ECLI:NL:RBOVE:2024:778

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
ak_23_1932
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstand en beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 14 februari 2024, wordt het beroep van eisers tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede behandeld. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. L. de Widt, hebben bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van € 11.653,91 aan ten onrechte ontvangen bijstand over de periode van 26 mei 2020 tot en met 31 januari 2021. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering niet op juiste gronden is uitgevoerd. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.J. Padmos, heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de terugvordering gerechtvaardigd is, omdat eisers nadien inkomen hebben ontvangen van het UWV. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eisers alles hebben gedaan om de terugvordering te voorkomen en dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding hadden moeten geven om van de terugvordering af te zien. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen binnen acht weken. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van € 1.750,- en moet het griffierecht van € 50,- aan eisers worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1932

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats], eisers,

gemachtigde: mr. L. de Widt,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: mr. M.J. Padmos.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 25 oktober 2022 over de terugvordering van € 11.653,91 aan ten onrechte ontvangen bijstand over de periode van 26 mei 2020 tot en met 31 januari 2021.
Met het bestreden besluit van 23 augustus 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en N. Mollenhorst-Blokhuis.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 6 mei 2020 heeft de heer [eiser 1] (hierna: eiser) na twee jaar ziektewetuitkering bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een uitkering aangevraagd op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Bij beschikking van 12 mei 2020 heeft het UWV per 26 mei 2020 aan eiser voorschotbetalingen op een WIA-uitkering verstrekt. Op 1 februari 2021 heeft het UWV besloten dat eiser geen recht had op een WIA-uitkering en zijn de vanaf 26 mei 2020 tot 31 januari 2021 verstrekte voorschotten van hem teruggevorderd. Eisers hebben het onverschuldigd bedrag van € 11.653,91 aan het UWV terugbetaald.
2. Eisers hebben zich vervolgens gewend tot verweerder met het verzoek hun een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) toe te kennen. Verweerder heeft bij besluit van 22 maart 2021 met terugwerkende kracht vanaf 26 mei 2020 aan eisers een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor een echtpaar.
3. In december 2021 heeft het UWV besloten af te zien van de terugvordering van de verstrekte WIA-voorschotten en is het reeds door eisers terugbetaalde bedrag van € 11.653,91 door het UWV aan eisers uitbetaald.
4. In verband met deze uitbetaling heeft verweerder bij besluit van 25 oktober 2022 de over de periode van 26 mei 2020 tot en met 31 januari 2021 verstrekte bijstandsuitkering van € 11.653,91 van eisers teruggevorderd, omdat eisers over deze periode alsnog een inkomen ontvangen hebben van het UWV.
5. Het door eisers tegen dit besluit gemaakte bezwaar is behandeld door de Commissie bezwaarschriften. Op 21 augustus 2023 heeft deze commissie advies uitgebracht, waarna verweerder het bestreden besluit heeft genomen.
6. Bij besluit van 24 november 2023 heeft verweerder een door eisers aan verweerder betaald bedrag van € 2.160,90 ter aflossing van een openstaande (bijstands)schuld uit 2012 in mindering gebracht op de schuld van € 11.653,91, waardoor de terugvordering nog
€ 9.493,01 bedraagt. De schuld uit 2012 is kwijtgescholden. Ook heeft verweerder besloten de terugvordering van de toeslagen 2021 en eventuele andere aanslagen te vergoeden. In verband hiermee heeft verweerder € 3.031,- betaald aan de Belastingdienst.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of verweerder op juiste gronden een bedrag van
€ 11.653,91 (thans nog € 9.493,01) van eisers heeft teruggevorderd over de periode van 26 mei 2020 tot en met 31 januari 2021. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat - samengevat - op grond van artikel 58, tweede lid, sub f, onder 1⁰, van de Pw, op goede gronden tot terugvordering is overgegaan omdat de uitbetaling door het UWV aan te merken is als naderhand verkregen middelen. De negatieve gevolgen van de terugvordering zijn volgens verweerder voldoende gecompenseerd door de kwijtschelding van de schuld uit 2012, het in mindering brengen van het daarop reeds afgeloste bedrag op de huidige terugvordering en de vergoeding van de inkomstenbelasting en toeslagen 2021 en eventuele andere aanslagen die het rechtstreekse gevolg zijn van de terugvordering.
10. Eisers hebben aangevoerd dat zij, na de mededeling van het UWV dat het door eisers terugbetaalde voorschot alsnog aan eisers uitbetaald zou worden, meermalen verzocht hebben het bedrag niet uit te keren op hun rekening om terugvordering te voorkomen. Eisers zijn de dupe geworden van de slechte communicatie tussen verweerder en het UWV. Als gevolg van de uitbetaling door het UWV en de ontvangen bijstandsuitkering moeten eisers over 2021 ontvangen toeslagen van € 5.623,- terugbetalen en meer inkomstenbelasting betalen. Eisers zijn van mening dat verweerder op grond hiervan af moet zien van terugvordering van de over de periode van 26 mei 2020 tot en met 31 januari 2021 ten onrechte verleende bijstand, dan wel dat een ieder - in dit geval eisers, verweerder en het UWV - een derde van de terugvordering voor zijn rekening moet nemen.
10. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers, door de uitbetaling van het UWV, over de hiervoor genoemde periode ten onrechte een bijstandsuitkering hebben ontvangen. Het bepaalde in artikel 58, tweede lid, onder f ten 1º, van de Pw is dan ook van toepassing.
12. Uit het verweerschrift komt naar voren dat van de zijde van verweerder meerdere keren aan eisers een voorstel is gedaan om hun tegemoet te komen, door de openstaande schulden voor de inkomstenbelasting en de toeslagen 2021 te vergoeden. Deze voorstellen zijn door eisers afgewezen, maar zijn door middel van betrokkenheid van de klachtcommissie weer opgepakt. In het besluit van 24 november 2023 zijn de afspraken op papier gesteld.
13. Zoals hiervoor is weergegeven is door eisers niet betwist dat door de terugbetaling door het UWV ten onrechte bijstand is ontvangen over de periode van 26 mei 2020 tot en met 31 januari 2021. Dat betekent dat verweerder op grond van artikel 58, tweede lid, onder f, ten 1º, van de Pw bevoegd, maar niet verplicht was om de te veel betaalde bijstand terug te vorderen van eiseres.
14. Eisers hebben aangevoerd dat zij alles hebben gedaan wat binnen hun macht lag om een terugvordering te voorkomen. Zo hebben zij, toen het bericht van het UWV over de terugbetaling was ontvangen, het UWV verzocht het bedrag niet op hun rekening te storten maar, met hun instemming, te verrekenen met verweerder. Het UWV heeft echter aangegeven dat ze dat niet doen omdat alleen betaald zou mogen worden op de rekening van eisers. Ook is verweerder verzocht om contact op te nemen met het UWV om tot een oplossing te komen. Ter zitting hebben eisers ter ondersteuning van hun standpunt verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 november 2022 [1] .
Omdat door verweerder daarnaast telefonisch is aangegeven dat zij het geld van het UWV mochten houden en niet hoefden te betalen aan verweerder, hebben eisers het geld gebruikt om oude schulden, waaronder een schuld aan verweerder, af te betalen.
Door de miscommunicatie tussen verweerder en het UWV bevinden eisers zich nu in een financieel onaanvaardbare situatie, nu het lage inkomen dat zij genieten opgaat aan het aflossen van de terugvordering. Er is sprake van een uiterst schrijnende situatie, nu eisers alles hebben gedaan wat in hun macht lag om een dergelijke situatie te voorkomen.
15. De omstandigheden zoals door eisers zijn aangevoerd vat de rechtbank op als een beroep op artikel 58, achtste lid, van de Pw, te weten een beroep op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
16. Verweerder is van mening dat inderdaad sprake is van bijzondere omstandigheden, hetgeen reden is geweest voor het besluit van 24 november 2023. Tot een volledige dan wel gedeeltelijke vermindering van de terugvordering kan echter volgens verweerder in redelijkheid niet gekomen worden, omdat de terugvordering al is verlaagd tot € 9.493,01 en verweerder de financiële fiscale gevolgen van de ontstane terugvordering voor haar rekening heeft genomen. Volgens verweerder ligt de fout bij het UWV.
17. Volgens vaste rechtspraak [2] kunnen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zoals bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw, slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor een betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen dient een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaats te vinden.
18. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de in deze zaak aan de orde zijn individuele omstandigheden, iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand.
18.1
Door verweerder is niet betwist dat eisers er alles aan hebben gedaan om een terugvordering door verweerder te voorkomen. Eisers hebben herhaaldelijk, zowel aan het UWV als aan verweerder, kenbaar gemaakt dat zij het onverschuldigd betaalde WIA voorschotbedrag niet uitbetaald wilden hebben. Daarbij is - in ieder geval door het UWV - te kennen gegeven dat zij dit bedrag mochten houden. Eisers zijn de dupe geworden van het herstelbeleid [3] van het UWV om voorschotten die in de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2023 zijn betaald aan mensen die te lang op een WIA-beoordeling hebben moeten wachten en voorschotten die al betaald zijn, terug te storten. In dit beleid is onder andere het volgende opgenomen: “
In de gevallen dat gemeenten over de WIA-voorschotperiode met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering hebben toegekend en die ter verrekening van het WIA-voorschot hebben uitbetaald aan UWV (zogenoemde instantieverrekening), nemen we contact op met de gemeente om de restitutie hiervan aan de gemeente te doen toekomen. SZW heeft op 16 december een gemeentenieuwsbericht onder de gemeenten verspreid, zodat zij voorbereid waren op de herstelactie van UWV en ook van hun kant weten hoe ze met de samenloopgevallen moeten omgaan.” Het UWV heeft met de uitbetaling van de voorschotten echter geen rekening gehouden met eisers, die inmiddels een bijstandsuitkering hadden ontvangen. Ook verweerder heeft vervolgens met de terugvordering van de bijstandsuitkering geen rekening gehouden met de uitbetaling van de het WIA-voorschot aan eisers. Daarbij is van belang dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat normaal gesproken in dergelijke situaties wel onderlinge verrekening plaatsvindt met het UWV, maar dat dit in het geval van eisers niet meer mogelijk was omdat het UWV pas in een (te) laat stadium, op het moment dat het UWV op het punt stond tot uitbetaling aan eisers over te gaan, verweerder hierover berichtte. De wet voorziet ook in deze verrekeningsmogelijkheid op grond van artikel 60a, tweede lid, van de Pw waarin is bepaald dat indien degene van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd een WIA-uitkering ontvangt, het UWV het bedrag van de terugvordering uit de uitkering op verzoek aan het college dat de kosten van bijstand terugvordert, betaalt. Dat deze ‘instantie-verrekening’ niet geëffectueerd kon worden is echter een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank niet voor risico van eisers dient te komen. Ter zitting is door verweerder in dit kader aangevoerd dat eisers hebben nagelaten bezwaar te maken bij het UWV tegen de uitbetaling van de voorschotten. Hierover is door eisers desgevraagd ter zitting toegelicht dat, nadat uitdrukkelijk door het UWV is gezegd dat eisers recht hadden op de uitbetaling van de voorschotten, er geen bezwaar is gemaakt maar na het terugvorderingsbesluit van verweerder wel een klacht is ingediend bij het UWV over de gevolgen van deze uitbetaling en dat - hoewel het UWV erkent dat de problemen bij hem is ontstaan - geweigerd is een deel van de terugvordering op zich te nemen. Hierbij merkt de rechtbank op dat de feitelijke gevolgen voor eisers zich niet hebben voorgedaan na de uitbetaling van de voorschotten door het UWV, maar na de terugvordering van de bijstand door verweerder.
18.2
Verder is van belang dat eisers het aan hen uitbetaalde bedrag hebben gebruikt om schulden af te lossen. Het ter zitting in dit kader door verweerder genoemde argument dat eisers het uitbetaalde bedrag hadden moeten reserveren treft derhalve geen doel, aangezien eisers dit bedrag, na herhaaldelijke vragen over de rechtmatigheid daarvan, hebben gebruikt om onder andere een oude bijstandsschuld uit 2012 af te lossen. Bovendien is de reden van de verlaging van de oorspronkelijke terugvordering van € 11.653,91 naar € 9.493,01 gelegen in hetgeen reeds op die schuld was afgelost, zodat deze verlaging in feite een verrekening betreft.
18.3
Voorts is van belang dat eisers weliswaar door verweerder gecompenseerd zijn voor de negatieve fiscale gevolgen van de terugvordering, maar desondanks nog jarenlang geconfronteerd worden met de gevolgen van de terugvordering doordat verrekening plaatsvindt met hun bijstandsuitkering. Daarbij zal weliswaar rekening worden gehouden met de beslagvrije voet, maar zoals eisers ter zitting hebben toegelicht heeft deze aflossing ook gevolgen voor andere afbetalingsregelingen. Eisers ervaren hierdoor veel stress.
19. De omstandigheden zoals onder rechtsoverwegingen 18 beschreven en zoals deze ter zitting zijn toegelicht leiden in onderlinge samenhang beschouwd in de individuele omstandigheden van eisers naar het oordeel van de rechtbank tot onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van de terugvordering voor eisers en zijn daarmee aan te merken als dringende redenen die verweerder aanleiding hadden moeten geven om, ieder geval gedeeltelijk, van de terugvordering van ten onrechte betaalde bijstand af te zien. Afzien van de gehele terugvordering echt de rechtbank niet redelijk, gelet op de negatieve fiscale gevolgen die door verweerder gecompenseerd zijn. Eisers hebben in dit kader voorgesteld om de terugvordering te verlagen tot een derde, zodat ook het UWV en verweerder een evenredig deel voor hun rekening nemen. De rechtbank ziet echter geen mogelijkheid om zelf op die wijze in de zaak te voorzien, omdat het UWV geen partij is in deze zaak. Daarnaast is ter zitting door verweerder toegezegd dat de hoogte van de bijstandsuitkering die eisers ontvangen hebben, opnieuw berekend zal worden, gelet op de hoogte van het door eisers genoemde WIA-voorschot.
20. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit niet in stand blijft. Verweerder moet een nieuw besluit op het bezwaar nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak.
22. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- (1 punt voor het beroepschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting x wegingsfactor 1 x € 875,- per punt). Voor een kostenvergoeding in de bezwaarfase bestaat nog geen aanleiding omdat verweerder een nieuw besluit op dat bezwaar moet nemen. Ook dient verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar beslist, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten, berekend op € 1.750,-;
  • gelast dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Harbers, rechter, in aanwezigheid van
Y. van Arnhem, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 58, tweede lid, van de Participatiewet:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
b. in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
c. voortvloeit uit gestelde borgtocht;
d. ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;
e. anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of
f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
1°. de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken;
2°. bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
Artikel 58, achtste lid van de Participatiewet:
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 59, eerste lid van de Participatiewet:
Onverminderd artikel 58 kunnen kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.
Artikel 60a, tweede lid van de Participatiewet:
Indien degene van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd dan wel die verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg of de Toeslagenwet of een uitkering of inkomensondersteuning ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van belanghebbende, het bedrag van de terugvordering of de bestuurlijke boete uit de uitkering of de inkomensondersteuning op verzoek aan het college dat de kosten van bijstand terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.

Voetnoten

2.Bijvoorbeeld uitspraak CRvB van 28 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:448
3.Afwegingskader versie 15-02-2023 UWV