ECLI:NL:RBOVE:2024:779

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
ak_23_1217
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering zonder wijziging in medisch of arbeidskundig opzicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV om haar WGA-loonaanvullingsuitkering per 21 juni 2023 te beëindigen, beoordeeld. Eiseres, die lijdt aan ernstige gezondheidsklachten, betwist de beëindiging van haar uitkering en stelt dat er geen wijziging in haar medische situatie is opgetreden. De rechtbank oordeelt dat artikel 56 van de Wet WIA geen grondslag biedt voor de beëindiging van de uitkering, omdat er feitelijk geen wijziging in de belastbaarheid van eiseres is vastgesteld. De rechtbank benadrukt dat voor een herziening op grond van artikel 76 van de Wet WIA, het UWV moet motiveren waarom de eerdere claimbeoordeling onjuist was. In dit geval heeft het UWV onvoldoende gemotiveerd dat de eerdere beoordeling van de verzekeringsarts onjuist was, waardoor de beëindiging van de uitkering niet gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het UWV een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. Tevens wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1217

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde : L.A.P. ter Laak).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Atalian Schoonmaak NO B.V. uit Hengelo
(de ex-werkgever)
(gemachtigde: mr. M. Zuidema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 2 mei 2023 van verweerder om de loonaanvullingsuitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) van eiseres per
21 juni 2023 te beëindigen.
1.1.
Dit bestreden besluit is genomen naar aanleiding van een bezwaarschrift van de ex-werkgever tegen het besluit van 15 februari 2022 (het primaire besluit) van verweerder. Bij het primaire besluit had verweerder, voor zover hier relevant, aan eiseres met ingang van 20 april 2022 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Het arbeidsongeschiktheidspercentage was daarbij vastgesteld op 80-100%.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de partner van eiseres, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van de ex-werkgever.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunt van eiseres
2. Eiseres is het niet eens met de beëindiging van haar WGA-uitkering. Er is sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. Zij stelt zich op het standpunt dat haar belastbaarheid niet juist is ingeschat en dat zij geen 4 uur per dag kan werken. Gezien haar klachten en de onvoorspelbaarheid van haar klachten is zij niet duurzaam te belasten met arbeid. Eiseres verwijst naar de zienswijze van 20 oktober 2022.
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM). De situatie, zoals beschreven in het rapport van 6 november 2020 is nog steeds actueel, zowel ten aanzien van migraine en de gevolgen daarvan als voor de cardiale klachten, gehoorklachten en tinnitus. Ondanks behandeling is er geen verbetering opgetreden in de algehele gezondheidstoestand van eiseres. Doordat zij bij geringe inspanningen al last krijgt van migraine staat dit een revalidatie in de weg.
Verbetering hierin is helaas niet opgetreden. De klachten als gevolg van migraine zijn toegenomen. Zij heeft totaal geen energie; het langdurig wandelen wat zij vroeger deed kan zij niet meer. Opbouw lukt helaas niet. Zij heeft daarnaast als gevolg van de gehoorklachten/tinnitus last van haar evenwicht, duizeligheid. Verder is sprake van problemen met geheugen en concentratie. Zij kan moeilijk de aandacht bij lezen houden en neemt helaas van wat zij leest weinig tot niets op.
In de nadere gronden van beroep heeft eiseres, onder verwijzing naar de contraexpertise van de verzekeringsarts P. J.A.J. van Amelsfoort (Van Amelsfoort) van 22 augustus 2023, aangevuld op 7 december 2023 aangevoerd dat zij op grond van sterk wisselende mogelijkheden binnen een kort tijdsbestek geen benutbare mogelijkheden heeft. Over langere tijd gezien is er een uitvalrisico van meer dan 40%.
Uit vaste rechtspraak volgt dat bij een prognose met een uitvalkans van meer dan 30% dit als dusdanig excessief aangemerkt kan worden dat het niet van een werkgever verlangd kan worden de werknemer te werk te stellen. Op grond van artikel 9, sub e, van het Schattingsbesluit kunnen dan geen functies worden geduid.
Subsidiair stelt eiseres dat het zeer hoge uitvalrisico verdisconteerd dient te worden in de belastbaarheid, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), in die zin dat rekening gehouden moet worden met tenminste 2 werkdagen uitval per week. De uitval is niet te voorspellen.
Eiseres stelt verder dat de FML dient te worden aangepast ten aanzien van de rubriek werktijden. Eiseres is gezien haar klachten ook aangewezen op een prikkelarme omgeving, met name als het gaat om felle belichting of directe belichting met tl-buizen en zij moet niet werken met gevaar opleverende voertuigen/machines.
Standpunt van verweerder
Verweerder ziet in hetgeen door eiseres is aangevoerd geen reden om het standpunt te wijzigen. Verweerder verwijst daartoe naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Verweerder stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat de (medische) belastbaarheid van eiseres sinds de beoordeling in 2020 is gewijzigd, in die zin dat zij bij de verzekeringsarts heeft aangegeven slechts eens per maand last te hebben van migraineaanvallen. Voorheen (in 2020) kwam dit vaker voor. Daarnaast heeft de verzekeringsarts in 2020 ook ten onrechte geen benutbare mogelijkheden aangenomen.
Standpunt van de ex-werkgeverDe ex-werkgever sluit zich aan bij de argumenten van verweerder.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
3. Uit de tekst van artikel 56 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) leidt de rechtbank af dat arbeidsbeperkingen van een betrokkene moeten zijn
gewijzigdtot aan een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%, voordat tot een beëindiging van een uitkering op grond van deze bepaling kan worden overgegaan. Deze tekstuele uitleg van die bepaling vindt steun in de wetsgeschiedenis, waarin wordt aangenomen dat een beëindiging van een WGA-uitkering pas aan de orde kan zijn, als er sprake is van een wijziging in de arbeidsgeschiktheid van de betrokkene, die er toe leidt dat zij weer meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen. [1] Voor wat betreft de herbeoordeling die aan een dergelijke beëindiging vooraf gaat, is in de Memorie van Toelichting (MvT) voorts het volgende opgenomen:
Bij iedere claimbeoordeling zal bezien worden wat de datum van een volgende claimbeoordeling, een professionele herbeoordeling, is. Dit hangt af van de prognose van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige met betrekking tot herstel van de gezondheid of van functionele mogelijkheden. [2]
Ook hieruit kan worden afgeleid dat bij een herbeoordeling, die aanleiding kan geven tot een beëindiging van de uitkering op grond van artikel 56 van de Wet WIA als blijkt dat er niet langer sprake is van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, slechts beoordeeld wordt in hoeverre de arbeidsgeschiktheid van de betrokkene sinds de eerdere claimbeoordeling is gewijzigd. Immers, het moment van de herbeoordeling wordt gebaseerd op de prognose van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige met betrekking tot het herstel van de gezondheid of functionele mogelijkheden, zodat aldus de herbeoordeling dient voort te bouwen op die eerste beoordeling. De herbeoordeling en de beëindiging van de uitkering die daar op grond van artikel 56 van de Wet WIA op kan volgen, bieden in zoverre dus geen grondslag voor een beëindiging van de uitkering wegens een verschil van inzicht tussen de verzekeringsarts in de herbeoordeling en de verzekeringsarts van de eerste claimbeoordeling. Anders gezegd: als er feitelijk niets is gewijzigd in de belastbaarheid van de betrokkene, dan kan een uitkering niet op grond van artikel 56 van de Wet WIA worden beëindigd.
3.1.
Het voorgaande laat evenwel onverlet dat verweerder een algemene herzieningsbevoegdheid heeft op grond van artikel 76 van de Wet WIA, waarin – voor zover relevant – het volgende is neergelegd:
1 Het UWV herziet beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:
[…]
c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Deze bepaling biedt aldus een mogelijkheid tot herziening van een uitkering die op grond van de Wet WIA is verleend, als deze is gebaseerd op arbeidsbeperkingen die, achteraf bezien, onjuist blijken te zijn vastgesteld. Een dergelijke herziening mag daarbij in beginsel, gelet op het rechtszekerheidsbeginsel, niet met terugwerkende kracht worden toegepast. [3] Daarbij dienen tevens de uitlooptermijnen van artikel 56, lid 2, van de Wet WIA in acht te worden genomen. [4]
3.2.
Voor een herziening op voornoemde grondslag is naar het oordeel van de rechtbank evenwel vereist dat verweerder deugdelijk motiveert dat en waarom de eerdere claimbeoordeling op basis waarvan een uitkering werd verstrekt onjuist is. [5] Het enkele gegeven dat een andere verzekeringsgeneeskundige van verweerder in een later stadium een andere interpretatie van de medische beperkingen hanteert dan door de verzekeringsgeneeskundige in de aanvankelijke verzekeringsgeneeskundige beoordeling werd aangenomen, is onvoldoende, omdat een verschil van inzicht nog niet betekent dat de eerdere verzekeringsgeneeskundige beoordeling, en daarmee het besluit dat op deze beoordeling was gebaseerd, (per definitie) onjuist was.
3.3.
Deze benadering van de artikelen 56 en 76 van de Wet WIA sluit ook aan bij het vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel: de verzekerde moet kunnen uitgaan van de beoordeling die verweerder van haar feitelijke situatie heeft gemaakt. Zij moet er daarbij in beginsel op kunnen vertrouwen dat zolang er in medisch en arbeidskundig opzicht (voor wat dit laatste betreft in het bijzonder ten aanzien van de geduide functies) feitelijk niets in haar situatie verandert, er geen wijziging van haar uitkering plaatsvindt, tenzij achteraf bezien de eerdere claimbeoordeling evident onjuist is geweest.
Toegepast op de zaak – artikel 56 van de Wet WIA
3.4.
Bij besluit van 9 november 2020 is aan eiseres een WGA-loongerelateerde uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. In de toelichting van de verzekeringsarts op dit besluit staat vermeld dat bij eiseres sprake is van aanvalsgewijze klachten welke frequent voorkomen, waardoor zij regelmatig niet of nauwelijks kan functioneren. Daardoor is er sprake van geen benutbare mogelijkheden (GBM). Aanvankelijk werd eiseres bij besluit van 15 februari 2022 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend op basis van hetzelfde arbeidsongeschiktheidspercentage. Na een herbeoordeling naar aanleiding van een door de ex-werkgever gemaakt bezwaar werd aan eiseres medegedeeld dat verweerder voornemens was om de uitkering te beëindigen. Na een zienswijze van eiseres die tegen dit voornemen was gericht, hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw naar de situatie van eiseres gekeken en zij zijn – opnieuw – tot de conclusie gekomen dat eiseres niet arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 2 mei 2023 is de uitkering van eiseres per 21 juni 2023 beëindigd.
3.5.
In de verzekeringsgeneeskundige rapportage die aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, wordt onder meer overwogen dat er sinds de WIA-beoordeling in 2020 weinig is veranderd. Verzekeringsarts bezwaar en beroep
R. Van den Enden (Van den Enden) stelt hierover echter dat er in 2020 slechts een telefonische beoordeling is uitgevoerd, waarbij het volgens deze arts volstrekt onduidelijk is waarom tot GBM is besloten; er had toen een FML opgesteld moeten worden. [6] Uit deze toelichting kan aldus worden afgeleid dat er niet zozeer sprake is van een (feitelijke) wijziging in de belastbaarheid van eiseres, maar dat de beëindiging van de uitkering vooral is gebaseerd op een andere inschatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in 2023 ten opzichte van de verzekeringsarts in 2020.
Dat, zoals door verweerder ter zitting is gesteld, uit de anamnese in het medisch onderzoeksverslag van 24 augustus 2022 van verzekeringsarts D.W.S. Seyfert (Seyfert) kan worden afgeleid dat er sinds 2020 ook sprake is van (enige) verbetering, wordt door de rechtbank niet gevolgd. In de eerste plaats, omdat dit haaks staat op de conclusie die verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Enden aan het medisch onderzoek heeft verbonden, waarbij die arts constateert dat er weinig is veranderd. Anderzijds, omdat ook uit de anamnese niet zonder meer kan worden afgeleid dat er sprake is van een verbetering sinds 2020. Voor zover verweerder er ter zitting op heeft gewezen dat in de anamnese wordt vermeld dat eiseres slechts eenmaal per maand een zware migraine aanval heeft, terwijl bij de beoordeling in 2020 sprake was van frequente aanvallen, baseert verweerder zich op een selectieve lezing van die anamnese. Een zin verder staat immers vermeld dat lichtere migraineaanvallen bij eiseres vaker voorkomen. Bovendien staat in die anamnese vermeld dat eiseres dagelijks hoofdpijn heeft (maar dan wel met rust en een zonnebril de dag door kan komen). In zoverre kan dus ook niet zonder meer worden aangenomen dat de medische situatie sinds 2020, toen nog werd aangenomen dat eiseres frequente aanvalsgewijze klachten had, is verbeterd. Deze anamnese duidt er immers niet zonder meer op dat de (frequentie van de) aanvalsklachten nu anders zijn dan in 2020, temeer nu de verzekeringsarts in 2020 niet heeft geduid wat hij onder “aanvalsgewijze klachten” precies verstaat. Het voorgaande brengt met zich dat het bestreden besluit niet op grond van artikel 56 van de Wet WIA genomen had kunnen worden, nu – ook blijkens de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – geen sprake is van een wijziging in de belastbaarheid van eiseres.
Toegepast op de zaak – artikel 76 van de Wet WIA
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder evenmin op grond van artikel 76
van de Wet WIA tot beëindiging van de uitkering heeft kunnen overgaan.
3.7.
Hij heeft namelijk onvoldoende gemotiveerd, mede gelet op de door eiseres ingebrachte contraexpertise van 22 augustus 2023, aangevuld op 7 december 2023 van Van Amelsfoort, dat de verzekeringsarts in 2020 de beperkingen van eiseres onjuist heeft ingeschat.
3.8.
Hoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Enden zich in de verzekeringsgeneeskundige rapportage op het standpunt stelt dat het volstrekt onduidelijk is waarom destijds tot GBM is besloten, is die stelling niet voldoende onderbouwd. Weliswaar geeft Van den Enden in zijn rapportage een (uitgebreide) onderbouwing voor zijn eigen conclusies over de belastbaarheid van eiseres, maar een dergelijke onderbouwing is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende als daaruit niet tevens volgt dat de conclusies van de eerste verzekeringsarts (evident) onjuist waren, terwijl voor een herziening op grond van artikel 76 van de Wet WIA wel is vereist dat wordt gemotiveerd dat en waarom de eerdere claimbeoordeling onjuist is geweest.
3.9.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook dat de hiervoor genoemde contraexpertise van Van Amelsfoort de bevindingen van de verzekeringsarts van 2020 onderschrijft. In de contraexpertise van Van Amelsfoort wordt benoemd dat eiseres meerdere malen per week een migraineaanval heeft, waardoor zij zeker 2 dagen per week niet inzetbaar is. Voor zover verweerder, onder verwijzing naar een in beroep ingebrachte rapportage van Van den Enden, stelt dat door de verzekeringsartsen van verweerder bij eiseres slechts eenmaal per maand een klassieke migraine aanval is vastgesteld, [7] volgt die conclusie naar het oordeel van de rechtbank niet logisch op de anamnese in het medisch onderzoeksverslag van verzekeringsarts Seyfert. In dat medisch onderzoeksverslag staat immers, zoals hiervoor reeds is vermeld, dat eiseres eenmaal per maand een zware migraineaanval heeft, maar dat lichtere aanvallen vaker voorkomen, hetgeen aldus niet inconsistent is met de conclusies van Van Amelsfoort dat migraineaanvallen meerdere keren per week voorkomen. Van Amelsfoort heeft in zijn rapportages vervolgens uitgebreid onderbouwd waarom de migraineaanvallen van eiseres ertoe leiden dat zij minimaal 2 dagen per week niet inzetbaar is. De reactie daarop van Van den Enden is vervolgens ontoereikend, omdat deze blijft uitgaan van de enkele migraineaanval per maand, weliswaar door te stellen dat frequentere aanvallen tot een interventie van de neuroloog zouden leiden, maar zonder op een kenbare wijze de lichtere migraineaanvallen en andere medische belemmeringen (waaronder de dagelijkse hoofdpijnaanvallen), die in het medisch onderzoeksverslag van Seyfert wel worden genoemd, te betrekken. Voor zover verzekeringsarts Van den Enden verder in die reactie stelt dat moeheid, duizeligheid, tinnitus, chronische hoofdpijn en cognitieve klachten somatische symptoomstoornissen betreffen en volgens hem geen (verdergaande) beperkingen opleveren, omdat eiseres bij hem overkwam als een goed gezond ogende vrouw, zonder cognitieve problemen, acht de rechtbank die motivering eveneens ontoereikend. Zoals algemeen bekend mag worden verondersteld betekent het gegeven dat een persoon ‘gezond oogt’ immers niet dat die persoon ook gezond is. Zo kan een ziek persoon zich naar de buitenwereld gezonder voordoen dan hij/zij daadwerkelijk is; het is de taak van de verzekeringsarts om daar doorheen te kijken. Dit klemt temeer, nu de medische beperkingen die eiseres stelt te hebben en waaraan verzekeringsarts Van den Enden refereert, door hem zelf (deels) worden bestempeld als cognitieve klachten, [8] zodat voor de rechtbank ook in zoverre onduidelijk is wat de relevantie is van het gegeven dat eiseres ‘gezond oogt’. Voor zover de verzekeringsarts Van den Enden nog refereert aan het door hem uitgevoerde (beperkte) KNO-onderzoek, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank nog niet (afdoende) gemotiveerd waarom dat afbreuk zou moeten doen aan de constateringen van Van Amelsfoort op basis van diens eigen onderzoek van eiseres. De enkele stelling dat de bevindingen van Van Amelsfoort ‘merkwaardig’ zouden zijn is daartoe onvoldoende. Bovendien lijkt dit KNO-onderzoek vooral gericht te zijn geweest op gestelde duizeligheidsklachten en dus niet zonder meer op uitval door klachten verband houdende met de migraine van eiseres, [9] althans is niet inzichtelijk gemaakt dat het KNO-onderzoek aanleiding geeft om te concluderen dat de beperkingen die in de eerste claimbeoordeling zijn aangenomen in verband met de aanvalsklachten van eiseres en die door de contra-expertise van Van Amelsfoort worden onderschreven, geen stand kunnen houden.
3.10.
Voor zover verweerder ter zitting er nog op heeft gewezen dat een uitval van
2 dagen per week waar Van Amelsfoort van uit zou gaan tot gevolg heeft dat eiseres “slechts” een uitvalspercentage van 28% a 29% heeft en zij daarom niet (volledig) arbeidsongeschikt zou zijn, omdat daarvoor een uitvalspercentage van minimaal 30% is vereist, wordt dat verweer gepasseerd. Van Amelsfoort heeft in de contraexpertise namelijk niet gesteld dat er sprake is van een uitval van 2 dagen, maar dat eiseres 2 dagen per week niet (eens) basaal kan functioneren, hetgeen aldus niet impliceert dat zij de overige 5 dagen volledig inzetbaar zou zijn.
Conclusie en gevolgen
4. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat artikel 56 van de Wet WIA geen grondslag biedt voor het bestreden besluit. Op grond van artikel 76 van de Wet WIA heeft verweerder verder weliswaar een herzieningsbevoegdheid, maar verweerder heeft met de verzekeringsgeneeskundige rapportages van Seyfert en Van den Enden, onvoldoende gemotiveerd dat de bevindingen van de verzekeringsarts van 2020 onjuist zouden zijn. Enerzijds, omdat de conclusies van deze verzekeringsartsen niet logisch volgen op de anamnese uit het medisch onderzoeksverslag en anderzijds omdat zij de bevindingen in de contraexpertise (die de bevindingen van de verzekeringsarts van 2020 onderschrijft), onvoldoende gemotiveerd hebben bestreden. Het voorgaande brengt met zich dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Aangezien de in beroep overgelegde rapportages van verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Enden het motiveringsgebrek niet hebben kunnen herstellen, bestaat er geen aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, noch om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op grond van artikel 8:72, lid 3, van de Awb in stand te laten.
4.1.
Het voorgaande brengt met zich dat het beroep gegrond zal worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Het gevolg van deze uitspraak is dat de primaire beslissing, waarbij aan eiseres een
WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage
van 80-100% was toegekend, herleeft, totdat een nieuwe beslissing op bezwaar is genomen.
4.2.
Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, zal verweerder in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 2 mei 2023 en bepaalt dat verweerder met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak, een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- aan haar moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.MvT,
2.MvT,
3.Vgl. Centrale Raad van Beroep (CRvB) 18 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1144, r.o. 4.1.3.
4.Vgl. CRvB 4 september 2015, r.o. 4.2 t/m 4.3 en CRvB 15 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3214, r.o. 4.2.
5.Vgl. in dit verband bijvoorbeeld de Nota n.a.v. het Verslag,
6.Rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Enden van 27 februari 2023, p. 2.
7.Rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Enden van 29 september 2023, p. 1.
8.Ibid.
9.Rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Enden van 26 december 2023, p. 1