Beoordeling door de rechtbank
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op [adres 2] maart 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Feiten / planologische situatie
3. [derde belanghebbende 2] is gevestigd op het perceel [adres 1] . Delen van dit perceel, waarop zes recreatiewoningen zijn gerealiseerd, zijn aan derden verkocht. Dit betreft de percelen [perceel 5] , [perceel 6] , [perceel 7] , [perceel 8] , [perceel 9] en [perceel 10] . De rest van perceel Scholtenhagenweg [adres 1] is in eigendom van [derde belanghebbenden] . Dit wordt in deze uitspraak geduid als perceel [kadastrale aanduidingen] .
Ten zuiden en ten oosten van perceel [kadastrale aanduidingen] ligt [adres 2] (hierna: perceel [adres 2] ). Op het zuidelijke deel van perceel [adres 2] is [eiseres 1] gevestigd. Op het oostelijke deel van perceel [adres 2] bevinden zich de bedrijfswoning, het voorzieningengebouw, de speeltuin en de ontsluitingsweg van de camping. De heer en mevrouw [eisers] zijn de eigenaren/exploitanten van deze camping en zij wonen in de bedrijfswoning.
4. Percelen [adres 2] en [adres 1] maken deel uit van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” (hierna: het bestemmingsplan). Het bestemmingsplan is destijds afgestemd op de toen bestaande situatie. Op dat moment (omstreeks 2006/2008) waren percelen [adres 2] en [adres 1] niet gesplitst in meerdere, afzonderlijke percelen en was deze grond in eigendom bij de heer en mevrouw [eisers] . Aan dit ongesplitste perceel is in het bestemmingsplan aan perceel [adres 1] en aan het oostelijke deel van perceel [adres 2] de bestemming “Recreatie-Verblijfsrecreatie”, de functieaanduiding ‘recreatiewoning’ en, voor wat betreft een nader aangeduid gedeelte, de maatvoering ‘maximum aantal recreatiewoningen: 60’ toegekend. Aan het zuidelijke deel van perceel [adres 2] (waar de camping is gerealiseerd) is de bestemming “Recreatie-Verblijfsrecreatie” en de gebiedsaanduiding ‘wro-zone-wijzigingsgebied 4’ toegekend. Op het zuidelijke deel van perceel [adres 2] mogen geen recreatiewoningen bij recht worden gebouwd. Het bestemmingsplan is op 21 juli 2011 onherroepelijk geworden.
Hangende de procedure die heeft geresulteerd in vaststelling van het bestemmingsplan hebben de heer en mevrouw [eisers] een deel van het bij hen in eigendom zijnde perceel (perceel [adres 1] ) verkocht. Perceel [adres 1] is vervolgens weer opgesplitst en doorverkocht aan anderen. Hierdoor is de situatie ontstaan dat twee afzonderlijke recreatiebedrijven (het Villaparc geheel; van [eiseres 1] enkel het oostelijke deel van perceel [adres 2] ) gelegen zijn binnen een en hetzelfde bestemmingsvlak, waarbij voor een gedeelte van dit vlak geldt dat daar maximaal 60 recreatiewoningen mogen worden gebouwd.
Omvang van de bestreden besluitvorming
5. De aanvraag en de besluitvorming hierop zien op het bouwen van 49 recreatiewoningen en het kappen van bomen op perceel [kadastrale aanduidingen] . In bezwaar hebben eisers enkel de verleende omgevingsvergunning, voor zover deze ziet op het bouwen van de 49 recreatiewoningen, bestreden. De verleende omgevingsvergunning, voor zover deze ziet op het kappen van bomen, is door een andere belanghebbende bestreden, maar niet door eisers. Het bestreden besluit, gericht aan eisers, ziet dan ook enkel op de verleende omgevings-vergunning met betrekking tot het bouwen van de 49 recreatiewoningen.
De rechtbank zal daarom in deze uitspraak geen overwegingen wijden aan de besluitvorming met betrekking tot het kappen van bomen.
6. Met het besluit van 14 januari 2006 is aan v.o.f. [naam vof] een vergunning verleend voor het realiseren van meerdere recreatiewoningen (met een nokhoogte van 5,50 meter) op het toen nog ongesplitste perceel [adres 2] / [adres 1] . Van deze vergunning is slechts gedeeltelijk gebruik gemaakt; er zijn drie recreatiewoningen gerealiseerd.
Met het besluit van 17 november 2011 is aan de rechtsvoorganger van [derde belanghebbenden] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 10 recreatiewoningen (met een nokhoogte van 5,39 meter) op perceel [adres 1] (aangeduid als [adres 3] ). Deze 10 recreatiewoningen zijn gerealiseerd.
Met het besluit van 18 juli 2012 is aan de rechtsvoorganger van [derde belanghebbenden] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 47 recreatiewoningen (met een nokhoogte van 5,39 meter) op perceel [adres 1] (aangeduid als [adres 3] ). Deze 47 recreatiewoningen zijn niet gerealiseerd.
Voorliggende besluitvorming
7. Met de aanvraag van 30 maart 2023 heeft [derde belanghebbenden] het college verzocht haar een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van 49 recreatiewoningen op perceel [kadastrale aanduidingen] . De aanvraag ziet op de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
8. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag op twee onderdelen in strijd is met het bestemmingsplan. Dit betreft ten eerste de inhoud van de 49 recreatiewoningen. De aanvraag ziet op een inhoud van 275 m³. Dit is in strijd met artikel
11.2.2, lid c, van de planregels, waarin staat dat de inhoud van een recreatiewoning maximaal 250 m³ mag bedragen. Ten tweede betreft dit de bouwhoogte van de 49 recreatiewoningen. De aanvraag ziet op een bouwhoogte van 5,50 meter, wat in strijd is met artikel 11.2.2, lid e, van de planregels. Daarin staat dat de bouwhoogte van een recreatiewoning maximaal 5 meter mag zijn.
Het college heeft daarom de aanvraag voor de activiteit ‘bouwen’ mede aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Zie artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo.
Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat, zowel wat betreft de grotere inhoud als de hogere bouwhoogte, binnenplans afgeweken kan worden van het bestemmingsplan op grond van artikel 22.1, lid b, van de planregels. Hierin staat dat het college bevoegd is ontheffing te verlenen (ter tijde van de Wabo: af te wijken) van de planregels voor een overschrijding van de (bij recht) geregelde maximum maten, afmetingen, percentages met maximaal 10%.
9. Met het primaire besluit van 19 juli 2023, gehandhaafd in het bestreden besluit van 15 december 2023, heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ verleend. Bij het vergunnen van de laatstgenoemde activiteit heeft het college toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo in samenhang met artikel 22.1, lid b, van de planregels.
Beoordeling van de beroepsgronden
Vergunde aantal recreatiewoningen in strijd met het bestemmingsplan?
10. Eisers stellen dat er meer recreatiewoningen worden vergund dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Volgens eisers komt het aantal recreatiewoningen na vergunningverlening uit op 62 stuks, terwijl het bestemmingsplan maximaal 60 recreatie-woningen toestaat.
11. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit de stukken, meer specifiek de situatieschets behorende bij de aanvraag, blijkt dat binnen het bestemmingsvlak waarbinnen 60 recreatiewoningen zijn toegestaan, 11 recreatie-woningen ( [perceel 11] t/m [perceel 5] , [perceel 12] t/m [perceel 8] en [perceel 9] t/m [perceel 13] ) zijn gerealiseerd. Twee gebouwen, een ontvangstgebouw ( [perceel 15] ) en een gebouw voor facilitaire zaken ( [perceel 14] ) zijn gesitueerd buiten het vlak waarvoor het maximum aantal van 60 recreatiewoningen geldt. Het totale aantal op perceel [adres 1] aanwezige recreatiewoningen, dat moet worden meegeteld, bedraagt daarom 11 stuks. De verleende omgevingsvergunning ziet op het realiseren / toevoegen van 49 recreatiewoningen aan het bestemmingsvlak zodat het totale aantal recreatiewoningen binnen dit bestemmingsvlak 60 (en geen 62) stuks bedraagt. Dit is in overeenstemming met het bestemmingsplan.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
De vergunde activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’
12. Tussen partijen is niet in geschil dat de recreatiewoningen, wat betreft de bouwhoogte en het volume, in strijd zijn met de planregels, zodat niet alleen een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ maar tevens een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is vereist. Tussen partijen is ook niet in geschil dat het college bevoegd is om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo in samenhang met artikel 22.1, lid b, van de planregels laatstgenoemde omgevingsvergunning te verlenen.
De rechtbank onderschrijft deze gedeelde standpunten. Het college heeft zich dan ook terecht bevoegd geacht om de vereiste omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ te verlenen.
Of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, zal de rechtbank hierna bespreken.
Het gebruiken van de bevoegdheid
13. Van de hiervoor vermelde bevoegdheid kan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo slechts gebruik worden gemaakt indien de vergunde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
14. Eisers stellen dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen concluderen dat het bouwen van 49 recreatiewoningen (met een nokhoogte van 5,50 meter) op perceel [kadastrale aanduidingen] niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In dit kader hebben eisers aangevoerd dat de in het bestreden besluit opgenomen aanvullende motivering enkel ziet op de grotere bouwhoogte, waarbij uit het oog wordt verloren dat het niet gaat om één recreatiewoning, maar om 49 recreatiewoningen. Het bouwplan wordt op korte afstand van hun woning gerealiseerd en dit resulteert in een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er is geen rekening gehouden met te verwachten (geluids)overlast van de bezoekers/gebruikers van de recreatiewoningen. Ook is er te weinig aandacht besteed aan het aspect parkeren en verkeersveiligheid.
Verder stellen eisers dat er onvoldoende rekening is gehouden met hun bedrijfsbelangen. In dit kader hebben zij aangevoerd dat het bestemmingsvlak, met daarin de mogelijkheid om maximaal 60 recreatiewoningen te mogen bouwen, op een deel van perceel [adres 2] ligt, ten oosten van perceel [kadastrale aanduidingen] . Omdat met de thans voorliggende omgevingsvergunning dit maximale aantal reeds is bereikt, vrezen eisers dat zij op hun perceel geen recreatie-woningen meer mogen bouwen. Mochten zij dit bouwrecht niet hebben verloren, dan had het college met deze fictieve bouwmogelijkheid rekening moeten houden, te meer omdat zij op 22 november 2023 een aanvraag bij het college hebben ingediend voor het bouwen van 7 recreatiewoningen op hun perceel. Uit de rechtspraak blijkt immers dat het college bij de belangenafweging mag meewegen dat de negatieve gevolgen van het bouwplan ook kunnen worden veroorzaakt door de fictieve realisering van een bouwplan dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 27 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1285, en 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2713. Voor deze zaak betekent dit dat de negatieve gevolgen van het vergunde bouwplan kunnen worden veroorzaakt door de fictieve realisering van het bouwplan van eisers, omdat een camping en een terrein met recreatie-woningen niet samen gaan, gelet op de verschillende doelgroepen. 15. De rechtbank overweegt als volgt.
15.1.Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevings-vergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. Dit is vaste rechtspraak. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2955, overweging 4. Verder volgt uit vaste rechtspraak dat bij de beoordeling van de vraag of het college in redelijkheid van een bestemmingsplan heeft kunnen afwijken, niet voorbij kan worden gegaan aan de mogelijkheden waarin het bestemmingsplan reeds voorziet. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan heeft namelijk al een belangenafweging plaatsgevonden over de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Zodra een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, is ten aanzien van activiteiten die in overeenstemming zijn met dat bestemmingsplan geen ruimte voor een belangenafweging. Ten aanzien van deze activiteiten staat vast dat deze in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daarom gaat het in dit geval bij de belangenafweging om de ruimtelijke effecten die optreden als gevolg van de vergunde afwijking van het bestemmingsplan, afgezet tegen de met de afwijking gediende belangen. De ruimtelijke effecten van wat al op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, blijven daarbij buiten beschouwing. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:492, overweging 6.2. 15.2.Het bestemmingsplan staat het bouwen van 60 recreatiewoningen met een bouwhoogte van 5 meter en een inhoud van 250 m³ binnen het daartoe aangeduide gedeelte van het bestemmingsvlak toe. Door de situering van dit gedeelte van het bestemmingsvlak kunnen ten noorden van de camping en op relatief korte afstand van de dienstwoning van eisers 60 recreatiewoningen worden gerealiseerd. De gevolgen van het bouwen en gebruiken van deze 60 recreatiewoningen op deze locatie (zoals het woon- en leefklimaat van omwonenden, de relatie/wisselwerking met de camping, het parkeren en de verkeersveiligheid) zijn verdisconteerd in het bestemmingsplan. Dit betekent dat het bouwen van deze 60 recreatiewoningen in de nabijheid van de dienstwoning en camping van eisers in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
In het bestemmingsplan, dat is vastgesteld voor 29 november 2014 (datum inwerkingtreding Reparatiewet BZK 2014, Stb. 2014, 458) zijn geen parkeernormen opgenomen. In het kader van de vergunningverlening zijn afspraken hierover gemaakt met [derde belanghebbenden] , inhoudende dat bij elke recreatiewoning een parkeerplaats wordt gerealiseerd en dat daarnaast 18 extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd op het park. Dit is geborgd door deze parkeerplaatsen op te nemen op de situatietekening in combinatie met voorschrift 1, verbonden aan de vergunde activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’. Zie bijlage 4 bij de omgevingsvergunning.
15.3.Het bestemmingsvlak waarin maximaal 60 recreatiewoningen mogen worden gerealiseerd, ligt deels op gronden van eisers. Met de voorliggende omgevingsvergunning is het maximale aantal recreatiewoningen bereikt. Dit betekent dat eisers op het deel van het bestemmingsvlak dat hun eigendom is, geen recreatiewoningen kunnen bouwen. Deze planologische onmogelijkheid bestond al sinds het verlenen van de eerdere (omgevings)vergunningen in 2006, 2011 en 2012. Los van deze planologische onmogelijkheid, is het realiseren van recreatiewoningen op grond in eigendom van eisers ook feitelijk niet mogelijk. Op die gronden zijn de dienstwoning en faciliteiten voor hun camping gerealiseerd, waaronder de ontsluitingsweg van de camping.
15.4.De vergunde afwijkingen van dit bestemmingsplan zien op het toestaan van een verhoging van de toegestane bouwhoogte met 0,5 meter en een vergroting van de inhoud met 25 m³. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een minimale verhoging/vergroting van de bouwhoogte/inhoud ten opzichte van wat bij recht is toegestaan in het bestemmingsplan, die voor eisers vanaf hun perceel niet waarneembaar is. Dit vanwege de afstand tot de meeste recreatiewoningen en de minimale verhoging/vergroting. [derde belanghebbenden] heeft aangegeven dat deze verhoging/vergroting nodig is om te komen tot een doelmatige en efficiënte indeling van de recreatiewoningen en het moeten voldoen aan aangescherpte regels met betrekking tot isolatie van wanden, vloer en kap. De inwendige oppervlakte van de recreatiewoningen neemt nagenoeg niet toe ten opzichte van wat binnen het bestemmingsplan past.
15.5.Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van de aanvrager bij de minimale verhoging/vergroting van de recreatiewoningen zwaarder wegen dan de belangen van eisers.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Privaatrechtelijke belemmering?
16. Eisers stellen dat de toegangsweg op hun eigen terrein te smal is om grote stacaravans te kunnen aanvoeren naar hun camping. Daarom worden deze grote stacaravans aangevoerd over perceel [adres 1] . De wegen op het recreatieterrein lijken dusdanig smal te worden aangelegd dat het voor hen onmogelijk wordt om deze stacaravans op de camping te kunnen plaatsen. Hierdoor worden zij beperkt in het recht van overgang.
17. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
17.1.Uit de rechtspraak volgt dat de vraag of sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die aan de uitvoering van de voorgenomen activiteit in de weg staat, aan de orde kan komen bij de inhoudelijke beoordeling van een vergunningaanvraag om van het bestemmingsplan af te wijken. Als de voorgenomen activiteit niet kan worden uitgevoerd vanwege een privaatrechtelijke belemmering, dan kan dit ertoe leiden dat de gevraagde omgevingsvergunning moet worden geweigerd. Zo'n privaatrechtelijke belemmering kan zich voordoen vanwege eigendoms- of andere zakenrechtelijke verhoudingen of strijd met het burenrecht. Voor het oordeel dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering bestaat slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een voorgenomen activiteit. Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2173, overwegingen 7.4 en 7.5. 17.2.[derde belanghebbenden] heeft desgevraagd ter zitting meegedeeld dat grote stacaravans inderdaad over het recreatieterrein worden aangevoerd naar de camping. Hiermee is rekening gehouden en na realisatie van de vergunde recreatiewoningen is het nog steeds mogelijk om deze stacaravans aan te voeren over haar grond.
17.3.Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat het recht van overpad, zo dit al is gevestigd, in dit geval geen privaatrechtelijke belemmering (en al helemaal geen evidente privaatrechtelijke belemmering) oplevert die aan de uitvoering van de voorgenomen activiteit in de weg staat.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
De vergunde activiteit ‘bouwen’
18. Eisers vragen zich af of wel wordt voldaan aan artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012. Volgens eisers is de toegangsweg, ten noorden van percelen [adres 2] en [adres 1] , niet breed genoeg voor hulpdiensten.
19. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
19.1.In artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo staat (samengevat weergegeven) dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012.
In artikel 6.37, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 staat dat tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg ligt die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten. Dit is nader uitgewerkt in het derde en vierde lid van dit artikel.
19.2.Uit de rechtspraak volgt dat het college bij de toetsing van het bouwplan aan het Bouwbesluit 2012 moet beoordelen of aannemelijk is dat het bouwplan aan de toepasselijke voorschriften voldoet. Het college komt bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1044, overweging 7.5. 19.3.De rechtbank stelt vast dat in deze zaak bij de vergunningverlening rekening is gehouden met de bereikbaarheid van het recreatieterrein voor hulpdiensten. Zie de bijlage ‘Opstelplaatsen brandweervoertuigen’, behorende bij de omgevingsvergunning. Ter zitting heeft het college desgevraagd meegedeeld dat hij ook heeft getoetst of de (noordelijke) toegangsweg naar het recreatieterrein breed genoeg is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten. Deze toets en het positieve oordeel hierover zijn niet expliciet vermeld in de omgevingsvergunning.
De rechtbank oordeelt dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat op basis van de door [derde belanghebbenden] overgelegde stukken en de door hem uitgevoerde toets aannemelijk is dat aan artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012 is voldaan.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
20. De rechtbank oordeelt dat het college zich terecht bevoegd heeft geacht om af te wijken van het bestemmingsplan voor het bouwen van 49 recreatiewoningen (met een bouwhoogte van 5,50 meter en een inhoud van 275 m³) op perceel [kadastrale aanduidingen] . Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze vergunde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De belangenafweging is naar het oordeel van de rechtbank toereikend. Van een (evidente) privaatrechtelijke belemmering die aan de uitvoering van deze activiteit in de weg staat is geen sprake. De omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ is terecht verleend.