ECLI:NL:RBOVE:2024:708

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
71-337157-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van politieambtenaar voor computervredebreuk door onbevoegd gebruik van politiesystemen

Op 12 februari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 57-jarige man, werkzaam als politieambtenaar, veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren met een proeftijd van 2 jaren. De man was beschuldigd van computervredebreuk, waarbij hij meermalen onbevoegd gebruik had gemaakt van de servers van de nationale politie. De rechtbank oordeelde dat hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 november 2021 toegang had verkregen tot vertrouwelijke informatie voor privédoeleinden, zonder toestemming van zijn leidinggevenden. De verdachte had in totaal 281 bevragingen gedaan in verschillende politiesystemen, waaronder gegevens van familieleden en vrienden, wat leidde tot een inbreuk op de privacy van deze personen.

Tijdens de zitting op 23 januari 2024 werd het onderzoek gevoerd, waarbij de officier van justitie de bewezenverklaring van de tenlastelegging steunde. De verdediging voerde aan dat de bevragingen werkgerelateerd waren, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte de grenzen van zijn autorisatie had overschreden. De rechtbank benadrukte dat politieambtenaren zich moeten houden aan de geldende wet- en regelgeving en dat bevragingen niet voor privédoeleinden mogen worden gedaan.

De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoon van de verdachte. Ondanks de psychische problemen van de verdachte, waaronder PTSS en een depressieve stoornis, werd de taakstraf als passend en geboden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71-337157-21 (P)
Datum vonnis: 12 februari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
23 januari 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. M.R.A. van IJzendoorn en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw
mr. R.A.R. Hoekman, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 november 2021 computervredebreuk heeft gepleegd waarbij onbevoegd gebruik is gemaakt van de servers van de politie en zo toegang is verkregen tot informatie voor privégebruik.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met18 november 2021 te Roermond, althans (ook elders) in Nederland en/of Turkije,
(telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer (delen van) geautomatiseerd werken, te weten in een of meer (delen van) servers van de nationale politie, is binnengedrongen met behulp van een of meer valse sleutels, en/of signalen en/of door het aannemen van een of meer valse hoedanigheden, namelijk door telkens onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en wachtwoord voor de applicaties en/of de systemen Meer Effectief op Straat (MEOS) en/of BVI-IB (Basisvoorziening Informatie-Integrale Bevraging) en/of Basis Voorziening Handhaving (BVH) en/of Bluespot Monitor (BSM) en/of Blueview en/of Summ-IT en/of Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) en/of Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) door zich (telkens) met een gebruikersnaam en wachtwoord voor die applicaties en/of systemen de toegang te verschaffen tot (delen van de) servers van de
nationale politie (waarop voornoemde applicaties en/of systemen waren geplaatst)
waarop informatie was geplaatst, met een ander doel dan waarvoor hem, verdachte, die gebruikersnaam en dat wachtwoord ter beschikking stonden en/of waarvoor hem die toegang was toegestaan, namelijk door (telkens) (vertrouwelijke) informatie, te weten informatie met
betrekking tot 281 personen en/of kentekens en/of adressen, in die politiesystemen te bevragen.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Op 15 oktober 2021 meldde verdachte telefonisch bij zijn teamchef dat hij in het verleden bevragingen had gedaan in de politiesystemen. Voor deze bevragingen had hij geen toestemming van zijn leidinggevende. De bevragingen betroffen leden van familie en schoonfamilie. Verdachte deed melding bij zijn teamchef, omdat hij in het kader van een screeningsonderzoek van de AIVD werd geconfronteerd met deze bevragingen. Op
25 oktober 2021 werd door het sectorhoofd van de Dienst Landelijke Informatie Organisatie (DLIO) opdracht aan het Team Veiligheid, Integriteit en Klachten gegeven tot een oriënterend onderzoek. Hieruit is naar voren gekomen dat met de politiediensttelefoon van verdachte en met gebruikmaking van zijn politieaccount voornamelijk vanaf een vaste werkplek raadplegingen hebben plaatsgevonden in de politiesystemen, die vermoedelijk zonder onderliggende politietaak zijn uitgevoerd. [2] Verdachte is op non-actief gesteld. Hierop is het onderzoek ‘Bouzouki’ gestart.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden nu de ten laste gelegde bevragingen binnen de politietaak vielen en aldus niet wederrechtelijk of onbevoegd zijn verricht. Artikel 3 van de Politiewet 2012 geeft politieambtenaren een ruime bevoegdheid om in het kader van hun functie de politiesystemen te bevragen. De grens die in de rechtspraak wordt getrokken is of de bevragingen zijn gedaan uit louter privédoeleinden of nieuwsgierigheid. In deze zaak dient bij die beoordeling rekening te worden gehouden met de aard van de werkzaamheden van verdachte. Bij de functie van verdachte hoorde een bijna ongelimiteerde toegang tot informatie. Hij heeft geparticipeerd in complexe onderzoeken binnen de georganiseerde criminaliteit. Een scherpe mate van waakzaamheid om zijn eigen veiligheid en dat van zijn familie en collega’s te waarborgen is daarmee noodzaak en rechtvaardigt dat verdachte elke aanleiding die kon wijzen op gevaar moest nalopen. Daar komt bij dat zijn loopbaan vervlochten is geraakt met zijn privéleven, omdat hij gebukt ging onder de dreigingen vanuit de Turkse gemeenschap en omdat er vanuit het criminele circuit in Eindhoven op enig moment een prijs op zijn hoofd was gezet.
Verdachte heeft in lijn met artikel 3 van de Politiewet 2012 gehandeld. De bevragingen zijn niet gedaan voor louter privédoeleinden. Er lijkt sprake te zijn van handelen in strijd met het interne beleid van de politie door niet altijd afstemming te zoeken met zijn leidinggevenden. Het valt echter wel op dat de handreiking voor het raadplegen van politiesystemen geen duidelijke regels geeft over de vraag wanneer een politieagent gebruik mag maken van de systemen. De raadsvrouw verwijst daarbij onder meer naar ECLI:NL:GHARL:2023:1155.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
De feiten en omstandigheden
Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde werkzaam als Flexible Liaison-officier (FILO) voor het gebied Zuid-Afrika. [3] In de gehele onderzoeksperiode was verdachte beëdigd als opsporingsambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
De politiesystemen en het normenkader voor bevragingen
Het politie-account van verdachte is [accountnaam]. Uit de gelogde gegevens van de bevragingen die via het politie-account [accountnaam] zijn uitgevoerd, is naar voren gekomen dat deze zijn gedaan via de politie-informatiesystemen Basis Voorziening Informatie Integrale Bevragingen (BVI-IB), Blueview, Bluespotmonitor en SummIT. Met de applicatie Mobiel Effectiever Op Straat (MEOS) kunnen daartoe geautoriseerde politiemedewerkers met hun diensttelefoon plaats onafhankelijk werken. MEOS heeft een directe relatie met BVI-IB. De applicatie BVI-IB maakt het mogelijk meerdere registers tegelijkertijd met één druk op de knop te raadplegen. Dit stelt de daartoe geautoriseerde politiemedewerker in staat om te zoeken naar personen, locaties, voertuigen, documenten en goederen.
Boven aan de startpagina van BVI-IB staat als waarschuwing: “
het bevragen van een persoon zonder gegronde reden en/of noodzaak voor uw taak is niet toegestaan”. Daarnaast is vermeld dat de politiemedewerker de geldende wet- en regelgeving en de korpsvoorschriften moet naleven en dat bij het vermoeden van misbruik de geregistreerde handelingen gelden als bewijs. Rond mobiel werken zijn door verschillende partijen richtlijnen en afspraken gemaakt. In het ‘Gebruikersbeleid Mobiel Device (smartphone, tablet, chromebook)’ is onder meer afgesproken dat de gebruiker zorgvuldig om gaat met informatie. Daarbij moet de gebruiker zich houden aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de Beroepscode Politie. [4] In deze Beroepscode Politie staat onder andere het volgende geschreven:
  • ik raadpleeg politiesystemen alleen als dat noodzakelijk is voor de uitoefening van mijn functie;
  • ik raadpleeg de politiesystemen nooit voor privézaken of voor eigen nieuwsgierigheid of die van een ander. [5]
De Citrix-omgeving maakt het mogelijk om ook op externe locaties, bijvoorbeeld thuis, in te loggen in de persoonlijke werkomgeving. De politiemedewerker moet inloggen met een persoonlijk inlogprofiel. Dit profiel bestaat uit een gebruikersnaam en een wachtwoord. Alvorens in te loggen, wordt de medewerker gedwongen een vinkje te plaatsen waarmee hij/zij de gebruikersvoorwaarden accepteert. Als wordt doorgeklikt op die voorwaarden, verschijnt de tekst: ‘
Waarschuwing. Deze omgeving mag alleen worden gebruikt door gebruikers die door bevoegde instanties zijn geautoriseerd. Misbruik is strafbaar. Alle handelingen op dit systeem worden gelogd’. [6]
De bevragingen
In de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 november 2021 zijn met het politieaccount [accountnaam], in gebruik bij verdachte, de politiesystemen SummIT, BVI-IB, Bluespot en Blueview bevraagd. In totaal zien 281 bevragingen op verdachte zelf, zijn (schoon)familie, zijn woonomgeving, het bedrijf van zijn dochter en het bedrijf van zijn echtgenote. Dit aantal bevragingen is inclusief doorklikken naar onderliggende politiemutaties of antecedenten in bijvoorbeeld de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) en de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). De bevragingen werden meestal buiten diensttijd van de politie gedaan en zijn niet vastgelegd in de systemen. [7] Verdachte heeft ook tijdens zijn verlof vanuit het buitenland, Turkije, gegevens opgevraagd. [8] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij deze bevragingen heeft gedaan. [9]
3.4.2
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt vast dat een persoonlijk wachtwoord moet worden ingevoerd om (onder andere met de diensttelefoon) in het politiesysteem te komen. Verdachte beschikte gedurende de ten laste gelegde periode in het kader van zijn aanstelling als opsporingsambtenaar over een dergelijke autorisatie. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte zich desondanks schuldig heeft gemaakt aan computervredebreuk in de zin van artikel 138ab Wetboek van Strafrecht (Sr).
Wederrechtelijkheid
De rechtbank overweegt dat van wederrechtelijkheid sprake kan zijn wanneer zonder toestemming toegang wordt verschaft tot een geautomatiseerd werk. Ook zich onbevoegd toegang verschaffen levert wederrechtelijkheid op. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer men zich toegang heeft verschaft zonder dat er enig verband is met de destijds als werknemer verrichte werkzaamheden. [10]
Artikel 3 van de Politiewet 2012 bepaalt dat de politie tot taak heeft te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De rechtbank stelt vast dat de wet hiermee een brede taak aan politieambtenaren heeft gegeven. De brede taakopvatting brengt mee dat politieambtenaren een ruime bevoegdheid (moeten) hebben om in het kader van de functie de systemen te bevragen. Politieambtenaren moeten zich vrij voelen om bevragingen te doen, ook als dit betekent dat een bevraging buiten het eigen werkgebied of buiten werktijd valt. Het zal van politieambtenaar tot politieambtenaar verschillen op welke wijze en in welke mate in de praktijk wordt omgegaan met zijn/haar bevoegdheid de politiesystemen te bevragen.
Dit wil echter niet zeggen dat er geen grenzen zijn gesteld aan deze bevoegdheid. Immers, een opsporingsambtenaar zal bij het doen van bevragingen moeten beseffen dat deze werk gerelateerd moeten zijn. Hoe verder de bevragingen zijn verwijderd van de werksfeer, hoe beter een en ander zal moeten worden vastgelegd door de betreffende opsporingsambtenaar. Hierdoor kan diens handelen gecontroleerd worden. In het geval de bevragingen niet werk gerelateerd zijn, zoals bevragingen aangaande familie en vrienden en bevragingen tijdens verlof en dergelijke is voorzichtigheid en nauwkeurigheid geboden. Dit komt er op neer dat bij het doen van de betreffende bevraging de reden daarvan zal moeten worden vastgelegd. Gebeurt dat niet, dan kan deze bevraging in beginsel als niet werk gerelateerd worden bestempeld, tenzij de opsporingsambtenaar in kwestie achteraf middels een concrete, verifieerbare en onderbouwde verklaring alsnog kan aantonen dat de bevraging wel noodzakelijk is geweest voor de uitoefening van zijn/haar functie en niet voor privézaken of voor eigen nieuwsgierigheid of die van een ander.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een groot aantal bevragingen gedaan die onmiskenbaar als niet werk gerelateerd moeten worden bestempeld. Zo is vastgesteld dat verdachte onder andere bevragingen heeft gedaan naar zijn familieleden, zijn woonomgeving en de bedrijven van zijn echtgenote en dochter, vriendinnen van zijn dochter, maar ook naar een voertuig dat verdachte vervolgens heeft gekocht. Bij het doen van de betreffende bevragingen heeft verdachte telkens de reden van die bevraging niet vastgelegd. Vervolgens heeft verdachte op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat de bevragingen noodzakelijk waren voor de uitoefening van zijn functie. Verdachte heeft meermaals aangevoerd dat de onveiligheid van hem en van zijn familie uit zijn functie voortvloeide en dat de bevragingen om die reden werk gerelateerd zouden zijn. De rechtbank treedt niet in de beoordeling van de vraag of de veiligheid van verdachte en zijn familie daadwerkelijk in het geding was, maar al zou dit het geval zijn, dan zijn daar binnen de (Landelijke) Politie aangewezen wegen voor om dit bespreekbaar te maken dan wel veiligheidsmaatregelen te nemen en is het niet aan verdachte om op eigen gelegenheid informatie uit politiesystemen op te vragen en zelfstandig onderzoek te doen. De door verdachte genoemde onprettige werksfeer en het gebrek aan vertrouwen in zijn leidinggevenden kunnen niet tot een ander oordeel leiden, omdat dit verdachte er niet van had hoeven te weerhouden via mutaties in de systemen opgave te doen van de redenen van de bevragingen, waaruit het werk gerelateerde karakter zou kunnen blijken.
Zoals hiervoor opgemerkt kan dat nog anders zijn indien de opsporingsambtenaar achteraf middels een concrete, verifieerbare en onderbouwde verklaring alsnog kan aantonen dat de bevraging wel noodzakelijk is geweest voor de uitoefening van zijn functie en niet voor privézaken of voor eigen nieuwsgierigheid of die van een ander. Verdachte heeft een zodanige verklaring niet gegeven, althans de door hem gegeven verklaringen zijn niet bevestigd door de door hem genoemde oud-leidinggevenden, die als getuigen zijn gehoord.
Daarin is ook het verschil gelegen met het door de verdediging genoemde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met het nummer ECLI:NL:GHARL:2023:1155. In dat geval achtte het gerechtshof de door de verdachte gegeven verklaring wel voldoende onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door de niet werk gerelateerde bevragingen de grenzen van zijn autorisatie te buiten is gegaan. Verdachte heeft daarom gebruik gemaakt van een valse sleutel, immers heeft hij een toegangscode en een wachtwoord gebruikt die uitsluitend ter beschikking gesteld zijn voor het vergaren van informatie met betrekking tot de uitoefening van zijn werk binnen de politie. Door deze inloggegevens te gebruiken voor doeleinden waarvoor deze niet zijn afgegeven, heeft verdachte gebruik gemaakt van een valste sleutel. Het is staande jurisprudentie dat een valse sleutel ook een toegangscode en wachtwoord is indien daarmee toegang wordt verschaft tot een geautomatiseerd werk waartoe weliswaar een autorisatie bestond, maar men zich de toegang slechts mocht verschaffen voor de uitoefening van een bepaalde (wettelijke) taak of bepaalde werkzaamheden. [11]
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte meermalen opzettelijk en wederrechtelijk is binnengedrongen in een geautomatiseerd werk in de zin van artikel 138ab Sr door middel van een valse sleutel.
Conclusie
Gezien het bovenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de ten laste gelegde computervredebreuk bewezen kan worden verklaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 november 2021 in Nederland en Turkije telkens opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer delen van geautomatiseerde werken, te weten in een of meer (delen van) servers van de nationale politie, is binnengedrongen met behulp van een valse sleutel, namelijk door telkens onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en wachtwoord voor de applicaties en/of de systemen Meer Effectief Op Straat (MEOS) en BVI-IB (Basisvoorziening Informatie-Integrale Bevraging) en Basis Voorziening Handhaving (BVH) en Bluespot Monitor (BSM) en Blueview en Summ-IT en Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) en Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) door zich telkens met een gebruikersnaam en wachtwoord voor die applicaties en systemen de toegang te verschaffen tot delen van de servers van de nationale politie waarop informatie was geplaatst, met een ander doel dan waarvoor hem, verdachte die gebruikersnaam en dat wachtwoord ter beschikking stonden en waarvoor hem die toegang was toegestaan, namelijk door telkens vertrouwelijke informatie, te weten informatie met betrekking tot 281 personen en kentekens en adressen, in die politiesystemen te bevragen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 138ab Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf: computervredebreuk, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan computervredebreuk. Hij heeft in zijn hoedanigheid als politieambtenaar een aanzienlijk aantal bevragingen gedaan in de computersystemen van de politie, zonder dat daartoe vanuit de uitoefening van de politietaak aanleiding bestond. Hiermee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de privacy van de personen die hij heeft opgezocht. Dergelijke handelingen schaden het vertrouwen van de samenleving in de Nationale Politie. Van iedere medewerker van de politie mag worden verwacht dat hij de systemen en informatie daarin die hem ter beschikking staan niet gebruikt voor privéaangelegenheden, maar slechts gebruikt voor de werkzaamheden waarvoor ze zijn bedoeld. Juist van een politieambtenaar mag integriteit op dit vlak verwacht worden.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 1 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de door GZ-psycholoog mw. drs. C. Sipma opgestelde rapportage over verdachte van 14 december 2023.
De psycholoog heeft geconstateerd dat verdachte lijdt aan een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) en een depressieve stoornis. Kenmerken van PTSS bestonden ook al ten tijde van het ten laste gelegde. De depressieve stoornis lijkt pas te zijn ontstaan nadat zijn integriteit in twijfel werd getrokken. Er zijn geen aanwijzingen dat sprake is van gebrekkige intellectuele vermogens, ook niet ten tijde van het ten laste gelegde. PTSS wordt onder andere gekenmerkt door hypervigilantie. Dit is een toestand waarbij iemand buitensporig waakzaam is en de omgeving voortdurend scant op vermeend gevaar. Die redenatie impliceert dat verdachte gevaar zag waar er in werkelijkheid geen sprake van was. Dit doet volgens de psycholoog geen recht aan de aard, complexiteit en enorme risico’s van het werk dat verdachte deed. Inherent aan dit werk was namelijk juist dat hij voortdurend alert moest zijn en informatie moest verzamelen en beoordelen. De psycholoog is van mening dat de PTSS niet van invloed is geweest op het ten laste gelegde. Indien bewezen, kan het volledig worden toegerekend.
Dit laat onverlet dat verdachte wel veel last heeft gehad van organisatorische problemen bij de landelijke politie die voor een onveilige werkomgeving zorgden. Dat is van invloed geweest op zijn handelen en denken deze periode.
Het recidiverisico wordt door de psycholoog ingeschat als zeer laag. Verdachte heeft zowel binnen de werksituatie als privé altijd goed gefunctioneerd. Uit informatie van referenten blijkt dat hij ervaren wordt als uiterst betrouwbaar en integer. Er zijn geen aanwijzingen dat de psychische problemen zullen leiden tot regel overtredend of agressief gedrag. De feiten vonden, indien bewezen, plaats in een specifieke context, namelijk de werksituatie waarbij verdachte gebruik maakte van autorisaties. Doordat verdachte in de Ziektewet zit en er zowel strafrechtelijke als disciplinaire procedures tegen hem lopen, kan hij niet meer inloggen in de politiesystemen. Dit maakt de recidivekans onder de huidige omstandigheden zeer laag. Als verdachte veroordeeld zou worden, dan zou hij niet terugkeren in zijn oude werk en blijft de kans even laag. Het risico dat verdachte zichzelf iets aandoet is wel verhoogd wegens depressieve klachten en het gevoel van wanhoop.
Gezien het zeer lage recidiverisico zijn er geen interventies of condities te adviseren die het risico kunnen verminderen. Vanuit zorg is behandeling wel noodzakelijk. De psychische stoornissen waar verdachte momenteel aan lijdt zijn erg invaliderend, waardoor sprake is van een hoge lijdensdruk. Verdachte krijgt momenteel zorg van METggz. Hij is in afwachting van een behandeling voor PTSS bij Psytrec. Een behandeling voor zijn stemmingsklachten zal waarschijnlijk ook na de traumabehandeling nodig zijn. Hierbij kan gedacht worden aan medicamenteuze interventies, cognitieve gedragstherapie en gedragsactivatie.
De psycholoog heeft telefonisch gesproken met mw. [reclasseringswerker 1], reclasseringswerker. Zij heeft op 28 september 2023 advies uitgebracht en vanwege de complexiteit van de zaak en de vermoedens van psychische problematiek bij verdachte geadviseerd tot nader pro Justitia onderzoek. Over de persoon van de verdachte rapporteerde de reclasseringswerker dat verdachte jarenlang ‘in de clinch’ heeft gelegen met twee leidinggevenden. Er speelden misstanden binnen de politie die hij onder de aandacht bracht. Verdachte is van mening dat de aangifte wordt ingezet als ‘stok om mee te slaan’ om de werkelijke problemen uit beeld te houden. Verdachte ervaart een sterk gevoel van onrechtvaardigheid.
In het gesprek met de psycholoog gaf de reclasseringswerker aan dat momenteel geen nadere adviesvraag ligt bij de reclassering. Zij ziet vooralsnog geen rol weggelegd voor de reclassering met betrekking tot behandeling of toezicht. Dat er geen rol voor de reclassering is weggelegd wordt bevestigd in het nadere reclasseringsadvies door [reclasseringswerker 2], reclasseringswerker, van 22 januari 2024.
De strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafsoort gekeken naar uitspraken van andere rechtbanken in zaken met vergelijkbare verwijten. De rechtbank acht daarom, net als de officier van justitie, de oplegging van een taakstraf passend en geboden.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf weegt de rechtbank echter in het voordeel van verdachte mee dat hij al zeer nadelige gevolgen van zijn handelen heeft ondervonden, zoals ook is gebleken uit de pro Justitiarapportage. Uit het dossier komt een duidelijk beeld van verdachte naar voren, namelijk dat hij een grote staat van dienst heeft en door collega’s uit de beroepsgroep wordt gezien als een zeer integere en goede politieambtenaar. Verdachte heeft zich als politieambtenaar sinds 1986 ingezet voor (de veiligheid van) de maatschappij. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding om een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis, passend en geboden.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: computervredebreuk, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
40 (veertig) uren, te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
- bepaalt dat deze taakstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. de Loor, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie, Afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten, met nummer LESDA21008, genaamd ‘Bouzouki’ d.d. 20 oktober 2022. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal relaas, p. 7.
3.Proces-verbaal van de zitting van 23 januari 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
4.Proces-verbaal bevindingen raadplegen politiesystemen zonder onderliggende politietaak p. 30-31.
5.Proces-verbaal technische en juridische aspecten inzake loggings politiesystemen, p. 77.
6.Proces-verbaal technische en juridische aspecten inzake loggings politiesystemen, p. 71.
7.Proces-verbaal bevindingen raadplegen politiesystemen zonder onderliggende politietaak p. 31-32, inclusief bijlage 6, p. 86-92.
8.Proces-verbaal van bevindingen p. 44, inclusief bijlage 6, p. 91.
9.Proces-verbaal van de terechtzitting van 23 januari 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.