ECLI:NL:RBOVE:2024:6633

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
ak_24_3149
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van IVA-uitkering en toeslag in verband met vermeende betrokkenheid bij hennepkwekerij

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen de terugvordering van zijn Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en toeslag behandeld. Het UWV had op 21 februari 2024 besloten om de aan eiser verstrekte IVA-uitkering en toeslag, die hij van 1 juni 2022 tot en met 19 februari 2023 ontving, te herzien en terug te vorderen tot een bedrag van € 16.689,81 bruto. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat eiser betrokken was bij een hennepkwekerij, die op 20 februari 2023 door de politie was aangetroffen. Eiser ontkende echter elke betrokkenheid en stelde dat het UWV onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vermeende betrokkenheid bij de hennepkwekerij.

De rechtbank oordeelde dat het UWV niet aannemelijk had gemaakt dat eiser in de genoemde periode betrokken was bij de hennepkwekerij en dat hij daaruit inkomsten had verworven. De rechtbank concludeerde dat het UWV niet voldoende had onderbouwd dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden door zijn betrokkenheid niet te melden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3149

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder (het UWV),
gemachtigde: J. van Dalfsen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering van zijn uitkering Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en zijn toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW).
1.1.
Met het besluit van 21 februari 2024 heeft het UWV de vanaf 1 juni 2022 tot en met
19 februari 2023 door eiser ontvangen IVA-uitkering en toeslag herzien en van hem teruggevorderd tot een bedrag van € 16.689,81 bruto. Met het bestreden besluit van
17 juli 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Overwegingen van de rechtbank

Wat aan de besluitvorming vooraf ging
2.1.
Met besluiten van 3 augustus 2018 en 13 september 2018 heeft het UWV aan eiser vanaf 3 september 2018 een IVA-uitkering en een toeslag toegekend.
2.2.
Op 20 februari 2023 heeft een hoofdagent van de eenheid Oost-Nederland op het adres [adres] een hennepkwekerij aangetroffen. Eiser is in verband hiermee door de politie als verdachte van overtreding van de Opiumwet aangemerkt. Naar aanleiding van een melding hierover heeft het UWV onderzoek verricht. Vervolgens heeft het UWV met een brief van 31 januari 2024 aan eiser gemeld dat hij mogelijk van
1 juni 2022 tot en met 19 februari 2023 te veel IVA-uitkering en toeslag heeft ontvangen en dat hij, als dat klopt, een bedrag van € 16.689,81 bruto moet terugbetalen. Het UWV heeft eiser tot 14 februari 2024 de gelegenheid gegeven om hierop te reageren. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Inleiding’.
Standpunten van partijen
Standpunt UWV
3. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser de vanaf 1 juni 2022 tot en met
19 februari 2023 te veel ontvangen IVA-uitkering en toeslag tot een bedrag van € 16.689,81 bruto moet terugbetalen. Volgens het UWV had eiser in deze periode geen recht op een IVA-uitkering en toeslag, omdat hij toen betrokken is geweest bij een in werking zijnde hennepkwekerij, waarin alle werkzaamheden aan hem moeten worden toegerekend. Het UWV heeft dit gebaseerd op een onderzoeksrapport van 9 november 2023. Het UWV stelt dat eiser deze betrokkenheid niet aan het UWV heeft doorgegeven en dat het UWV verplicht is om onverschuldigde uitkering en toeslag terug te vorderen.
Standpunt eiser
4.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij het bedrag van € 16.689,81 bruto niet hoeft terug te betalen aan het UWV. Volgens eiser had hij in de periode 1 juni 2022 tot en met
19 februari 2023 recht op een IVA-uitkering en toeslag en heeft het UWV deze niet onverschuldigd betaald.
4.2.
Eiser ontkent elke betrokkenheid bij de aangetroffen hennepkwekerij. Eiser is het er niet mee eens dat het politieonderzoek als absolute waarheid wordt gezien. Het standpunt van eiser dat hij in het geheel niets van doen heeft met een hennepkwekerij is ten onrechte niet meegewogen. Eiser is van mening dat de eigenaar/de verhuurder en de huurder van het pand en de eigenaar van de aangetroffen spullen ook bij het onderzoek betrokken hadden moeten worden. Tijdens de zitting heeft eiser erop gewezen dat het pand, waar de hennepkwekerij is aangetroffen niet van hem is, dat hij niet de huurder van dit pand is en dat de energieleverancier bij hem geen claims heeft neergelegd.
4.3.
De periode waarover de IVA-uitkering en de toeslag worden teruggevorderd is volgens eiser ook niet onderbouwd. Eiser wijst erop dat hij het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen niet huurt. Hij weet dus niet of het huurcontract is ingegaan op 1 juni 2022. Verder vindt eiser van belang dat volgens de gegevens van Essent al ver voor de datum van het huurcontract gekweekt zou zijn en dat hij volgens het UWV in september 2022 voor het eerst is gezien bij de hennepkwekerij.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de door eiser vanaf 1 juni 2022 tot en met
19 februari 2023 ontvangen IVA-uitkering en toeslag heeft herzien en teruggevorderd tot een bedrag van € 16.689,81 bruto. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
6. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
8.1.
Herziening en terugvordering van een IVA-uitkering en toeslag is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het UWV. Dit betekent dat het UWV de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
8.2.
Het UWV heeft het bestreden besluit gebaseerd op het standpunt dat eiser in de periode van 1 juni 2022 tot en met 19 februari 2023 betrokken is geweest bij een in werking zijnde hennepkwekerij en dat alle werkzaamheden aan hem moeten worden toegerekend.
8.3.
Voor de vraag of inkomsten in mindering moeten worden gebracht op de IVA-uitkering en toeslag van eiser is relevant of aannemelijk is dat eiser werkzaamheden heeft verricht voor de hennepkwekerij en daardoor verwacht mag worden dat hij daaruit ook inkomsten heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat het UWV dit niet goed heeft gemotiveerd en geen zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Het standpunt is gebaseerd op het onderzoeksrapport van 9 november 2023. Aan dit onderzoeksrapport liggen het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 21 februari 2023, het proces-verbaal van verhoor verdachte van 21 februari 2023, het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 17 maart 2023 en een gesprek van een thema-onderzoeker met eiser op 6 november 2023 ten grondslag.
8.4.
Het UWV heeft tijdens de zitting gezegd dat de feiten de vooronderstelling rechtvaardigen dat eiser betrokken was bij de hennepteelt. Omdat eiser daar niets over wil verklaren, is hij volgens het UWV hoofdelijk aansprakelijk voor het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank is van oordeel dat deze vooronderstelling in dit geval niet opgaat. Het is vaste rechtspraak dat als een betrokkene een woning huurt, waarin een hennepkwekerij is aangetroffen, dit de vooronderstelling rechtvaardigt dat die betrokkene daarvan exploitant is geweest en in die hoedanigheid op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en dat de opbrengst hem ten goede is gekomen. [1] Die situatie doet zich hier echter niet voor. Uit het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij en het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij blijkt niet dat eiser de eigenaar of de huurder is van het pand. Van een vooronderstelling dat eiser exploitant is geweest van de hennepkwekerij en in die hoedanigheid op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en dat de opbrengst hem ten goede is gekomen is hier dus geen sprake.
8.5.
Het UWV heeft ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt dat eiser in de periode van 1 juni 2022 tot en met 19 februari 2023 inkomsten uit de teelt van hennep heeft ontvangen.
8.5.1.
Uit het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij en het proces-verbaal van verhoor blijkt dat eiser en iemand anders op 20 februari 2023 in eisers auto zaten. Deze auto stond bij het pand waar de hennepkwekerij is aangetroffen. In het voertuig lagen henneptoppen. Eiser of de andere persoon had de sleutels van het pand, maar wie dit was is onduidelijk. Volgens het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij was de andere persoon in bezit van deze sleutels, terwijl in het proces-verbaal van verhoor staat dat eiser deze sleutels had. Wat daar ook van zij, deze feiten zijn onvoldoende om aan te nemen dat eiser in de periode
1 juni 2022 tot en met 19 februari 2023 betrokken is geweest bij een in werking zijnde hennepkwekerij, waarin alle werkzaamheden aan hem moeten worden toegerekend. Dat eiser op 20 februari 2023 zat in een auto, die stond bij het pand waar de hennepkwekerij is aangetroffen en dat in die auto henneptoppen lagen, kan erop duiden dat eiser op die dag betrokken was bij de hennepkwekerij, maar is onvoldoende om aan te nemen dat zijn betrokkenheid zodanig was dat werkzaamheden in de daaraan vooraf gaande periode aan hem moeten worden toegerekend.
8.5.2.
In het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij staat ook dat op het pand waar de hennepkwekerij is aangetroffen een camera is geplaatst. Vermeld is dat in de perioden van
6 september 2022 tot en met 18 september 2022 en van 18 oktober 2022 tot en met
24 oktober 2022 eiser en zijn voertuig meerdere keren te zien zijn op de camerabeelden. In het dossier bevindt zich verder geen informatie over de beelden of beeldmateriaal. Maar nu dit proces-verbaal op ambtseed is opgemaakt kan er in beginsel van worden uitgegaan dat het voertuig van eiser en eiser zelf of een op hem gelijkend persoon inderdaad op de camerabeelden te zien zijn. [2] Maar ook hieruit blijkt onvoldoende dat eiser in de periode
1 juni 2022 tot en met 19 februari 2023 betrokken is geweest bij een in werking zijnde hennepkwekerij, waarin alle werkzaamheden aan hem moeten worden toegerekend. Niet duidelijk is immers of het inderdaad eiser zelf was die op de camerabeelden is te zien, hoe vaak hij is gezien, en wat hij deed op die momenten. Bovendien zijn er alleen camerabeelden in een periode van in totaal ongeveer drie weken.
8.6.
Daarbij komt dat eiser tijdens het verhoor bij de politie niets heeft gezegd over zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij en dat hij tijdens het gesprek met de themaonderzoeker van het UWV telkens heeft gezegd dat hij niet betrokken is bij de hennepkwekerij. Er zijn ook geen andere aanwijzingen voor de betrokkenheid van eiser bij de hennepkwekerij in het dossier te vinden. Zo is eiser niet de eigenaar van het pand en is ook niet aangetoond dat hij dit huurt en zijn op zijn naam geen rekeningen van water en elektra te vinden.
8.7.
Gelet op het voorgaande heeft het UWV niet aannemelijk gemaakt dat eiser in de periode van 1 juni 2022 tot en met 19 februari 2023 zodanig betrokken is geweest bij een in werking zijnde hennepkwekerij, dat werkzaamheden daarin aan hem moeten worden toegerekend en dat hij daaruit inkomsten heeft verworven. Hieruit volgt dat het UWV onvoldoende heeft onderbouwd dat eiser in de genoemde periode de inlichtingenplicht heeft geschonden door zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij niet aan het UWV te melden. Dat eiser in de periode 1 juni 2022 tot en met 19 februari 2023 een te hoog bedrag aan IVA-uitkering en toeslag heeft ontvangen heeft het UWV eveneens onvoldoende onderbouwd.
8.8.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV niet toereikend heeft gemotiveerd dat eiser in de periode van 1 juni 2022 tot en met 19 februari 2023 geen recht had op een IVA-uitkering en toeslag. Er was daarom geen goede grond om de IVA-uitkering en de toeslag te herzien en terug te vorderen. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

9.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank heeft onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien.
9.2.
De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
9.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder is niet gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 17 juli 2024;
- draagt het UWV op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Artikel 8:72
4 De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:
a. bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven;
b. het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
Artikel 8:106
1. De werking van een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist, indien:
a. de uitspraak betreft een besluit als bedoeld in artikel 9 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, of
b. tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij een gerechtshof.
2 Het eerste lid geldt niet indien de uitspraak een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit betreft.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat de verzekerde die een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie moet verstrekken, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van reïntegratie, aan het UWV. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet WIA bepaalt dat het UWV beschikkingen op grond van deze wet herziet of dergelijke beschikkingen intrekt, indien:
a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Artikel 76, derde lid, van de Wet WIA bepaalt dat indien daarvoor dringende redenen zijn, het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien.
Artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt door het UWV wordt teruggevorderd.
Artikel 77, zesde lid, van de Wet WIA bepaalt dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Toeslagenwet (TW)
Artikel 12, eerste lid, van de TW bepaalt dat degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger verplicht zijn aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 11a, eerste lid, van de TW bepaalt dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, het UWV een dergelijk besluit herziet of intrekt
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
Artikel 11a, tweede lid, van de TW bepaalt dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 20, eerste lid, van de TW bepaalt dat de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het UWV wordt teruggevorderd.
Artikel 20, vijfde lid, van de TW bepaalt dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie onder meer CRvB 8 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2451
2.Zie uitspraken van de CRvB van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1473 en 8 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2451.