ECLI:NL:RBOVE:2024:698

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
84.071403.22
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belastingfraude en valsheid in geschrift door feitelijke leidinggevende van een rechtspersoon

Op 12 februari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 360 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaar, en een geldboete van € 15.000,-. De verdachte was feitelijk leidinggevende van [medeverdachte] B.V., die tussen 27 april 2017 en 25 juli 2020 opzettelijk onjuiste omzetbelastingaangiften heeft ingediend en valse facturen heeft opgemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op meerdere tijdstippen betrokken was bij het indienen van deze aangiften en het opmaken van de facturen, wat leidde tot een benadeling van de belastingdienst van € 658.977,-. De rechtbank heeft de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging in acht genomen, waarbij de verdachte geen verweer heeft gevoerd tegen de tenlastelegging. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de aangetroffen bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van getuigen en ambtsedige stukken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan feitelijke leiding geven aan de rechtspersoon bij het plegen van belastingfraude en valsheid in geschrift, en heeft de strafeisen van het Openbaar Ministerie gevolgd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.071403.22
Datum vonnis: 12 februari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 januari 2023, 11 december 2023 en van 29 januari 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie mr. M. Lambregts en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. M. van Leeuwen, advocaat in Nijmegen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat [medeverdachte] B.V. opzettelijk onjuiste omzetbelastingaangiften heeft ingediend (feit 1) en een groot aantal facturen heeft vervalst en de bedrijfsadministratie valselijk heeft opgemaakt (feit 2), waaraan verdachte feitelijke leiding heeft gegeven (primair) of als medepleger bij betrokken is (subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
[medeverdachte] B.V. (tot 21 december 2020 genaamd [bedrijf 2] B.V.) (als deel van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 april 2017 tot en met 25 juli 2020 te Hengelo in de gemeenten Bronckhorst en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk veertien (zie DOC-079), in elk geval één of meerdere, bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één of meerdere (digitale) aangiften voor de omzetbelasting ten name van de fiscale eenheid [bedrijf 3] B.V./ [medeverdachte] B.V. over:
a. het eerste kwartaal 2017 (zie DOC-178, p. 3);
b. het tweede kwartaal 2017 (zie DOC-178, p. 5);
c. het derde kwartaal 2017 (zie DOC-178, p. 7);
d. het vierde kwartaal 2017 (zie DOC-178, p. 9);
e. het eerste kwartaal 2018 (zie DOC-036, p. 5);
f. het tweede kwartaal 2018 (zie DOC-036, p. 8);
g. het derde kwartaal 2018 (zie DOC-036, p. 11);
h. het vierde kwartaal 2018 (zie DOC-036, p. 14);
i. het eerste kwartaal 2019 (zie DOC-036, p. 17);
j. het tweede kwartaal 2019 (zie DOC-036, p. 20);
k. het derde kwartaal 2019 (zie DOC-036, p. 23);
l. het vierde kwartaal 2019 (zie DOC-036, p. 26);
m. het eerste kwartaal 2020 (zie DOC-036, p. 29), en/of
n. het tweede kwartaal 2020 (zie DOC-036, p. 32),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen/laten doen,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, en/of aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 april 2017 tot en met 25 juli 2020 te Hengelo in de gemeenten Bronckhorst en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen, in elk geval met [medeverdachte]
B.V. (tot 21 december 2020 genaamd [bedrijf 2] B.V.),
(telkens) opzettelijk veertien (zie DOC-079), in elk geval één of meerdere, bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één of meerdere (digitale) aangiften voor de omzetbelasting ten name van de fiscale eenheid [bedrijf 3] B.V./ [medeverdachte] B.V. over:
a. het eerste kwartaal 2017 (zie DOC-178, p. 3);
b. het tweede kwartaal 2017 (zie DOC-178, p. 5);
a. het eerste kwartaal 2017 (zie DOC-178, p. 3);
b. het tweede kwartaal 2017 (zie DOC-178, p. 5);
c. het derde kwartaal 2017 (zie DOC-178, p. 7);
d. het vierde kwartaal 2017 (zie DOC-178, p. 9);
e. het eerste kwartaal 2018 (zie DOC-036, p. 5);
f. het tweede kwartaal 2018 (zie DOC-036, p. 8);
g. het derde kwartaal 2018 (zie DOC-036, p. 11);
h. het vierde kwartaal 2018 (zie DOC-036, p. 14);
i. het eerste kwartaal 2019 (zie DOC-036, p. 17);
j. het tweede kwartaal 2019 (zie DOC-036, p. 20);
k. het derde kwartaal 2019 (zie DOC-036, p. 23);
l. het vierde kwartaal 2019 (zie DOC-036, p. 26);
m. het eerste kwartaal 2020 (zie DOC-036, p. 29), en/of
n. het tweede kwartaal 2020 (zie DOC-036, p. 32),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen/laten doen,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2
[medeverdachte] B.V. (tot 21 december 2020 genaamd [bedrijf 2] B.V.) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2020 te Hengelo in de gemeente Bronckhorst, in elk geval in Nederland,
een (groot) aantal, in elk geval één of meer, geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten 1.067 facturen (zie ZD-001-01, p. 5), waaronder:
a. een factuur dd. 30 januari 2017 gericht aan [bedrijf 4] (zie DOC-074-02);
b. een factuur dd. 16 juni 2017 gericht aan [bedrijf 4] (zie DOC-081-02);
c. een factuur dd. 21 juni 2017 gericht aan [bedrijf 5] (zie DOC-117-02);
d. een factuur dd. 16 augustus 2017 gericht aan [bedrijf 5] (zie DOC-120-02);
e. een factuur dd. 29 november 2017 gericht aan [bedrijf 6] (zie DOC-196-02), en/of
f. een factuur dd. 27 maart 2018 gericht aan [bedrijf 7] (zie DOC-166-04);
g. een factuur dd. 27 maart 2018 gericht aan [bedrijf 8] (zie DOC-063-04);
h. een factuur dd. 1 mei 2018 gericht aan [bedrijf 5] (zie DOC-121-04);
i. een factuur dd. 20 juli 2018 gericht aan [bedrijf 7] (zie DOC-168-04);
j. een factuur dd. 8 november 2018 gericht aan [bedrijf 9] (zie DOC-061-04);
k. een factuur dd. 22 november 2018 gericht aan [bedrijf 6] (zie DOC-203-04);
l. een factuur dd. 19 februari 2019 gericht aan [bedrijf 4] (zie DOC-110-03);3 van 4
m. een factuur dd. 1 mei 2019 gericht aan [bedrijf 10] (zie DOC-222-02);
n. een factuur dd. 4 september 2019 gericht aan [bedrijf 7] (zie DOC-
174-02);
o. een factuur dd. 4 november 2019 gericht aan [bedrijf 11] BV (zie DOC-160-02);
p. een factuur dd. 20 februari 2020 gericht aan [bedrijf 4] (zie DOC-114-02),
en/of
q. een factuur dd. 20 april 2020 gericht aan [bedrijf 11] BV (zie DOC-163-03),
en/of
r.(een deel van) de (bedrijfs)administratie van [medeverdachte] B.V. (tot 21 december 2020
genaamd [bedrijf 2] B.V.), zijnde een samenstel van geschriften,
valselijk heeft opgemaakt of vervalst of valselijk heeft (doen) laten opmaken of doen of laten
vervalsen, met het oogmerk om die facturen en/of administratie als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat:
op één of meerdere van die facturen terzake verkoop en/of levering van goederen en/of diensten de BTW ten onrechte als ‘verlegd’ stond opgenomen, op één of meer (credit)facturen de BTW ten onrechte met verlaagd tarief (6%, danwel 9% vanaf 2019) stond opgenomen en/of de BTW ten onrechte met algemeen tarief (21%) stond opgenomen en/of vermeld en/of een onjuiste omschrijving van de verkoop/diensten stond opgenomen en/of vermeld,
en/of die valse/vervalste facturen (vervolgens) zijn opgenomen in die (bedrijfs)administratie,
dat (telkens) met het oogmerk om die geschriften en/of die (bedrijfs)administratie als echt en
onvervalst te gebruiken,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, en/of aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2020 te Hengelo in de gemeente Bronckhorst, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen, in elk geval met [medeverdachte]
B.V. (tot 21 december 2020 genaamd [bedrijf 2] B.V.),
een (groot) aantal, althans één of meer, geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten 1.067 facturen (zie ZD-001-01, p. 5), waaronder:
a. een factuur dd. 30 januari 2017 gericht aan [bedrijf 4] (zie DOC-074-02);
b. een factuur dd. 16 juni 2017 gericht aan [bedrijf 4] (zie DOC-081-02);
c. een factuur dd. 21 juni 2017 gericht aan [bedrijf 5] (zie DOC-117-02);
d. een factuur dd. 16 augustus 2017 gericht aan [bedrijf 5] (zie DOC-120-02);
e. een factuur dd. 29 november 2017 gericht aan [bedrijf 6] (zie DOC-196-02), en/of
f. een factuur dd. 27 maart 2018 gericht aan [bedrijf 7] (zie DOC-166-04);
g. een factuur dd. 27 maart 2018 gericht aan [bedrijf 8] (zie DOC-063-04);
h. een factuur dd. 1 mei 2018 gericht aan [bedrijf 5] (zie DOC-121-04);
i. een factuur dd. 20 juli 2018 gericht aan [bedrijf 7] (zie DOC-168-04);
j. een factuur dd. 8 november 2018 gericht aan [bedrijf 9] (zie DOC-061-04);
k. een factuur dd. 22 november 2018 gericht aan [bedrijf 6] (zie DOC-203-04);
l. een factuur dd. 19 februari 2019 gericht aan [bedrijf 4] (zie DOC-110-03);
m. een factuur dd. 1 mei 2019 gericht aan [bedrijf 10] (zie DOC-222-02);n. een factuur dd. 4 september 2019 gericht aan [bedrijf 7] (zie DOC-
174-02);
o. een factuur dd. 4 november 2019 gericht aan [bedrijf 11] BV (zie DOC-160-02);
p. een factuur dd. 20 februari 2020 gericht aan [bedrijf 4] (zie DOC-114-02),
en/of
q. een factuur dd. 20 april 2020 gericht aan [bedrijf 11] BV (zie DOC-163-03),
en/of
r.(een deel van) de (bedrijfs)administratie van [medeverdachte] B.V. (tot 21 december 2020
genaamd [bedrijf 2] B.V.), zijnde een samenstel van geschriften,
valselijk heeft opgemaakt of vervalst of valselijk heeft (doen) laten opmaken of doen of laten
vervalsen, met het oogmerk om die facturen en/of administratie als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat:
op één of meerdere van die facturen terzake verkoop en/of levering van goederen en/of diensten de BTW ten onrechte als ‘verlegd’ stond opgenomen, op één of meer (credit)facturen de BTW ten onrechte met verlaagd tarief (6%, danwel 9% vanaf 2019) stond opgenomen en/of de BTW ten onrechte met algemeen tarief (21%) stond opgenomen en/of vermeld en/of een onjuiste omschrijving van de verkoop/diensten stond opgenomen en/of vermeld, en/of die valse/vervalste facturen (vervolgens) zijn opgenomen in die (bedrijfs)administratie, dat (telkens) met het oogmerk om die geschriften en/of die (bedrijfs)administratie als echt en onvervalst te gebruiken;

3.De procesafspraken

3.1
Inleidende opmerkingen
Op 16 januari 2024 heeft de raadsman de rechtbank geïnformeerd dat met de officier van justitie overeenstemming was bereikt over de inhoud van procesafspraken, waaronder begrepen een afdoeningsvoorstel voor zowel deze zaak als de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] B.V.
Procesafspraken kunnen een bijdrage leveren aan de effectiviteit en voortvarendheid van het strafproces, met name in omvangrijke of complexe zaken. Door de totstandkoming van een door het OM en de verdediging gedragen afdoeningsvoorstel voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting, kan de desbetreffende zaak daarna doorgaans minder zittingstijd vergen en sneller door de rechter worden afgedaan. Dit draagt bij aan een verkorting van doorlooptijden en de werklast en capaciteitsinzet in omvangrijke of complexe strafzaken beperken. Ook leidt het ertoe dat de (verdere) strafrechtsketen wordt ontlast, bijvoorbeeld omdat wordt afgezien van (het indienen van) onderzoekswensen of het instellen van hoger beroep.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252) geoordeeld dat procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging toelaatbaar zijn als de wettelijke regeling en de eisen van een eerlijk proces in acht worden genomen. De rechtbank kan daarom alleen acht slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat de verdachte in een afdoeningsvoorstel veelal afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten. Tegen die achtergrond heeft de Hoge Raad in zijn arrest enkele randvoorwaarden en aandachtspunten geformuleerd die daarbij in acht moeten worden genomen.
In deze zaak zijn er geen slachtoffers of benadeelde partijen. Het afdoeningsvoorstel dat in deze zaak door de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank is voorgelegd, houdt concreet het volgende in:
De verdediging voert t.a.v. de tenlastegelegde feiten géén verweren.
Alle eventueel nog openstaande onderzoekswensen komen te vervallen.
Bij een schuldigverklaring op basis van deze procesafspraken komen partijen een nadeelbedrag overeen van € 658.977,--. Dit bedrag is overigens door verdachte per aanslag aan de Belastingdienst betaald.
Het OM eist ter terechtzitting voor verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf van 360 uren te vervangen door 180 dagen hechtenis indien de taakstraf niet tijdig of naar behoren wordt uitgevoerd, een onvoorwaardelijke geldboete van € 15.000,-- te betalen in drie termijnen van € 5.000,-- en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van 3 jaar. Voor medeverdachte [medeverdachte] B.V. eist het OM een onvoorwaardelijke geldboete van € 15.000,--. Met deze strafeisen wordt beoogd aansluiting te zoeken bij de bandbreedte van de LOVS-oriëntatiepunten fraude, onderdelen e en f en zijn in het bijzonder de persoonlijke (medische) omstandigheden van de heer [verdachte] meegewogen.
De verdediging voert géén verweer tegen voornoemde strafeisen.
De verdachten zullen allebei ter terechtzitting verschijnen zodat de rechtbank de totstandkoming van het afdoeningsvoorstel kan toetsen. Partijen hopen op een relatief korte inhoudelijke behandeling ter terechtzitting op 29 januari 2024 op grond van dit afdoeningsvoorstel.
Bij vonnissen overeenkomstig deze procesafspraak doen de verdachten en het OM afstand van hoger beroep.
Voor zover er nog voorwerpen van verdachten onder beslag liggen zal het OM daarvan de teruggave vorderen.
Deze procesafspraak vervalt indien en voor zover die niet gevolgd wordt door de rechtbank.
3.2
Inhoudelijke behandeling
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op de terechtzitting van 29 januari 2024 zijn de procesafspraken indringend met de verdachte besproken. De verdachte heeft te kennen gegeven goed te hebben begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Hij heeft laten weten volledig achter die afspraken te staan, deze overeenkomst vrijwillig te zijn aangegaan en op geen enkele wijze onder druk te zijn gezet. Ook is duidelijk geworden dat de verdachte bij het hele proces om tot afspraken te komen, steeds voorzien is geweest van rechtskundige bijstand.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat de verdachte vrijwillig en op basis van voor hem voldoende duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan wat in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in de overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is ook voldaan aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt.
De rechtbank benadrukt dat zij geen partij is bij de gemaakte procesafspraken en daaraan dus ook niet gebonden is. De rechtbank heeft een eigen verantwoordelijkheid en dat betekent dat bij de behandeling op de zitting de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv leidend is geweest.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De bewijsmotivering [1]
5.1
Inleiding
In 2021 zijn er twee meldingen gedaan bij de fraudedesk van de FIOD. In die meldingen werd medeverdachte [medeverdachte] B.V. beschuldigd van het plegen van fraude.
Deze fraude zou onder andere worden gepleegd door het onterechte verleggen van de BTW door de medeverdachte aan haar klanten. Het verleggen van de BTW zou gebeuren door middel van het maken van vervalste facturen. De originele factuur, met daarop een bedrag aan verschuldigde omzetbelasting (21%), werd naar de klant gestuurd. Vervolgens werd deze factuur uit het boekhoudsysteem verwijderd dan wel niet in het boekhoudsysteem gevoegd, en werd een vervalste factuur gemaakt voor hetzelfde totaalbedrag, maar met BTW verlegd (0%). Deze vervalste factuur werd vervolgens opgenomen in de boekhouding. Door deze manier van frauderen zou medeverdachte minder BTW hebben afgedragen dan zij had moeten afdragen.
Daarnaast stond in de meldingen dat de medeverdachte ook BTW-fraude pleegde met creditfacturen. Deze fraude gebeurde door de klant een creditfactuur te sturen met daarin een BTW percentage van 6%. Vervolgens werd deze factuur uit het boekhoudsysteem verwijderd dan wel niet in het boekhoudsysteem gevoegd, en werd er een vervalste factuur gemaakt met een BTW percentage van 21%. Deze vervalste factuur werd vervolgens opgenomen in de boekhouding. Door deze manier van frauderen zou de medeverdachte meer BTW terugkrijgen dan waar zij recht op had.
Verdachte is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 3] B.V. [2] Deze vennootschap is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 12] B.V. [3] Deze vennootschap was in de ten laste gelegde periode tot 1 mei 2020 enig bestuurder en enig aandeelhouder van de medeverdachte. [4] Verdachte heeft verklaard dat hij de directeur was. [5] Per 1 mei 2020 zijn de activiteiten verkocht aan [bedrijf 13] B.V. (DOC-179), welke verkoop is teruggedraaid nadat de accountant van [bedrijf 13] B.V. de hiervoor weergegeven handelwijze had ontdekt en gemeld als hiervoor benoemd.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar het afdoeningsvoorstel, op het standpunt gesteld dat het als feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar het afdoeningsvoorstel, geen bewijsverweer gevoerd.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten. Gelet op de tot stand gekomen procesafspraken en nu er door of namens verdachte geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank hier volstaan met een opsomming van de (overige) bewijsmiddelen, te weten:
  • De ambtsedige verklaring Omzetbelasting (over het eerste tot en met het vierde kwartaal 2017), DOC-178;
  • De ambtsedige verklaring Omzetbelasting (over het eerste kwartaal 2018 tot en met het tweede kwartaal 2020), DOC-036;
  • Het overzicht aangiften omzetbelasting (met daarin opgenomen het benadelingsbedrag), DOC-285, ‘een ander geschrift’ als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 Sv;
  • De verklaring van getuige [getuige 1] , G-003-01;
  • De verklaring van getuige [getuige 2] , G-007-01;
  • De verklaring van getuige [getuige 3] , G-004-01;
  • De verklaring van getuige [getuige 4] , G-008-01;
  • De verklaring van getuige [getuige 5] , G-006-01;
  • De verklaring van getuige [getuige 5] , G-010-01;
  • De verklaring van getuige [getuige 6] , G-009-01;
  • De verklaring van getuige [getuige 7] , G-005-01;
  • De verklaring van getuige [getuige 8] , G-011-01;
  • De in de onderstaande tabel opgenomen facturen, steeds ‘een ander geschrift’ als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 Sv:
Verzonden factuur
In de administratie opgenomen factuur
Gericht aan
Factuurdatum
a. DOC-074-03 (21% BTW)
DOC-074-02 (BTW verlegd)
[bedrijf 4]
30 januari 2017
b. DOC-081-03 (21% BTW)
DOC-081-02 (BTW verlegd)
[bedrijf 4]
16 juni 2017
c. DOC-117-03 (creditfactuur) (BTW verlegd)
DOC-117-02 (creditfactuur) (21% BTW)
[bedrijf 5]
21 juni 2017
d. DOC-120-03 (6% en 21% BTW)
DOC-120-02 (6% BTW)
[bedrijf 5]
16 augustus 2017
e. DOC-196-03 (21% BTW)
DOC-196-02 (BTW verlegd)
[bedrijf 6]
29 november 2017
f. DOC-166-03 (21% BTW)
DOC-166-04 (BTW verlegd)
[bedrijf 7]
27 maart 2018
g. DOC-063-03 (21% BTW)
DOC-063-04 (BTW verlegd)
[bedrijf 8]
27 maart 2018
h. DOC-121-01 (creditfactuur) (BTW verlegd)
DOC-121-04 (creditfactuur) (21% BTW)
[bedrijf 5]
1 mei 2018
i. DOC-168-03 (21% BTW)
DOC-168-04 (BTW verlegd)
[bedrijf 7]
20 juli 2018
j. DOC-061-03 (21% BTW)
DOC-061-04 (BTW verlegd)
[bedrijf 9]
8 november 2018
k. DOC-203-03 (21% BTW) (met omschrijving ‘Merlo Roto 45.21 MCSS’)
DOC-203-04 (BTW verlegd) (met omschrijving ‘diverse hijswerkzaamheden 2018’)
[bedrijf 6]
22 november 2018
l. DOC-110-02 (21% BTW)
DOC-110-03 (BTW verlegd)
[bedrijf 4]
19 februari 2019
m. DOC-222-01 (21% BTW)
DOC-222-02 (BTW verlegd)
[bedrijf 10]
1 mei 2019
n. DOC-174-03 (21% BTW)
DOC-174-02 (BTW verlegd)
[bedrijf 7]
4 september 2019
o. DOC-160-03 (21% BTW)
DOC-160-02 (BTW verlegd)
[bedrijf 11] BV
4 november 2019
p. DOC-114-03 (21% BTW)
DOC-114-02 (BTW verlegd)
[bedrijf 4]
20 februari 2020
q. DOC-163-02 (21% BTW)
DOC-163-03 (BTW verlegd)
[bedrijf 11] BV
20 april 2020
Per kwartaal zijn één of meerdere facturen nader door de FIOD uitgewerkt om te onderbouwen dat deze valselijk zijn opgemaakt. In totaal zijn er 1.067 dubbele facturen aangetroffen. [6] De rechtbank acht ten aanzien van al deze dubbele facturen buiten redelijke twijfel dat een debet- respectievelijk creditfactuur op dezelfde wijze is aangepast als in de tabel voor een dergelijke factuur tot uitdrukking is gebracht.
Het doen van aangiften omzetbelasting en het opmaken van facturen en de verwerking daarvan in de administratie van de onderneming vallen binnen de normale bedrijfsvoering van de medeverdachte, zeker nu de onderliggende werkzaamheden betrekking hebben op werkzaamheden die binnen de normale bedrijfsvoering van de medeverdachte worden uitgevoerd. De verboden gedragingen zijn de medeverdachte dienstig geweest, nu de vennootschap hierdoor minder omzetbelasting heeft afgedragen dan waartoe zij gehouden was onderscheidenlijk meer BTW heeft teruggekregen dan waar zij recht op had. Daarnaast vermocht de medeverdachte erover te beschikken of die gedragingen al dan niet plaatsvonden. Deze gedragingen zijn telkens gepleegd in de sfeer van de rechtspersoon. Beide feiten kunnen daarom aan de medeverdachte worden toegerekend. Gezien de handelingen die uitgevoerd moesten worden om het BTW tarief op de naar de klant verstuurde factuur aan te passen en de aldus aangepaste facturen in de administratie te (laten) verwerken in de wetenschap dat de aangiften omzetbelasting op basis van die facturen zouden worden en ook daadwerkelijk werden gedaan, ligt daarin besloten dat de verdachte deze gedragingen opzettelijk heeft verricht en dat de medeverdachte dat handelen heeft aanvaard. De rechtbank rekent het opzet waarmee verdachte heeft gehandeld aan de medeverdachte toe.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte (middelijk) enig bestuurder en enig aandeelhouder van [medeverdachte] B.V. was en zelf betrokken was bij het opmaken van de facturen, bedrijfsadministratie en het indienen van de belastingaangiften. Daarom moet hij worden geacht feitelijke leiding te hebben gegeven aan de verboden gedragingen van de medeverdachte.
5.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
[medeverdachte] B.V. in de periode van 27 april 2017 tot en met 25 juli 2020 in Nederland,
telkens opzettelijk veertien bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van de fiscale eenheid [bedrijf 3] B.V./ [medeverdachte] B.V. over:
a. het eerste kwartaal 2017;
b. het tweede kwartaal 2017;
c. het derde kwartaal 2017;
d. het vierde kwartaal 2017;
e. het eerste kwartaal 2018;
f. het tweede kwartaal 2018;
g. het derde kwartaal 2018;
h. het vierde kwartaal 2018;
i. het eerste kwartaal 2019;
j. het tweede kwartaal 2019;
k. het derde kwartaal 2019;
l. het vierde kwartaal 2019;
m. het eerste kwartaal 2020, en
n. het tweede kwartaal 2020,
onjuist heeft gedaan,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2
[medeverdachte] B.V. in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2020 in Nederland,
een groot aantal geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten 1.067 facturen, waaronder:
a. een factuur dd. 30 januari 2017 gericht aan [bedrijf 4] ;
b. een factuur dd. 16 juni 2017 gericht aan [bedrijf 4] ;
c. een factuur dd. 21 juni 2017 gericht aan [bedrijf 5] ;
d. een factuur dd. 16 augustus 2017 gericht aan [bedrijf 5] ;
e. een factuur dd. 29 november 2017 gericht aan [bedrijf 6] ;
f. een factuur dd. 27 maart 2018 gericht aan [bedrijf 7] ;
g. een factuur dd. 27 maart 2018 gericht aan [bedrijf 8] ;
h. een factuur dd. 1 mei 2018 gericht aan [bedrijf 5] ;
i. een factuur dd. 20 juli 2018 gericht aan [bedrijf 7] ;
j. een factuur dd. 8 november 2018 gericht aan [bedrijf 9] ;
k. een factuur dd. 22 november 2018 gericht aan [bedrijf 6] ;
l. een factuur dd. 19 februari 2019 gericht aan [bedrijf 4] ;
m. een factuur dd. 1 mei 2019 gericht aan [bedrijf 10] ;
n. een factuur dd. 4 september 2019 gericht aan [bedrijf 7] ;
o. een factuur dd. 4 november 2019 gericht aan [bedrijf 11] BV;
p. een factuur dd. 20 februari 2020 gericht aan [bedrijf 4] ,
q. een factuur dd. 20 april 2020 gericht aan [bedrijf 11] BV,
en
r. de bedrijfsadministratie, zijnde een samenstel van geschriften,
valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om die facturen en administratie als echt en onvervalst te gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat:
op één of meerdere van die facturen terzake verkoop en/of levering van goederen en/of diensten de BTW ten onrechte als ‘verlegd’ stond opgenomen, op één of meer creditfacturen de BTW ten onrechte met verlaagd tarief (6%, danwel 9%) stond opgenomen en/of de BTW ten onrechte met algemeen tarief (21%) stond opgenomen en/of een onjuiste omschrijving van de verkoop/diensten stond opgenomen, en/of die valse/vervalste facturen vervolgens zijn opgenomen in die bedrijfsadministratie, telkens met het oogmerk om die geschriften en die bedrijfsadministratie als echt en onvervalst te gebruiken,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (Awr) en de artikelen 51 en 225 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank is van oordeel dat uit de rapportages betreffende de verdachte in onderling verband en samenhang bezien, en meer in het bijzonder de rapportage van dr. T.W.D.P. van Os, volgt dat het bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend. Er zijn (ook voor het overige) geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft conform het afdoeningsvoorstel gevorderd aan verdachte op te leggen:
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaren;
  • een taakstraf van 360 uren, bij niet tijdig of niet naar behoren verrichten te vervangen door 180 dagen vervangende hechtenis;
  • een geldboete van € 15.000,--, te betalen in drie tweemaandelijkse termijnen van € 5.000,--.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de eis van de officier van justitie, die in overeenstemming is met het afdoeningsvoorstel, te volgen.
8.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft de bedrijfsadministratie van [medeverdachte] B.V. op geraffineerde wijze valselijk opgemaakt door daarin 1.067 valse of vervalste facturen op te nemen en met gebruikmaking van die facturen aangifte omzetbelasting heeft gedaan. Daarmee heeft verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan belastingfraude door het over veertien kwartalen doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting. Door deze gedragingen werd te weinig belasting geheven. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan. De goede werking van het belastingsysteem staat of valt immers met de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Dit systeem is mede gebaseerd op het vertrouwen dat een onderneming een juiste aangifte doet. Daarnaast wordt de gemeenschap door belastingfraude benadeeld, omdat de Staat der Nederland inkomsten ten behoeve van het algemeen nut misloopt. Dit leidt tot verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingbetalers en draagt bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal.
Als gevolg van haar handelen heeft verdachte de overheid, en daarmee de samenleving, voor een bedrag van € 658.977,-- benadeeld. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geldt als uitgangspunt bij een benadelingsbedrag tussen € 500.000,-- tot € 1.000.000,-- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 18 en 24 maanden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 9 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank stelt voorop dat zij haar eigen belangenafweging heeft gemaakt bij de bepaling van de op te leggen straf. Hoewel de ernst van het bewezen verklaarde op zichzelf een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, ziet de rechtbank na het afwegen van alle belangen voldoende aanleiding om conform het afdoeningsvoorstel een forse taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete op te leggen.
Daarbij heeft de rechtbank oog voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte die blijken uit de rapportages die over hem zijn opgemaakt. Ook heeft zij meewogen dat de naheffingsaanslag (€ 878.637,-- voor de omzetbelasting en € 30.250,-- voor de belastingrente) inmiddels geheel is voldaan. Daardoor is belastingnadeel teniet gedaan. Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de straf die aan de medeverdachte (parketnummer: 84.079449.22) is opgelegd.
Nu sprake is van meerdaadse samenloop, is de cumulatie van taakstraffen niet begrensd tot 240 uren. De samenloopregeling van artikel 57 Sr kent geen beperkingen over cumulatie van taakstraffen, terwijl ook titel II (“Straffen”) van Boek 1 van het Wetboek van Strafrecht geen regels bevat over maximaal op te leggen taakstraf in geval van meerdaadse samenloop (ECLI:NL:HR:2022:1191). De wettelijke termijn voor het uitvoeren van een taakstraf is in artikel 6.3.1. Sv gesteld op 18 maanden. Uit de reclasseringsrapportage volgt dat verdachte in staat moet worden geacht, en zichzelf ook in staat acht, een taakstraf te verrichten. De raadsman heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat de verdediging overleg heeft gehad met de reclassering. Daaruit volgt dat de reclassering mogelijkheden ziet om verdachte (gezien zijn geestelijke en lichamelijke omstandigheden) de taakstraf te laten verrichten. Ook verdachte heeft tijdens de zitting te kennen gegeven dat hij in staat is 360 uren taakstraf te verrichten, en dat hij zich ervan bewust is dat er vervangende hechtenis zal volgen als hij de taakstraf niet verricht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24a, 24c, 57 en 63 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
360 (driehonderdzestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 15.000,-- (vijftienduizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
110 (honderdtien) dagen;
- bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan
in drie tweemaandelijkse termijnen van elk € 5.000,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. D. ten Boer en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst met dossiernummer 71243 (onderzoek ‘Boulogne’). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.DOC-003, ‘een ander geschrift’ als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 Sv.
3.DOC-004, ‘een ander geschrift’ als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 Sv.
4.DOC-005, ‘een ander geschrift’ als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 Sv.
5.Verklaring ter terechtzitting van 29 januari 2024.
6.Het proces-verbaal ‘zaaksdossier 1’, ZD-001-01, pagina 5.