2.2.Daarnaast is er volgens verweerder sprake van overtreding van artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) in combinatie met artikel 8.40 van de Wet milieubeheer. Door een geluidsmeting is volgens verweerder namelijk vastgesteld dat door het gebruik van de parkeerplaats voor het brengen van honden naar het dierenpension het maximaal toelaatbare geluidsniveau geldend voor de dag periode wordt overschreden. Verzoekers moeten daarom volgens verweerder uiterlijk 24 augustus 2023 het gebruik van het gedeelte van het perceel voor parkeren in de bestemming ‘Bos’ beëindigen en ook beëindigd houden. Zij kunnen dit doen door het gebruik van dit deel van het perceel voor parkeren niet meer toe te staan voor bezoekers van het dierenpension. Verweerder verwacht van verzoekers dat zij daartoe een aankondiging doen via hun website alsook dat zij ter plaatse een aankondiging verzorgen en daartoe in een blokkade, in de vorm van een permanente afsluiting (bijvoorbeeld door het plaatsen van een houten of betonnen blokkade), voorzien. Ook anderszins mag het perceel niet gebruikt worden ten behoeve van het hondenpension, omdat dit gebruik volgens verweerder in strijd is met de bestemming ‘Bos’ zoals die geldt ter plaatse van het gedeelte van het perceel. Indien de overtredingen na 24 augustus 2023 niet zijn beëindigd verbeuren verzoekers een dwangsom van € 10.000,- ineens.
3. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit, de last onder dwangsom, een bezwaarschrift ingediend. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
4. De voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.Een voorlopige voorziening is in beginsel een tijdelijke maatregel, waardoor wordt voorkomen dat onomkeerbare gevolgen van een besluit zich voordoen voordat in de bezwaarprocedure kan worden beslist of het primaire besluit in stand kan blijven. De voorzieningenrechter kan daarbij haar verwachtingen over de uitkomst van de bezwaarprocedure en het gewicht van de betrokken belangen betrekken. Voorop staat echter dat een spoedeisend belang vereist dat onverwijld een voorziening wordt getroffen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
6. Verzoekers hebben in hun verzoekschrift aangevoerd dat zij een spoedeisend belang hebben nu zij het risico lopen om een dwangsom te verbeuren.
7. De voorzieningenrechter treft, zoals eerder overwogen, alleen een voorlopige voorziening indien onverwijlde spoed dat vereist. Een financieel belang, zoals door verzoekers aangevoerd, vormt in de regel onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of een acute financiële noodsituatie, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat zij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
8. Verzoekers hebben echter ter zitting ook nog aangevoerd dat de last onder dwangsom vergaande gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van het dierenpension. Zij hebben erop gewezen dat door de last onder dwangsom niet alleen bezoekers van het dierenpension maar ook zijzelf ergens anders moeten parkeren en het dierenpension niet meer bereikt kan worden met gemotoriseerd vervoer. Daarnaast is ter zitting gebleken en door verweerder toegelicht dat de last onder dwangsom inhoudt dat het perceel (ook) niet anderszins, dus voor andere activiteiten dan parkeren, ten behoeve van het dierenpension gebruikt mag worden.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hierdoor sprake van een dusdanige dreigende beperking van de bedrijfsvoering van verzoekers dat het spoedeisend belang hiermee gegeven is.
Verkeerde partij aangeschreven, niet duidelijk aan wie de last onder dwangsom is gericht
10. Verzoekers hebben ten eerste aangevoerd dat de last onder dwangsom is gericht aan de verkeerde partij, die het dus ook niet in haar macht heeft om de overtredingen te beëindigen. Dit omdat de last gericht is aan [verzoeker] . [verzoeker] was een eenmanszaak van verzoeker [verzoeker] , maar heeft sinds medio vorig jaar haar rechtsvorm gewijzigd in een BV. Daarbij is ook de naam gewijzigd in [verzoekster] Daarnaast stellen verzoekers dat de last onder dwangsom niet duidelijk maakt welke meneer en mevrouw [verzoeker] verweerder bedoelt, nu in de last onder dwangsom de voorletters van beide personen ontbreken en is niet duidelijk van wie verweerder actie verwacht.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze grond van verzoekers op zichzelf geen grond kan zijn voor het toewijzen van een voorlopige voorziening, omdat deze gestelde onduidelijkheden in de beslissing op bezwaar door verweerder hersteld kunnen worden. Verder hebben verzoekers niet betwist dat hun besloten vennootschap (hierna: BV) als overtreder is aan te merken. Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers het in hun macht hebben om de overtredingen te beëindigen. Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat, omdat in de last onder dwangsom in de aanschrijving het juiste adres is opgenomen en het gaat om het [naam] van verzoekers waarvan de naam is genoemd in de aanschrijving, het voor verzoekers voldoende duidelijk moet zijn geweest dat de last aan hen is gericht en dat verweerder van hen actie verwacht. Uit niets blijkt dat verzoekers dit ook niet als zodanig hebben begrepen.
Beginselplicht tot handhaving
12. Verweerder heeft een beginselplicht tot handhaving. Dit betekent dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in de concrete situatie behoort te worden afgezien.
Is er sprake van een overtreding?
13. Verweerder heeft aan de last onder dwangsom twee overtredingen ten grondslag gelegd. Volgens verweerder is er sprake van strijd met het bestemmingsplan ‘Buitengebied Venlo’ omdat er op het perceel geparkeerd wordt in de bestemming ‘Bos’. Daarnaast wordt volgens verweerder door het gebruik van de parkeerplaats voor het brengen van honden naar het dierenpension het maximaal toelaatbare geluidsniveau geldend voor de dag periode overschreden. Hiermee is sprake van overtreding van artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a van het Activiteitenbesluit in combinatie met artikel 8.40 van de Wet milieubeheer.
Strijd met het bestemmingsplan
14. Door verzoekers is niet betwist dat er feitelijk geparkeerd wordt ten behoeve van het [naam] door henzelf en bezoekers vanaf 2017.
15. Tussen partijen is wel in geschil of dit parkeren in strijd is met het bestemmingsplan en of er dus sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
16. Verzoekers stellen zich ten eerste op het standpunt dat het parkeren past binnen de bestemming ‘Bos’ van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Venlo’. Daarnaast stellen verzoekers dat, mocht het parkeren niet (rechtstreeks) vallen binnen de bestemming ‘Bos’, dit nog steeds is toegestaan op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Venlo’. Volgens verzoekers gold namelijk op het moment van oprichting van het dierenpension het ‘Uitbreidingsplan in Hoofdzaak van de gemeente Venlo’ (hierna: het oude bestemmingsplan), met ter plaatse van het perceel de bestemming ‘Agrarische doeleinden’. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat het parkeren past binnen de bestemming ‘Agrarische doeleinden’ van het oude bestemmingsplan en dat dit zodoende via het overgangsrecht van het huidige bestemmingsplan is toegestaan, waardoor geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Daarnaast stellen verzoekers dat, mocht het parkeren niet zijn toegestaan binnen de bestemming ‘Agrarische doeleinden’ van het oude bestemmingsplan, dit nog steeds is toegestaan op grond van het overgangsrecht. Dit omdat in het oude bestemmingsplan geen gebruiksverbod is opgenomen, waardoor tegen strijd met het bestemmingsplan niet handhavend kon worden opgetreden op grond van het oude bestemmingsplan. Feitelijk waren alle vormen van gebruik dus toegestaan onder het oude bestemmingsplan, aldus verzoekers. Het parkeren valt daarom onder het overgangsrecht van het huidige bestemmingsplan ‘Buitengebied Venlo’ volgens verzoekers, waardoor geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
17. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
18. Op grond van artikel 8.1, onder a van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Venlo’ zijn de op de verbeelding voor 'Bos' aangewezen gronden bestemd voor het beschermen en instandhouden van het bos. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter past parkeren evident niet binnen de bestemming ‘Bos’, nu dit gebruik juist afbreuk doet aan het beschermen en instandhouden van de bestemming ‘Bos’.