9.1.De rechtbank is van oordeel dat het college bevoegd was om een afwijking van het bestemmingsplan toe te staan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in combinatie met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor. Zij licht dit hierna toe.
9.1.1.Het grootste deel van het projectgebied heeft op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2014” (het bestemmingsplan) de enkelbestemming “natuur”. Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Deze bestemming rust op het deel van het projectgebied waar het standsstrand, de horecavoorziening en het terras zijn voorzien. Dit deel van het projectgebied heeft ook de dubbelbestemming “waarde - natuur”. Andere delen van het projectgebied hebben de enkelbestemmingen “water”, “agrarisch”, “verkeer” en “groen”.
9.1.2.Het project is in strijd met het bestemmingsplan, omdat op gronden met de bestemming “natuur” geen gebouwen mogen worden gebouwd en het gebruik van het projectgebied als stadsstrand en strandpaviljoen met bijbehorende voorzieningen niet past binnen de bestemmingen van het projectgebied. Om toch mee te kunnen werken aan het project heeft het college gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan, neergelegd in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in combinatie met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor.
9.1.3.Op grond van artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar. Het begrip gebruiken in artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor moet ruim worden uitgelegd. Het heeft niet alleen betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, maar ook op het bouwen in strijd met het bestemmingsplan.
9.1.4.Op grond van artikel 5, zesde lid, van bijlage II van het Bor is artikel 4, onderdeel 11, niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit mer. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer zijn als activiteiten van categorie D 11.2 aangewezen: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
9.1.5.Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) hangt het antwoord van de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling een rol. Het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom I van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer, is niet afhankelijk van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
9.1.6.De rechtbank is van oordeel dat het project, gelet op de aard en omvang, niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar verandert het toegestane gebruik van het projectgebied door het tijdelijk realiseren van het strandpaviljoen met terras en het aanleggen van het stadsstrand, maar dat betekent niet dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in kolom I van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer. Naar het oordeel van de rechtbank is de ruimtelijke uitstraling van het project op de omgeving relatief beperkt, gelet op de omvang daarvan, de overige bebouwing van Kampen en IJsselmuiden in de omgeving, waaronder woningen, bedrijven, detailhandel en horeca, en de ontsluiting daarvan. Daarbij is verder van belang dat de beperkte bebouwing tegen de dijk wordt geplaatst en niet boven de dijk uitkomt. Ook is relevant dat de bebouwing en de bijbehorende voorzieningen seizoensgebonden zijn en dat de projectlocatie in de situatie vóór het verlenen van de omgevingsvergunning (de oude situatie) ook al feitelijk werd gebruikt voor recreatie en dat daar toen ook al een recreatiestrandje aanwezig was. In de vergunde situatie wordt deze recreatie onder meer voor wat betreft de openingstijden, het parkeren en het achterlaten van afval meer gereguleerd. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu niet is gebleken.
9.1.7.Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de vergunde activiteit na de vergunde termijn zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd.Uit de stukken en wat op de zitting is besproken blijkt dat de bebouwing en het terras na elk zomerseizoen worden verwijderd. Dat ervoor is gekozen om een deel van de vlonders te laten liggen om het terrein bereikbaar te houden, betekent niet dat de activiteit niet zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Ook de omstandigheid dat de graslaag die in de oude situatie aanwezig was, wordt bedekt door het aanbrengen van de zandlaag, leidt niet tot de conclusie dat het feitelijk niet mogelijk en niet aannemelijk is dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat de zandlaag - zo nodig - kan worden verwijderd en dat de graslaag zich uiteindelijk kan herstellen.
9.1.8.Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het college bevoegd was de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen op de grondslag van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Doet het project onevenredige afbreuk aan de natuurlijke en landschappelijke waarden?
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college geen omgevingsvergunning had mogen verlenen voor het project, omdat dit afbreuk doet aan het behoud, de bescherming en/of het herstel van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden. Volgens eiseres werkt de vestiging van een horecagelegenheid op deze locatie verstorend op de natuurlijke omgeving. Ook vergeleken met de oude situatie, waarin het strandje alleen bij mooi weer in de zomermaanden werd gebruikt, is sprake van een serieuze aantasting.