B] niet meer zichtbaar zijn en het geluid niet meer wordt opgenomen en daarvan binnen twee dagen nadat hieraan is voldaan aan [partij B] bewijs daarvan over te leggen, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom;
IV. [partij A] hoofdelijk verbiedt om de toegang van [partij B] tot zijn perceel [locatie 5], alsmede de ten laste van een deel van [locatie 1] ten behoeve van perceel [locatie 5] door bevrijdende verjaring ontstane erfdienstbaarheid van recht, te blokkeren, althans te hinderen, althans te bemoeilijken, door op [locatie 1] alsmede op perceel [locatie 5], obstakels, waaronder begrepen motorvoertuigen te plaatsen en geplaatst te houden, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom;
V. voor recht verklaart dat ten behoeve van perceel [locatie 5] van [partij B] en ten laste van een deel van het [locatie 1] van [partij A] door bevrijdende verjaring een recht van weg is ontstaan om met gemotoriseerd verkeer over genoemd perceel van [partij A] te gaan;
VI. [partij A] hoofdelijk veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan een, op basis van gedeelde kosten, verlijden van een notariële akte van verklaring van verjaring waarin de hiervoor in punt V beschreven erfdienstbaarheid van weg wordt opgenomen, gevolgd door inschrijving van die akte in de openbare registers, op straffe van een dwangsom;
VII. [partij A] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure.
4.4.
[partij A] voeren verweer.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze vorderingen gezamenlijk bespreken.
Erfdienstbaarheid [locatie 1]
5.2.
Allereerst is door [partij A] gesteld dat [partij B] geen erfdienstbaarheid hebben om te komen en gaan over [locatie 1] om bij hun blikken schuur op perceel [locatie 5] te komen. [partij A] hebben [partij B] verzocht om niet langer over [locatie 1] te bewegen. [partij B] houden zich daar niet aan. [partij A] vorderen daarom dat het [partij B] wordt verboden om nog langer over [locatie 1] te gaan.
5.3.
[partij B] stellen op hun beurt dat ten laste van [locatie 1] en ten gunste van perceel [locatie 5] door bevrijdende verjaring een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan, doordat zij althans hun rechtsvoorgangers al vanaf 1963 deels over [locatie 1] rijden met paard en wagen, landbouwvoertuigen en auto’s om zo bij de blikken schuur te komen. Daar zou tot medio 2023 niemand bezwaar tegen hebben gemaakt. Zij vorderen daarom een verklaring voor recht dat door bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan en daarnaast dat [partij A] worden veroordeeld om dit vast te leggen in een notariële akte die wordt ingeschreven in de openbare registers.
5.4.
Voor een geslaagd beroep op bevrijdende verjaring van een erfdienstbaarheid gelden twee vereisten: (i) het bezit van de erfdienstbaarheid (ii) gedurende 20 jaar (artikel 3:105 en 3:306 Burgerlijk Wetboek (BW)). Tijdens de descente is door [partij B] verklaard dat zij zich niet bewust waren dat zij deels over [locatie 1] reden. Zij dachten dat zij over hun eigen perceel [locatie 5] gingen, omdat zij in de veronderstelling waren dat de erfgrens meer tegen de heg van [partij A] aan lag. Uit vaste rechtspraak [2] volgt dat van verkrijging van een erfdienstbaarheid door verjaring geen sprake kan zijn als degene die zich op verjaring beroept, meende dat hij als eigenaar bevoegd was. Dat is ook in de onderhavige situatie aan de orde, wat betekent dat ten laste van [locatie 1] en ten gunste van perceel [locatie 5] geen recht van erfdienstbaarheid kan zijn ontstaan. De rechtbank wijst daarom het door [partij A] gevorderde verbod (zie 4.1 I) toe. De daaraan verbonden dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd, zoals vermeld in de beslissing. De hiermee samenhangende vorderingen van [partij B] (zie 4.3 V en VI) worden afgewezen.
Erfdienstbaarheid percelen [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7]
5.5.
[partij A] stellen dat zij een recht van erfdienstbaarheid hebben verkregen doordat zij en hun rechtsvoorgangers samen meer dan 20 jaar lang onafgebroken gebruik hebben gemaakt van het pad over de percelen [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7] om bij de [adres 3] te komen. Zij onderbouwen dit met een verklaring van de zoon van een van hun rechtsvoorgangers, de heer [naam 5]. Hij verklaart dat alle omwonende jarenlang gebruik maakten van het pad richting de [adres 3] met toestemming van de toenmalige eigenaar. Volgens [partij A] handelen [partij B] onrechtmatig door het pad naar de [adres 3] af te sluiten middels een hek en prikkeldraad.
5.6.
[partij B] betwisten dat er een pad is richting de [adres 3] die (de rechtsvoorgangers van) [partij A] gedurende 20 jaar onafgebroken hebben gebruikt. [partij B] hebben schriftelijke verklaringen overgelegd van de heer [naam 6] (rechtsvoorganger van [partij B]) en van de heer [naam 7] (deed jarenlang het onderhoud van de sloten op de betrokken percelen). Uit die verklaringen volgt dat het perceel altijd omheind is geweest met prikkeldraad en de toegang naar de [adres 3] was afgesloten met een ijzeren hekwerk waar een slot op zat die niet door derden geopend kon worden. De heer [naam 7] heeft verder verklaard dat het prikkeldraad een keer is doorgeknipt of platgetrapt, maar daar zou iemand volgens hem op zijn aangesproken. Volgens [partij B] hebben [partij A] geen te respecteren belang om over de percelen [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7] te gaan. Hun [locatie 1] is vanaf de [adres 4] ook bereikbaar voor hulpdiensten en zwaar materieel. [partij B] hebben er belang bij dat dit niet meer gebeurt, omdat zij hun percelen willen gaan gebruiken voor het houden van vee. Het ongewenst betreden van de percelen kan de rust van het vee verstoren.
5.7.
Op grond van artikel 5:72 BW kunnen erfdienstbaarheden op twee manieren ontstaan, namelijk door vestiging of door verjaring. Nu niet is gebleken dat ten behoeve van [partij A] een erfdienstbaarheid voor het pad naar de [adres 3] is gevestigd, ligt de vraag voor of zij een erfdienstbaarheid hebben verkregen door verjaring. Verjaring kent twee vormen, namelijk verkrijgende verjaring (artikel 3:99 BW) en bevrijdende verjaring (artikel 3:105 BW). Voor verkrijgende verjaring is vereist dat sprake is van onafgebroken bezit, gedurende 10 jaar waarbij de rechthebbende te goeder trouw is op het moment van aanvang van dat bezit. Voor bevrijdende verjaring is geen goede trouw vereist, maar moet gedurende 20 jaar sprake zijn van onafgebroken bezit.
5.8.
Voor een geslaagd beroep op zowel verkrijgende verjaring als bevrijdende verjaring is het bezit van de erfdienstbaarheid vereist. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (artikel 3:107 BW). Of daarvan sprake is, dient te worden beoordeeld naar de verkeersopvatting op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). De uiterlijke feiten blijken uit bezitsdaden, dat wil zeggen gedragingen die normaal gesproken alleen de rechthebbende van dat goed verricht. Eén van de wijzen van bezitsverkrijging is inbezitneming (artikel 3:112 BW). Iemand neemt een goed in bezit door zich daar de feitelijke macht over te verschaffen, waarbij geldt dat, wanneer een goed in het bezit van een ander is, enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen onvoldoende zijn voor inbezitneming (artikel 3:113 lid 2 BW). De enkele wil om als rechthebbende op te treden is niet voldoende voor het zijn van bezitter. Het komt aan op de uiterlijke omstandigheden, waaruit de wilsuiting kan worden afgeleid dat degene die dit bezit is aangevangen, zich krachtens erfdienstbaarheid bevoegd beschouwde en zich ook redelijkerwijze bevoegd mocht beschouwen, van de weg gebruik te maken. [3] Voor zover iemand gebruik maakt van het perceel van een ander, terwijl daarover afspraken zijn gemaakt, bijvoorbeeld doordat toestemming is verleend, kan geen sprake zijn van bezit.
5.9.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [partij A] dat zij een beroep doen op verkrijging van een erfdienstbaarheid door bevrijdende verjaring. Maar dat sprake is van onafgebroken bezit van een erfdienstbaarheid gedurende 20 jaar, hebben zij volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Hierbij zijn volgens de rechtbank de volgende omstandigheden belang.
5.10.
Op 28 november 1967 is er een akte van ruilverkaveling opgesteld waarin verschillende erfdienstbaarheden zijn gevestigd. Volgens [partij A] vond het Kadaster het destijds te gecompliceerd om vast te stellen hoe het zat met mogelijke erfdienstbaarheden van (uit)weg naar de [adres 3]. De destijds betrokken partijen zouden daarom volgens [partij A] mondeling de afspraak hebben gemaakt dat ze allemaal over de percelen [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7] mochten lopen om naar de [adres 3] te gaan, in plaats van dat zij een recht van erfdienstbaarheid hebben vastgelegd in de akte van ruilverkaveling. Dit volgt ook uit de verklaring van de heer [naam 5]. De rechtsvoorganger(s) van [partij A] hadden dus toestemming van de toenmalige eigenaren om over die percelen te lopen. Daardoor zijn zij geen bezitter geworden van een recht van erfdienstbaarheid, maar slechts houder. Dat betekent dat voor de jaren dat die afspraak gold, de verjaringstermijn niet is gaan lopen.
5.11.
Kennelijk is de afspraak later komen te vervallen. Uit de verklaring van de heer [naam 6] volgt namelijk dat zijn vader vanaf 1984 de eigenaar is geweest van perceel [locatie 6] en hijzelf daarna van 1995 tot en met 2023. De [adres 3] en de toegang tot perceel [locatie 7] zouden volgens hem al die jaren afgesloten zijn geweest door een hek met slot en prikkeldraad. De aanwezigheid van het hek en prikkeldraad wordt bevestigd door de verklaring van de heer [naam 7]. Wel volgt uit de verklaring van de heer [naam 7] dat het prikkeldraad door iemand werd doorgeknipt/platgetrap. Maar uit die omstandigheden kan volgens de rechtbank niet de inbezitneming van een erfdienstbaarheid worden afgeleid. De aanwezigheid van het afgesloten hek en het prikkeldraad maken namelijk dat [partij A] zich niet redelijkerwijze bevoegd mochten beschouwen om over de percelen [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7] te lopen naar de [adres 5], nu dit juist aangeeft dat die percelen niet betreden mogen worden. Van inbezitneming van een erfdienstbaarheid kan daarom geen sprake zijn.
5.12.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat [partij A] geen recht van erfdienstbaarheid hebben verkregen door verjaring. De rechtbank wijst daarom de daarmee samenhangende vorderingen van [partij A] (zie 4.1 II t/m V) af. De vordering van [partij B] die [partij A] verbiedt om de percelen [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7] te betreden, zal worden toegewezen. De rechtbank matigt en maximeert de daaraan verbonden dwangsom, zoals vermeld in de beslissing. Door de toewijzing van die vordering, kan de voorwaardelijke vordering van [partij B] (zie 4.3 II) buiten beschouwing worden gelaten.
Blokkades
5.13.
Volgens [partij B] blokkeren, althans bemoeilijken, [partij A] regelmatig de toegang tot perceel [locatie 5] en het gebruik van een deel van [locatie 1] door op en langs laatstgenoemd perceel, maar ook op perceel [locatie 5], obstakels te plaatsen, waaronder motorvoertuigen. [partij B] hebben daar verschillende foto’s van in het geding gebracht. Zij stellen dat deze handelswijze van [partij A] in strijd is met hun erfdienstbaarheid die volgens hen ten laste van een deel van het [locatie 1] en ten dienste van perceel [locatie 5] door bevrijdende verjaring is ontstaan, alsmede dat dit in strijd is met het eigendomsrecht van [partij B] Zij vorderen daarom dat het [partij A] wordt verboden dit te doen, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom.
5.14.
[partij A] betwisten dat zij de toegang tot perceel [locatie 5] voor [partij B] regelmatig blokkeren. Dit valt in elk geval niet goed uit de foto’s af te leiden, omdat die niet laten zien waar de kadastrale erfgrenzen precies lopen. Zij erkennen wel dat er korte blokkades zijn geweest omdat zij aan het laden en lossen waren en hun dochter haar driewieler een keer vergeten was aan de kant te zetten.
5.15.
[partij A] hebben geen recht op het gebruik van perceel [locatie 5] van [partij B] Uit de overgelegde foto’s maakt de rechtbank op dat [partij A] en/of hun bezoek daar toch wel eens op parkeren. Daarmee maken zij op onrechtmatige wijze inbreuk op het eigendomsrecht van [partij B] Voor dat gedeelte is het door hun gevorderde verbod daarom toewijsbaar. Eerder is al geoordeeld dat [partij B] geen recht van erfdienstbaarheid hebben om te komen en te gaan over [locatie 1] van [partij A] Het kan [partij A] daarom niet worden verboden dat zij op hun perceel obstakels/motorvoertuigen plaatsen, waardoor de vordering voor dat gedeelte wordt afgewezen. Wel hebben [partij B] een recht van erfdienstbaarheid ten laste van perceel [locatie 8] van de familie [naam 1]. Uit de overgelegde foto’s maakt de rechtbank op dat [partij A] de weg vanaf de [adres 4] richting perceel [locatie 5] van [partij B] regelmatig hebben geblokkeerd, doordat zij met motorvoertuigen gedeeltelijk op hun eigen [locatie 1] staan en gedeeltelijk op perceel [locatie 8] van de buren (de familie [naam 1]). Voor inbreuken op deze erfdienstbaarheid moeten [partij B] zich echter wenden tot de familie [naam 1], die tegenover [partij B] gehouden zijn te voorkomen dat inbreuken op de erfdienstbaarheid worden gemaakt onder andere door derden waaronder dus in dit verband ook [partij A] moeten worden verstaan. In zoverre moet de vordering van [partij B] worden afgewezen. De gevorderde dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd, zoals vermeld in de beslissing.
Camera’s
5.16.
Partijen hebben aanvankelijk over en weer vorderingen ingesteld over camera’s. [partij A] hebben hun vordering hierover tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, omdat met de descente niet is waargenomen dat [partij B] (vaste) camera’s hebben. Wel is toen gebleken dat [partij A] een deurbelcamera hebben en een camera aan hun schutting. [partij B] stellen dat deze camera’s hun percelen [locatie 3] en [locatie 5] filmen en het geluid opnemen, wat onrechtmatig inbreuk maakt op hun privacy.
5.17.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het gaat om de vraag of [partij A] met het gebruik van de camera’s inbreuk maken op het recht van [partij B] op bescherming van hun privacy. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag wiens recht prevaleert: het recht van [partij B] op bescherming van hun levenssfeer of het recht van [partij A] om hun eigendommen te beveiligen. Bij de beantwoording van de vraag staat voorop dat een ieder in beginsel het recht heeft zich onbespied te bevinden op hun eigen perceel, voor zover dat gelet op de (onderlinge afstand van de) bebouwing en plaatselijke omstandigheden mag worden verwacht. Een inbreuk op dit recht levert in beginsel een onrechtmatige daad op. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moet tegen elkaar worden afgewogen de ernst van die inbreuk en de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend. [4] Ook moet worden bezien of het gebruik van de camera’s voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
5.18.
Het staat [partij A] in beginsel vrij om over hun eigendommen te waken door middel van het ophangen van camera’s, zolang het beeld dat die camera’s filmt maar beperkt is tot hun eigen perceel. Op het moment dat ook (een deel van) het perceel van [partij B] wordt gefilmd, is er sprake van conflicterende belangen en moet een belangenafweging worden gemaakt.
5.19.
[partij A] hebben een foto overgelegd van het beeld van hun deurbelcamera. Daarop is te zien dat deze hun eigen perceel filmt en daarnaast het perceel en de voorkant van de woning van de buren de familie [naam 1]. Volgens [partij B] is de deurbelcamera schuin gemonteerd in de richting van hun perceel [locatie 3], zodat ook dat perceel in beeld kan worden gebracht. Dit blijkt alleen niet uit de door [partij A] overgelegde foto en de rechtbank heeft dit tijdens de descente ook niet waargenomen. Daarmee heeft [partij B] onvoldoende onderbouwd dat de deurbelcamera zijn perceel filmt en het geluid daarvan opneemt. De vordering van [partij B] wordt daarom voor wat betreft de deurbelcamera afgewezen.
5.20.
[partij A] hebben ook een foto overgelegd van het beeld van de camera aan hun schutting, waarop mogelijk een klein gedeelte van perceel [locatie 5] van [partij B] te zien is. De rechtbank heeft tijdens de descente waargenomen dat deze camera draaibaar is, waardoor perceel [locatie 5] van [partij B] (nog meer) in beeld gebracht kan worden. Daarmee wordt inbreuk gemaakt op hun recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Hoewel het niet onbegrijpelijk is dat [partij A] hun eigendommen willen beschermen, is hun bevoegdheid daartoe door middel van camera’s niet onbegrensd. Niet (voldoende) gesteld of gebleken is dat het beschermen van hun eigendommen niet ook kan worden bereikt zonder dat (een gedeelte van) de percelen van [partij B] worden gefilmd en het geluid daarbij wordt opgenomen. Dat betekent dat niet voldaan is aan het beginsel van subsidiariteit. De vordering van [partij B] wordt daarom toegewezen, zoals vermeld in de beslissing.
Proceskosten
5.21.
Omdat beide partijen zowel in conventie als in reconventie gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verbiedt [partij B] om te komen en te gaan over [locatie 1], op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of een gedeelte van een dag dat zij zich hieraan niet houden, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.1 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5.
verbiedt [partij A] om de percelen [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7] van [partij B] te betreden, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 100,00 voor iedere keer dat zij die percelen in strijd met dit verbod betreden, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
6.6.
verbiedt [partij A] om de toegang van [partij B] tot zijn perceel [locatie 5] te blokkeren, althans te hinderen, althans te bemoeilijken, voor zover die blokkade, hindering of bemoeilijking eruit bestaat op perceel [locatie 5], obstakels, waaronder begrepen motorvoertuigen te plaatsen en geplaatst te houden, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 100,00 voor iedere keer dat zij zich niet aan het verbod houden, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
6.7.
veroordeelt [partij A] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis hun camera op de schutting van hun [locatie 1] op een zodanige wijze te plaatsen of te draaien of de instellingen van deze camera zodanig te wijzigen (al dan niet met een privacy mask) dat duurzaam en controleerbaar gewaarborgd is dat met deze camera het perceel [locatie 5] van [partij B] niet meer zichtbaar is en het geluid niet meer wordt opgenomen, en zij [partij B] daarvan bewijs verstrekken, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [partij A] hieraan niet hebben voldaan, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
6.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.5, 6.6 en 6.7 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op
5 maart 2025.

Voetnoten

1.Afbeelding van KadastaleKaart.com. Aan de linkerkant is de [adres 3] gelegen en aan de rechterkant de [adres 4].
2.Vgl. HR 31 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0261.
3.Vgl. HR 3 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2060.
4.Vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609.