ECLI:NL:HR:2022:1191

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
20/04115
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de cumulatie van taakstraffen bij meerdaadse samenloop in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee dagen en een taakstraf van 200 uren, terwijl in een samenhangende zaak een taakstraf van 100 uren was opgelegd. De centrale vraag was of de strafoplegging in strijd was met artikel 22c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, dat de duur van een taakstraf beperkt tot maximaal 240 uren. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de wet in geval van meerdaadse samenloop niet voorziet in een nadere maximering van de cumulatie van taakstraffen. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat de cumulatie van taakstraffen begrensd dient te worden op 240 uur onjuist is. De samenloopregeling kent immers geen beperkingen over de cumulatie van taakstraffen, en bij meerdere strafbare feiten die gevoegd worden behandeld, kan de duur van de taakstraf het maximum van 240 uren overschrijden. Het cassatiemiddel faalde, en de Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04115
Datum13 september 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 december 2020, nummer 21-006616-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. de Haan, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de strafoplegging in strijd is met (de ratio van) artikel 22c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), omdat aan de verdachte in twee gelijktijdig behandelde, maar niet gevoegde zaken in totaal driehonderd uren taakstraf is opgelegd.
2.2
De verdachte is in deze zaak in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee dagen en een taakstraf van tweehonderd uren, subsidiair honderd dagen hechtenis. Daarbij heeft het hof onder meer artikel 63 Sr als toepasselijk wettelijk voorschrift vermeld. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 november 2020 heeft het hof deze strafzaak gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met een andere strafzaak tegen de verdachte. Die zaak is ook in cassatie aanhangig en ook daarin zal de Hoge Raad vandaag uitspraak doen. In die zaak (20/04245, ECLI:NL:HR:2022:1187) is de verdachte in hoger beroep veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis. Het hof heeft in de twee zaken op dezelfde dag uitspraak gedaan.
2.3
De navolgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 9 lid 2 Sr:
“Ten aanzien van misdrijven die worden bedreigd met een vrijheidsstraf of een geldboete of ten aanzien van overtredingen die worden bedreigd met een vrijheidsstraf kan, behoudens in bij de wet bepaalde gevallen, in plaats daarvan een taakstraf worden opgelegd.”
- Artikel 22c leden 1 en 2 (oud) Sr:
“1. Een taakstraf bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid. Het vonnis dan wel de strafbeschikking vermeldt het aantal uren dat de straf zal duren. Het vonnis dan wel de strafbeschikking kan de aard van de te verrichten werkzaamheden vermelden.
2. De taakstraf duurt ten hoogste tweehonderdenveertig uren.”
- Artikel 57 Sr:
“1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch - voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.”
- Artikel 63 Sr:
“Indien iemand, nadat hem een straf is opgelegd, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of een overtreding voor die strafoplegging gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval gelijktijdig straf wordt opgelegd van toepassing.”
2.4
In zijn arrest van 28 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8324 overwoog de Hoge Raad het volgende:
“4.5.1. Bij de Wet van 7 september 2000 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte (taakstraffen) (Stb. 2000, 365), welke in werking is getreden op 1 februari 2001, is onder meer art. 22c Sr gewijzigd. Met deze wet is de straf die bestond uit het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte vervangen door de taakstraf die kan bestaan uit een werkstraf en/of een leerstraf.
4.5.2.
De Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot deze wet houdt, voor zover hier van belang, in:
“Bij het bepalen van het maximale aantal uren is aangeknoopt bij de ervaringen die in de afgelopen jaren hiermee zijn opgedaan. Uit onderzoek blijkt dat langere werkstraffen minder vaak tot een goed einde worden gebracht dan kortere. Verhoging van het totaal aantal uren zal derhalve leiden tot meer voortijdig beëindigde taakstraffen. Vandaar dat wordt vastgehouden aan een maximumduur van de werkstraf van 240 uur. Bovendien zal de veroordeelde, bij een taakstraf die 480 uur duurt, al gauw een jaar nodig hebben om deze te voltooien. Om enigszins tegemoet te komen aan de wens om ook langere taakstraffen mogelijk te maken, is voorzien in de mogelijkheid om een combinatie van werken en leren op te leggen voor maximaal 480 uur. De leden van de fractie van het CDA vragen waarom niet een werkstraf van bijvoorbeeld 300 of 360 uur mogelijk is. Ook hierop antwoord ik dat uit ervaring is gebleken dat het thans voorgestelde aantal uren het meest effectief is. Wanneer het aantal uren verder zou worden opgerekt, zou dit bovendien een extra druk leggen op het aantal beschikbare projectplaatsen.”
(Kamerstukken II 1998-1999, 26 114, nr. 5, blz. 21)
4.6. Hoewel uit deze toelichting blijkt dat de wetgever in art. 22c, tweede lid, Sr de duur van de taak- en werkstraf heeft beperkt tot respectievelijk 480 en 240 uren, aangezien taak- en werkstraffen van langere duur minder effectief werden geacht, voorziet de wet in geval van samenloop niet in een nadere maximering. (...)”
2.5
Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat wanneer op grond van de artikelen 57 en – in geval van ongelijktijdige berechting of gelijktijdige berechting van niet-gevoegde zaken – 63 Sr de regeling van de meerdaadse samenloop van toepassing is, “de cumulatie van taakstraffen begrensd dient te worden op 240 uur”. Die opvatting is, zoals blijkt uit het in 2.4 genoemde arrest van de Hoge Raad, onjuist. De samenloopregeling kent immers geen beperkingen over de cumulatie van taakstraffen, terwijl ook titel II (“Straffen”) van Boek 1 van het Wetboek van Strafrecht geen regels bevat over de maximaal op te leggen taakstraf in geval van meerdaadse samenloop. Als meerdere strafbare feiten gevoegd worden behandeld, wordt op grond van artikel 57 Sr voor deze feiten één taakstraf opgelegd, waarvan het maximum in dat geval dus de duur van 240 uren mag overschrijden.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel en het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 september 2022.