ECLI:NL:RBOVE:2025:1053

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
84/252674-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het dumpen van drugsafval in waterwingebied

Op 24 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige man, die werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte was schuldig bevonden aan het opzettelijk dumpen van een grote hoeveelheid afvalstoffen, afkomstig van de productie van amfetamine, op meerdere locaties in de gemeenten Aa en Hunze en Tynaarlo. De rechtbank rekende het de verdachte extra aan dat hij drugsafval had gedumpt in een waterwingebied en dat hij geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden. De zaak kwam aan het licht na meldingen van de politie over het dumpen van drugsgerelateerd afval op 18 augustus 2020. Het onderzoek leidde tot de ontdekking van afval op een parkeerplaats in Annen en nabij een bospad in Zuidlaarderveen. De verdachte werd herkend door een verbalisant en zijn betrokkenheid werd verder bevestigd door getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte samen een bestelbus hadden gehuurd om het drugsafval te vervoeren en te dumpen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar op basis van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten. De vordering van de officier van justitie om een gevangenisstraf op te leggen werd toegewezen, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het milieu. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen aan benadeelde partijen, waaronder kosten voor milieuonderzoek en sanering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84/252674-21 (P)
Datum vonnis: 24 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 februari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. A.D. Kloosterman, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 17 augustus 2020 tot en met 19 augustus 2020 in de gemeenten Aa en Hunze en Tynaarlo, al dan niet samen met een ander, drugsafval heeft gestort en daarbij geen beschermende maatregelen heeft genomen, terwijl hij wist of kon vermoeden dat de bodem daardoor kon worden verontreinigd of aangetast;
feit 2:in de periode van 17 augustus 2020 tot en met 19 augustus 2020 in de gemeenten Aa en Hunze en Tynaarlo, al dan niet samen met een ander, drugsafval buiten een inrichting heeft gestort.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meerdere momenten in de periode van 17 augustus 2020 tot en met 19
augustus 2020 in Annen (gemeente Aa en Hunze) en/of in Zuidlaarderveen
(gemeente Tynaarlo) en/of Groningen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
(telkens) handelingen met afvalstoffen heeft/hebben verricht waarvan hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs had(den) kunnen weten dat
daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet aan zijn/haar/hun verplichting
heeft/hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem en/of
zijn mededader(s) konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk
te voorkomen en/of te beperken,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) onder meer
• een of meerdere vaten en/of jerrycans en/of materialen opgeslagen in tien blauwe
kunststof bakken met (restanten) van (gevaarlijke) afvalstoffen afkomstig van de
productie van drugs, te weten de grondstof BMK en het tussenproduct
/N-formylamfetamine en amfetamine, althans afval, gestort en/of achtergelaten
en/of anderszins op of in de bodem gebracht in het waterwingebied op en/of nabij
de verharde parkeerplaats gelegen aan de openbare weg De Bulten te Annen
(gemeente Aa en Hunze)
(zie pag. 0062 ev. NFI Drugsonderzoek aan een huurbus en materialen va
afvaldumpingen in Zuidlaarderveen en Annen en (pag. 0075) bijlage 1, tabel 2) en
(pag. 0090) proces-verbaal van verhoor aangever [aangever 1] ( [bedrijf 1]
BV); en/of
• om en nabij 42 vaten, althans een grote hoeveelheid vaten, met (restanten) van
(gevaarlijke) afvalstoffen afkomstig van de productie van drugs, te weten de
grondstof BMK en het tussenproduct /N-formylamfetamine en amfetamine, althans
afval, gestort en/of achtergelaten en/of anderszins op of in de bodem gebracht op
en/of nabij de openbare weg De Knijpe te Zuidlaarderveen (gemeente Tynaarlo)
(zie pag. 0062 ev. NFI Drugsonderzoek aan een huurbus en materialen van
afvaldumpingen in Zuidlaarderveen en Annen en (pag. 0084) bijlage 1, tabel 3 en
(pag. 0104 en 0106 aangifte door dhr. [aangever 2] namens de gemeente Tynaarloo));
2.
hij op een of meerdere momenten in de periode van 17 augustus 2020 tot en met 19
augustus 2020 in Annen (gemeente Aa en Hunze) en/of in Zuidlaarderveen
(gemeente Tynaarlo) en/of Groningen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
zich (telkens) van afvalstoffen heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking – b
uiten een inrichting te storten, of anderszins op of in de bodem te brengen of te
verbranden,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een of meerdere
vaten met (restanten) van (gevaarlijke) afvalstoffen, althans afval afkomstig van de
productie van drugs, te weten de grondstof BMK en het tussenproduct
/N-formylamfetamine en amfetamine, althans afval gestort en/of achtergelaten
en/of anderszins op of in de bodem gebracht van/nabij een waterwingebied
gelegen aan de Bulten te Annen (gemeente Aa en Hunze) en/of in het buitengebied
aan de Knijpe te Zuidlaarderveen (gemeente Tynaarloo).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op dinsdag 18 augustus 2020 ontving de meldkamer van de Politie Eenheid Noord-Nederland een melding betreffende het dumpen van drugs gerelateerd afval.
Het afval werd aangetroffen op een verharde parkeerplaats aan de openbare weg De Bulten
te Annen, gemeente Aa en Hunze, welke locatie zich bevindt in een waterwingebied. Dezelfde dag werd bij een bospad aan De Knijpe in het buitengebied van Zuidlaarderveen in de gemeente Tynaarlo drugsafval aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is het strafrechtelijk onderzoek “GAIA” opgestart.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig de overgelegde pleitnota bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Daartoe is, verkort weergegeven, primair aangevoerd dat de belastende verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] (verder: [medeverdachte] ) niet bruikbaar is als bewijs nu het ondervragingsrecht van de verdediging is geschonden. De raadsman stelt in dit verband dat deze verklaring als “
sole or decisive” voor het bewijs in de strafzaak tegen verdachte moeten worden beschouwd en het gebruik van deze verklaring strijdig is met artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM).
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verklaring van [medeverdachte] onvoldoende betrouwbaar is en het dossier onvoldoende bewijsmateriaal bevat dat ondersteuning biedt aan de verklaring van [medeverdachte] , zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vaststellen van de feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 augustus 2020 ontving de meldkamer van de Politie Noord-Nederland informatie dat in het buitengebied in de gemeente Aa en Hunze afval was aangetroffen dat in verband kon worden gebracht met de productie van synthetische drugs. Ter plaatse werd door een verbalisant van de politie geconstateerd dat het afval was gedumpt op een verharde parkeerplaats aan de openbare weg De Bulten te Annen. De dumplocatie bleek te zijn gelegen in een waterwingebied dat eigendom was van [bedrijf 1] (verder: [bedrijf 1] ) [bedrijf 1] N.V.
Het aangetroffen afval bestond onder meer uit opslagvaten, jerrycans, afvoerbuizen en isolatiemateriaal. De verbalisant zag dat in de opslagvaten een kleine hoeveelheid vloeistof zat. Tevens rook hij een mild zoet/zure geur. Het afval werd afgevoerd door het afvalverwerkingsbedrijf [bedrijf 2] (verder: [bedrijf 2] ). [2]
Van de hiervoor beschreven materialen zijn verschillende monsters genomen die werden onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. Blijkens het onderzoeksrapport van 29 mei 2021 werden in de monsters de aanwezigheid van amfetamine, de grondstof BMK en het tussenproduct N-formylamfetamine aangetoond. Deze stoffen waren te relateren aan de vervaardiging van amfetamine volgens de Leuckart-methode. Daarnaast pasten de aangetroffen materialen bij de vervaardiging van amfetamine en de grondstof BMK. [3] Amfetamine is vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Aangezien de dumplocatie was gelegen in een waterwingebied, heeft [bedrijf 1] N.V. opdracht gegeven aan het advies- en ingenieursbureau [bedrijf 3] om een onderzoek in te stellen naar een mogelijke bodemverontreiniging en de omvang daarvan. Uit de analyseresultaten kwam naar voren dat de toplaag(grond) tot 0,5 meter onder het maaiveld (de verhardingslaag) was verontreinigd met amfetamine, methamfetamine en N-acetyl-amfetamine. Het saneren van de grond had tot gevolg dat in totaal 1.165.800 kilogram verontreinigde grond en verhardingsmateriaal moest worden ontgraven en afgevoerd. [4]
Diezelfde dag, 18 augustus 2020, werd enkele kilometers verderop in het buitengebied in de gemeente Tynaarlo wederom een dumplocatie van mogelijk drugsafval aangetroffen. Ter plaatse werd door verbalisanten van de politie geconstateerd dat de dumplocatie was gelegen nabij een bospad aan De Knijpe te Zuidlaarderveen. Nabij een bospad stonden dertig blauwe 200-litervaten op de onbeschermde bodem. De meeste vaten waren leeg tot nagenoeg leeg en er leek geen sprake te zijn van ernstige lekkage/bodemverontreiniging. De verbalisant rook dezelfde zoet/zure geur als op de locatie in Annen. [5] Namens de gemeente Tynaarlo is opdracht gegeven aan [bedrijf 2] om het gedumpte afval af te voeren. [6]
Door het NFI is de binnenkant van een aantal van de blauwe 200-litervaten bemonsterd en onderzocht. Blijkens het onderzoeksrapport van 29 mei 2021 werden in de monsters de aanwezigheid van amfetamine, de grondstof BMK en het tussenproduct N-formylamfetamine aangetoond. Deze stoffen waren te relateren aan de vervaardiging van amfetamine volgens de Leuckart-methode. De blauwe 200-litervaten worden dikwijls gebruikt bij het vervaardigen van ruwe amfetamineolie en de grondstof BMK. [7]
Door het NFI is vastgesteld dat de hiervoor beschreven drugsdumpingen voor wat betreft de gebruikte materialen elkaar aanvullen. Immers, de drugsdumping in Zuidlaarderveen betreft gebruikte blauwe vaten, terwijl de drugsdumping in Annen vooral andere materialen betreft die gemiddeld genomen worden aangetroffen in een illegaal drugslaboratorium. Daarnaast werden bij beide dumpingen identieke rode jerrycans aangetroffen uit eenzelfde partij met als opdruk “85% mierenzuur”. [8]
Naar aanleiding van een getuigenoproep heeft [getuige] zich op 27 augustus 2020 bij de politie gemeld. [getuige] heeft verklaard dat hij op maandag 17 augustus 2020, omstreeks 23:55 uur, een geelgekleurde bestelbus nabij De Knijpe heeft zien rijden. [getuige] heeft verklaard dat hij zag dat de bestelbus een verhuurbus van het autoverhuurbedrijf [bedrijf 4] betrof. [9] Naar aanleiding van de verklaring van [getuige] is contact opgenomen met [bedrijf 4] , gevestigd aan de [vestigingsplaats] .
[naam 1] verklaarde dat zijn bedrijf op 17 augustus 2020 een bestelbus van het merk Mercedes, type Sprinter, voorzien van het kenteken [kenteken] , had verhuurd aan een persoon die door middel van een identificatiebewijs opgaf te zijn [medeverdachte] en dat hiervan een huurcontract was opgesteld. [medeverdachte] werd bij het ophalen van de bestelbus vergezeld door een andere man. Deze andere man betaalde € 350,-- contant voor de borg en huur en regelde in feite de huur en de betaling. Beide mannen waren te zien op de camerabeelden, die aan de politie ter beschikking zijn gesteld.
[naam 1] verklaarde dat de bestelbus op 19 augustus 2020 is teruggebracht door [medeverdachte] en dat hem opviel dat de bestelbus erg royaal was behandeld met schoonmaakmiddel. Nadat de lucht van het schoonmaakmiddel was weggetrokken, rook [naam 1] dat in de laadruimte van de bestelbus een nare, chemische lucht hing. De geur was weeïg/zoetig. Daarnaast viel het op dat het regelwerk van aluminium in de binnenzijde van de laadruimte was uitgebeten, terwijl dit voor de huurperiode van [medeverdachte] nog niet het geval was. De personen die namens [bedrijf 4] de schoonmaakwerkzaamheden hadden verricht, hadden nadien last van een geïrriteerde huid. [10]
Op 26 augustus 2020 hebben verbalisanten een onderzoek ingesteld in voornoemde bestelbus. Verbalisanten roken een weeïge, zoete, anijsachtige geur en zagen dat de aluminium zijschotten in de laadruimte waren aangetast. [11] Uit onderzoek van het NFI dat heeft plaatsgevonden op 1 september 2020, kwam naar voren dat in de laadruimte en op de houten vloer van de amfetamine, de grondstof BMK en het tussenproduct N-formylamfetamine werden aangetoond. Deze stoffen waren te relateren aan de vervaardiging van amfetamine volgens de Leuckart-methode. [12]
Op de bewegende beelden van de beveiligingscamera’s van [bedrijf 4] die aan de verbalisanten ter beschikking waren gesteld, was naast [medeverdachte] een onbekende man in een bruin t-shirt te zien. Een print van de camerabeelden werd op 27 augustus 2020 verspreid tijdens een briefing van het politieteam Ommelanden Midden, met daarbij het verzoek om herkenning van de man in het bruine t-shirt. Verbalisant [verbalisant] heeft de onbekende man ambtshalve herkend als zijnde [verdachte] (verder: verdachte). [13]
Op 19 september 2021 is [medeverdachte] aangehouden en op 20 september 2021 verhoord. [medeverdachte] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij samen met een jongen die hij “ [alias] ” noemt beide drugsdumpingen heeft gepleegd. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij door “ [alias] ” was gevraagd om te helpen bij een verhuizing. [medeverdachte] heeft vervolgens samen met “ [alias] ” een bestelbus bij [bedrijf 4] gehuurd en is gereden naar een loods op een industrieterrein gelegen aan de [adres 2] . Voor de loods stond een boot op blokken met de naam “ [naam zeilboot] ”. Aldaar zag [medeverdachte] dat het niet ging om een verhuizing, maar het wegbrengen van “vieze rommel”, te weten drugsafval. Door het wegwerken van het drugsafval zou [medeverdachte] volgens “ [alias] ” in één keer van zijn schuld af zijn. [medeverdachte] heeft samen met “ [alias] ” het drugsafval in de laadruimte van de bestelbus geladen en gedumpt in Annen en Zuidlaarderveen. “ [alias] ” gaf hierbij instructies en vertelde wat er moest gebeuren. Na de dumpingen heeft [medeverdachte] “ [alias] ” afgezet in [plaats 2] . [medeverdachte] heeft verklaard dat hij een dag later nog een keer drugsafval heeft gedumpt op een weiland naast het Schildmeer. [14] Uit onderzoek van de politie is gebleken dat buitengewone opsporingsambtenaren van de gemeente Midden-Groningen op deze locatie daadwerkelijk synthetisch drugsafval hebben aangetroffen. [15]
Naar aanleiding van de verklaring van [medeverdachte] heeft op 11 oktober 2021 een onderzoek plaatsgevonden in de loodsen aan de [adres 2] . De eigenaar van de loodsen betrof [bedrijf 5] B.V. Verbalisanten roken in de loods gelegen aan de [adres 2] een weeïge zoete geur die zij ambtshalve herkenden als een geur die aanwezig was bij de productie van amfetamine. [16] Door medewerkers van het NFI is in de loods onderzoek gedaan naar sporen van drugs. Uit het onderzoek van het NFI kwam naar voren dat in de bodem- en watermonsters amfetamine, BMK en n-formylamfetamine werden aangetoond. Deze stoffen waren te relateren aan de vervaardiging van amfetamine uit BMK volgens de Leuckart-methode. [17]
Door de eigenaar van [bedrijf 5] B.V., [naam 2] , werd een huurcontract overgelegd waaruit volgde dat deze loods gelegen aan de [adres 2] in de periode vanaf 1 mei 2020 tot en met 31 juli 2020 was verhuurd aan [naam 3] . [18]
Uit onderzoek aan de onder [medeverdachte] inbeslaggenomen telefoon bleek dat er op 18 augustus 2020 drie uitgaande gespreksverzoeken waren uitgegaan naar het contact genaamd “ [alias] ” met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en dat er op 19 augustus 2020 tweemaal telefonisch contact is geweest met voornoemd telefoonnummer. [19]
Verdachte is op 20 september 2021 aangehouden. Tijdens de aanhouding is een iPhone 6s onder verdachte in beslag genomen. Uit onderzoek aan deze iPhone 6s, bleek dat het toestel hoogstwaarschijnlijk in gebruik was genomen op 19 augustus 2020 en was voorzien van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Het toestel was ingelogd op het e-mailadres “ [e-mailadres] ”. Dit e-mailadres was gekoppeld aan het Snapchat-account “ [gebruikersnaam] ” en het telefoonnummer [telefoonnummer 3] . [20] Daarnaast bleken met de iPhone meerdere foto’s te zijn gemaakt van een blauwe zeilboot met de naam “ [naam zeilboot] ”. [21]
Verdachte heeft zich tijdens de verdachtenverhoren en ter terechtzitting van 10 februari 2025 beroepen op zijn zwijgrecht.
4.4.2
Overwegingen van de rechtbank
4.4.2.1 De verklaring van [medeverdachte] als bruikbaar bewijsmiddel
Ondanks meerdere pogingen daartoe is het niet gelukt om [medeverdachte] in aanwezigheid van de verdediging als getuige door de rechter-commissaris te laten horen. Daarnaast is [medeverdachte] niet ter terechtzitting verschenen om aldaar vragen te beantwoorden.
De raadsman van verdachte heeft onder verwijzing naar de Vidgen-jurisprudentie en de uitspraak in Schatschaschwili tegen Duitsland van 15 december 2015 van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (verder: EHRM) en de daarin genoemde “
sole or decisive rule” primair bepleit dat de verklaring van [medeverdachte] het enige direct aanwijzende bewijsmiddel is dat verdachte koppelt aan de drugsdumpingen. Volgens de raadsman is het feit dat de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad om [medeverdachte] te bevragen over zijn afgelegde verklaring, strijdig met het recht op een eerlijk proces. Nu deze verklaring onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, is de verklaring van [medeverdachte] niet bruikbaar als bewijs, aldus de raadsman.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het feit dat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om [medeverdachte] als getuige te ondervragen een ontoelaatbare beperking van de verdedigingsrechten oplevert, ten gevolge waarvan geen sprake zou zijn van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM wanneer de rechtbank de verklaring van [medeverdachte] wel voor het bewijs zou gebruiken. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Ingevolge de rechtspraak van het EHRM en de Hoge Raad [22] zullen in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, drie stappen moeten worden doorlopen bij de beoordeling of desondanks het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijk onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende facturen, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan.
Toetsende aan het hierboven weergegeven beoordelingskader stelt de rechtbank het volgende vast.
Ad (i)
Ter terechtzitting van 12 februari 2024 heeft de rechtbank het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van [medeverdachte] als getuige in de strafzaak van verdachte toegewezen en de zaak daartoe verwezen naar de rechter-commissaris van deze rechtbank. [medeverdachte] zou worden gehoord op 28 mei 2024. De oproepingsbrieven voor dit verhoor zijn op 15 februari 2024 verzonden naar twee bekende adressen van de getuige. De getuige is op 28 mei 2024 niet verschenen, waarop de griffier [medeverdachte] heeft proberen te bereiken op drie telefoonnummers die mogelijk bij hem in gebruik zouden zijn. Twee nummers waren niet meer actief en het derde telefoonnummer ging direct over naar een voicemail. Vervolgens is een nieuw datum voor verhoor gepland (13 juni 2024), waarbij de rechter-commissaris een dagvaarding zou uitbrengen. Op 6 juni 2024 heeft de officier van justitie laten weten dat getuige niet kon worden getraceerd. De getuige was niet meer woonachtig op zijn inschrijvingsadres en ook via zijn zus konden geen contact- of verblijfsgegevens worden achterhaald. De raadsman van verdachte heeft laten weten dat hij niet beschikt over de contactgegevens van de getuige. Gelet hierop heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat de getuige onvindbaar is en dat hij niet binnen afzienbare tijd zal kunnen worden gehoord als getuige. De officier van justitie heeft vervolgens [medeverdachte] opgeroepen om ter terechtzitting van
10 februari 2025 een getuigenis af te leggen. [medeverdachte] heeft aan deze oproep geen gehoor gegeven en is zonder opgave van reden niet ter terechtzitting verschenen, hoewel zijn raadsvrouw de rechtbank had laten weten dat hij zou verschijnen.
De rechtbank stelt vast dat de reden dat het ondervragingsrecht ten aanzien van [medeverdachte] niet kon worden uitgeoefend is gelegen in het feit dat de getuige aanvankelijk onvindbaar was, ook na meerdere inspanningen van de rechter-commissaris en het Openbaar Ministerie en dat getuige daarna niet voor de zitting is verschenen.
Ad (ii)
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of de verklaring van [medeverdachte] als “
sole or decisive” voor het bewijs moet worden beschouwd. Voor de beoordeling hiervan is van doorslaggevend belang in hoeverre de verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet dat steunbewijs betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel. [23]
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat verdachte in geen enkel stadium van de strafprocedure een verklaring heeft willen afleggen. In die zin heeft verdachte de belastende verklaring van [medeverdachte] dan ook in zijn geheel noch op onderdelen betwist.
[medeverdachte] heeft over verdachte een belastende verklaring afgelegd, zoals hiervoor in paragraaf 4.4.1 is weergegeven. Het is onder meer op basis van deze verklaring dat de rechtbank tot het bewijs komt dat verdachte samen met [medeverdachte] de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte] niet als “
sole or decisive” dient te worden beschouwd. Met verwijzing naar de feiten en omstandigheden zoals in paragraaf 4.4.1 zijn weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte] , inhoudende dat hij samen met verdachte de drugsdumpingen in Annen en Zuidlaarderveen heeft gepleegd, steun vindt in andere bewijsmiddelen, namelijk dat:
  • verdachte door een verbalisant is herkend als de persoon die samen met [medeverdachte] op
  • het telefoonnummer dat in gebruik is geweest bij verdachte is aangetroffen in de mobiele telefoon van [medeverdachte] , onder het contact “ [alias] ”;
  • in de tenlastegelegde periode telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [medeverdachte] ;
  • met de telefoon die in het bezit was van verdachte foto’s zijn gemaakt van de zeilboot “ [naam zeilboot] ” die voor de loods stond alwaar het drugsafval is opgehaald en ingeladen in voornoemde bestelbus.
Ad (iii)
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de politie, maar ook ter terechtzitting van
10 februari 2025 is geconfronteerd met de verklaring van [medeverdachte] en de gelegenheid heeft gehad om zich te verweren tegen de verklaring die door [medeverdachte] is afgelegd. In zoverre is sprake van een zekere compenserende factor voor het ontbreken van een ondervragings-gelegenheid. Bij de politie heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht. Ook ter terechtzitting van 12 februari 2025 heeft de verdachte geen verklaring willen afleggen.
Conclusie
Gelet op de hiervoor beschreven ondersteunende bewijsmiddelen mag de verklaring van [medeverdachte] voor het bewijs worden gebruikt, ondanks de vaststelling dat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Naar het oordeel van de rechtbank is na weging van de hiervoor genoemde beoordelingsfactoren in onderling verband beschouwd, geen sprake van een ontoelaatbare beperking van de verdedigingsrechten en een schending van het recht op een eerlijk proces.
4.4.2.2 Betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte]
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte] bovendien ook betrouwbaar. Daartoe overweegt de rechtbank, zoals hiervoor reeds is overwogen, dat deze verklaringen op belangrijke punten steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daarnaast overweegt de rechtbank hierover nog het volgende. [medeverdachte] heeft naar het oordeel van de rechtbank een gedetailleerde verklaring afgelegd. Zo heeft [medeverdachte] verklaard dat hij en “ [alias] ” (de rechtbank stelt vast: verdachte) het drugsafval hebben opgehaald in een loods gelegen aan de [adres 2] . Deze locatie was tot dat moment nog onbekend bij de politie. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat op deze locatie sporen van amfetamine, de grondstof BMK en het tussenproduct N-formylamfetamine werden aangetroffen. Het is daarom aannemelijk dat in deze loods synthetische harddrugs is geproduceerd. Daarnaast heeft [medeverdachte] met zijn verklaring zichzelf in grote mate belast. Naast de drugsdumpingen in Annen en Zuidlaarderveen, heeft [medeverdachte] verklaard dat hij ook drugsafval heeft gedumpt op een weiland naast het Schildmeer, een locatie waar de verhorende verbalisanten op dat moment geen weet van hadden. Uit onderzoek is gebleken dat op de door [medeverdachte] genoemde derde locatie daadwerkelijk drugsafval is aangetroffen.
Al met al kan worden gesteld dat alle overige bewijsmiddelen in het dossier passen bij de verklaring van [medeverdachte] . Er is derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen enkele reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van [medeverdachte] te twijfelen.
4.4.2.3 Betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat dat verdachte en [medeverdachte] samen een bestelbus hebben gehuurd, drugsafval in [plaats 1] hebben opgehaald en vervolgens hebben gedumpt op een verharde parkeerplaats aan de openbare weg De Bulten te Annen in de gemeente Aa en Hunze en bij een bospad aan De Knijpe in het buitengebied van Zuidlaarderveen in de gemeente Tynaarlo.
Artikel 10.2 Wet milieubeheer bepaalt dat het storten van afvalstoffen binnen een inrichting moet plaatsvinden. In onderhavig geval zijn de afvalstoffen onbeheerd achtergelaten in de natuur op een plek die geen afvalstoffeninrichting betreft als bedoeld in de Wet milieubeheer.
Uit de standaardverklaring “milieu- en gezondheidsrisico’s van het achterlaten, lozen en vervoer (afval)stoffen van de productie van MDMA, amfetamine en metamfetamine” van het NFI volgt dat amfetamine, de grondstof BMK en het tussenproduct N-formylamfetamine als gevaarlijke afvalstoffen moeten worden aangemerkt en het dumpen van dergelijke stoffen een bodembedreigende activiteit betreft. [24] Het is een feit van algemene bekendheid dat synthetisch drugsafval schadelijk is voor het milieu.
Over het opzet overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie zogenoemd “kleurloos opzet” volstaat voor economische delicten: het opzet moet gericht zijn op de feitelijk omschreven gedraging. Het opzet hoeft niet mede op het overtreden van het verbod te zijn gericht. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben het drugsafval opzettelijk gedumpt. Het vereiste opzet is hiermee gegeven.
De rechtbank komt daarmee tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 17 augustus 2020 tot en met 19 augustus 2020 in Annen (gemeente Aa en Hunze) en in Zuidlaarderveen (gemeente Tynaarlo), tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, telkens handelingen met afvalstoffen heeft verricht waarvan hij, verdachte, en zijn mededader redelijkerwijs hadden kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en konden ontstaan, terwijl hij, verdachte en zijn mededader niet aan hun verplichting hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem en zijn mededader konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader onder meer
• meerdere vaten en jerrycans en materialen opgeslagen in tien blauwe kunststof bakken met (restanten) van gevaarlijke afvalstoffen afkomstig van de productie van drugs, te weten de grondstof BMK en het tussenproduct /N-formylamfetamine en amfetamine, gestort en achtergelaten en op of in de bodem gebracht in het waterwingebied op en/of nabij
de verharde parkeerplaats gelegen aan de openbare weg De Bulten te Annen
(gemeente Aa en Hunze)
en
• om en nabij 30 vaten, met (restanten) van gevaarlijke afvalstoffen afkomstig van de productie van drugs, te weten de grondstof BMK en het tussenproduct /N-formylamfetamine en amfetamine, gestort en/of achtergelaten en/of anderszins op of in de bodem gebracht op
en/of nabij de openbare weg De Knijpe te Zuidlaarderveen (gemeente Tynaarlo);
2.
hij in de periode van 17 augustus 2020 tot en met 19 augustus 2020 in Annen (gemeente Aa en Hunze) en in Zuidlaarderveen (gemeente Tynaarlo), tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, zich (telkens) van afvalstoffen heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten, of anderszins op of in de bodem te brengen,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader meerdere vaten met (restanten) van gevaarlijke afvalstoffen afkomstig van de productie van drugs, te weten de grondstof BMK en het tussenproduct /N-formylamfetamine en amfetamine gestort en achtergelaten
en in de bodem gebracht van/nabij een waterwingebied gelegen aan de Bulten te Annen (gemeente Aa en Hunze) en in het buitengebied aan de Knijpe te Zuidlaarderveen (gemeente Tynaarlo).
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 10.1 en 10.2 Wet milieubeheer, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert de volgende economische delicten op:
De eendaadse samenloop van:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Indien en voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van een of meer tenlastegelegde feiten komt, heeft de raadsman subsidiair bepleit dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de gepleegde feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk in strijd met de milieuregelgeving dumpen van een grote hoeveelheid afvalstoffen, afkomstig van de productie van amfetamine. De nadelige gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid zijn groot. Door het niet op
reguliere wijze afvoeren van afvalstoffen ontstaat er een grote kans op milieuschade, zoals
grondwaterverontreiniging. De rechtbank rekent het verdachte extra aan dat hij drugsafval heeft gedumpt in een waterwingebied. Het opruimen van illegaal gedumpt afval afkomstig van de productie van drugs gaat bovendien gepaard met aanzienlijke kosten die ten laste komen van de maatschappij. Daardoor zijn dumpingen van drugsafval een groot maatschappelijk probleem. De rechtbank rekent ook dit verdachte zwaar aan en het feit dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven noch verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte advies van Reclassering Nederland van 26 september 2023. In het advies is beschreven dat verdachte zijn leven op het gebied van huisvesting, werk, financiën en relatie op orde heeft. Verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Verdachte staat op eigen benen, is niet meer van zijn ouders afhankelijk en lijkt stabiliteit in zijn relatie en leven te hebben. Deze aspecten worden als positief en beschermend gezien. Doordat verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht kan geen volledig zicht worden verkregen op zijn sociaal netwerk, psychosociaal functionering en houding.
De reclassering kan het recidiverisico niet inschatten daar verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht. De reclassering adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen en bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 19 november 2024. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte op 18 mei 2022 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen wegens overtreding van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en dat artikel 63 Sr daarom van toepassing is.
De redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Op 20 september 2021 is verdachte in verzekering gesteld. Op dat moment is jegens verdachte een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt aldus vast dat op 20 september 2021 de redelijke termijn is aangevangen. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis betreft 24 februari 2025 wat een overschrijding van de redelijke termijn betekent van ongeveer anderhalf jaar. De rechtbank zal deze overschrijding compenseren door een korter onvoorwaardelijk strafdeel op te leggen dan passend zou zijn geweest bij berechting binnen redelijke termijn.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank ziet, geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank heeft bij het bepalen van (de hoogte van) de straf rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Als uitgangspunt voor de strafoplegging gaat de rechtbank uit van een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Zij zal aan verdachte echter opleggen een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, rekening houdend met een matiging van twee maanden op het onvoorwaardelijke strafdeel vanwege de eerdergenoemde overschrijding van de redelijke termijn. Met het voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
[bedrijf 1] N.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 46.622,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- milieuonderzoek en milieukundige begeleiding à € 14.157,-- (inclusief 21% btw);
- saneringskosten à € 28.261,-- (inclusief 21% btw);
- herstelkosten (materialen en arbeid) à € 4.204,75 (inclusief 21% btw).
Gemeente Tynaarloheeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.461,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- personeelskosten à € 356,16 (exclusief 21% btw);
- administratiekosten à € 37,50 (exclusief 21% btw);
- transportkosten à € 190,00 (exclusief 21% btw);
- verwijdering van zuren à € 1.320,60 (exclusief 21% btw);
- milieutoeslag à € 90,46 (exclusief 21% btw).
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de door [bedrijf 1] N.V. als de gemeente Tynaarlo gevorderde schadevergoeding toewijsbaar is.
Zij heeft daarbij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de vorderingen hoofdelijk toe te wijzen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard wegens de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de benadeelde partijen eveneens in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
Met betrekking tot de vordering van [bedrijf 1] N.V.
De vordering heeft betrekking op het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt voorop dat de benadeelde partij de aan haar in rekening gebrachte btw in vooraftrek kan brengen in haar aangifte omzetbelasting, waardoor deze btw niet als schade wordt aangemerkt.
De rechtbank zal het gevorderde onder aftrek van de btw daarom toewijzen tot een bedrag van € 38.531,20, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
8.4.2
Met betrekking tot de vordering van Gemeente Tynaarlo
De vordering heeft betrekking op het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt voorop dat de benadeelde partij de aan haar in rekening gebrachte btw in vooraftrek kan brengen in haar aangifte omzetbelasting, waardoor deze btw niet als schade wordt aangemerkt.
De rechtbank zal het gevorderde onder aftrek van de btw daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.994,72, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Dit is het bedrag dat (exclusief btw) aan de gemeente is gefactureerd voor de afvoer en verwerking van het afval. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
8.5.1
Ten aanzien van [bedrijf 1] N.V.
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 227 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
8.5.2
Ten aanzien van Gemeente Tynaarlo
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 29 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14cSr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
De eendaadse samenloop van:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van twee jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[bedrijf 1] N.V.(feiten 1 en 2): van een bedrag van
€ 38.351,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2020, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 38.351,20, (zegge: achtendertigduizend driehonderdeenenvijftig euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
227 dagenkan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
Gemeente Tynaarlo(feiten 1 en 2): van een bedrag van
€ 1.994,72, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2020, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 1.994,72(zegge: negentienhonderdvierennegentig euro en tweeënzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
29 dagenkan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. ing. M.S. de Waard, voorzitter, mr. H. Stam en
mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.N. Esajas, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2025.
Buiten staat
Mrs. Stam en Van den Berg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Noord-Nederland met nummer GAIA / NNRBA20008. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 26 augustus 2020, p. 135 en 136.
3.Een geschrift, te weten een rapport Drugsonderzoek aan een huurbus en materialen van afvaldumpingen in Zuidlaarderveen en Annen van het Nederlands Forensisch Instituut van 29 mei 2021, p. 62 t/m 89.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 29 september 2021, p. 283, zesde alinea.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 26 augustus 2020, p. 135 en 136.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 30 september 2021, p. 427.
7.Een geschrift, te weten een rapport Drugsonderzoek aan een huurbus en materialen van afvaldumpingen in Zuidlaarderveen en Annen van het Nederlands Forensisch Instituut van 29 mei 2021, p. 62 t/m 89.
8.Een geschrift, te weten een rapport Drugsonderzoek aan een huurbus en materialen van afvaldumpingen in Zuidlaarderveen en Annen van het Nederlands Forensisch Instituut van 29 mei 2021, p. 69 en 71.
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 31 augustus 2020, p. 489 en 490.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] van 26 augustus 2020, p. 491 en 492.
11.Het proces-verbaal van bevindingen van 26 augustus 2020, p. 145 en 146.
12.Een geschrift, te weten een rapport Drugsonderzoek aan een huurbus en materialen van afvaldumpingen in Zuidlaarderveen en Annen van het Nederlands Forensisch Instituut van 29 mei 2021, p. 68.
13.Het proces-verbaal van bevindingen (inclusief bijlagen) van 16 mei 2024.
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 20 september 2021, p. 955 t/m 965.
15.Het proces-verbaal van bevindingen van 20 oktober 2021, p. 431.
16.Het proces-verbaal van bevindingen van 11 oktober 2021, p. 434 t/m 436.
17.Een geschrift, te weten een rapport Drugsonderzoek aan bodem- en watermonsters uit een loods op de [adres 2] van het Nederlands Forensisch Instituut van 29 december 2021, p. 108 t/m 119.
18.Een geschrift, te weten een huurovereenkomst opslagruimte van 1 mei 2020, p. 509 t/m 514.
19.Het proces-verbaal van bevindingen van 10 december 2021, p. 182 t/m 185.
20.Het proces-verbaal van bevindingen van 13 december 2021, p. 415 en 416.
21.Het proces-verbaal van bevindingen van 24 september 2021, p. 424.
22.HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418 en HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576.
23.HR 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:227.
24.Een geschrift, te weten een standaardverklaring “milieu- en gezondheidsrisico’s van het achterlaten, lozen en vervoer (afval)stoffen van de productie van MDMA, amfetamine en metamfetamine” van het Nederlands Forensisch Instituut van november 2020, p. 120 t/m 128.