7.1.De voorzieningenrechter constateert dat artikel 20, lid 20.2, sublid d, van de planregels niet adequaat is overgenomen van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro). De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit - mede gelet op de plantoelichting - moet worden aangemerkt als een evidente verschrijving. Dit is tussen partijen ook niet (langer) in geschil. Artikel 20, lid 20.2, sublid d, van de planregels moet daarom, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.2.2, aanhef en onder 4, van het Bro, worden gelezen als:
“Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.”
8. Bij de gedingstukken is verder overgelegd (voor zover relevant):
het Uitbreidingsplan IJsselmuiden van 14 juli 1943 (hierna: het uitbreidingsplan van 1943);
de Partiële herziening Plan in Onderdelen IJsselmuiden van 23 juni 1961;
de Bouwverordening IJsselmuiden 1968 (hierna: de Bouwverordening 1968), vastgesteld op 11 juli 1968;
het besluit tot vaststelling van de Bouwverordening der gemeente IJsselmuiden 1992 (hierna: de Bouwverordening 1992) van 7 september 1992.
9. Het college stelt zich op het standpunt dat in dit geval sprake is van een situatie zoals bedoeld onder artikel 20.2, sublid d, van de planregels, omdat het gebruik van de bedrijfswoning voor particuliere bewoning al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan. Daarbij dient als “voorheen geldende bestemmingsplan” het laatst bestaande bestemmingsplan te worden aangewezen. In dit geval is dat het uitbreidingsplan van 1943. Of in dit plan een gebruiksverbod was opgenomen, zoals bijvoorbeeld het verbod uit artikel 352, eerste lid, van de Bouwverordening 1968, is niet relevant voor de vraag of “het gebruik in strijd was met” het voorheen geldende bestemmingsplan. Het gaat volgens het college enkel om de vraag of het gebruik paste in de gegeven bestemming. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het college verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 november 2023, de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2010en de uitspraken van de Afdelingvan 10 maart 2010en 8 juli 2020. Verzoekers kunnen dan ook geen geslaagd beroep doen op het overgangsrecht.
10. Verzoekers betwisten dit. Zij volgen het college niet in zijn standpunt dat voor “het voorheen geldende bestemmingsplan” in dit geval moet worden gekeken naar het laatst bestaande bestemmingsplan. Zij wijzen erop dat er in de periode tussen 1 juli 2013 en 14 november 2013 (korte tijd) geen planologisch regime heeft gegolden. In die periode was het gebruik van de bedrijfswoning voor particuliere bewoning dus niet in strijd met een planologische regeling. Daarom valt dit volgens verzoekers onder het overgangsrecht. Daarnaast wijzen zij erop dat het algemeen gebruiksverbod uit artikel 352, eerste lid, van de Bouwverordening 1968 op 1 oktober 1992 door de raad van de voormalige gemeente IJsselmuiden is ingetrokken. Verzoekers stellen zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2013op het standpunt dat met het intrekken daarvan ook het algemeen gebruiksverbod, dat voorheen was opgenomen in artikel 352, eerste lid, van die verordening, is komen te vervallen. Volgens verzoekers was het gebruik vanaf dat moment niet langer in strijd met het toen geldende uitbreidingsplan van 1943. Ook om die reden valt dit gebruik onder het overgangsrecht.
11. Het geschil spitst zich daarmee toe op de vragen wat moet worden verstaan onder “het voorheen geldende bestemmingsplan” en wanneer sprake is van “gebruik in strijd met” dit bestemmingsplan.
“Het voorheen geldende bestemmingsplan”
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet het uitbreidingsplan van 1943 worden aangemerkt als “het voorheen geldende bestemmingsplan”.