ECLI:NL:CRVB:2015:1473
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens drugshandel en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die op 15 januari 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand was een melding van de politie dat appellant op 25 februari 2012 was aangehouden met een bedrag van € 1.640,- op zak, verdacht van drugshandel. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft appellant gevraagd om bewijs van zijn werkzaamheden en inkomsten, maar appellant heeft de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden door deze informatie niet te verstrekken. Op 10 mei 2012 heeft het college besloten de bijstand van appellant in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, wat in totaal € 27.220,82 bedroeg.
De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn verklaring bij de politie niet correct is weergegeven en dat hij het geldbedrag geleend heeft van zijn dochter. Hij betwist dat hij in de periode van bijstandsverlening heeft gehandeld in verdovende middelen en stelt dat er geen aanleiding was voor het opvragen van zijn bankafschriften.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 7 mei 2015 geoordeeld dat de verklaring van appellant, afgelegd tijdens zijn aanhouding, voldoende bewijs biedt voor de conclusie dat hij in de gehele periode van bijstandsverlening heeft gehandeld in verdovende middelen. De Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht had op bijstand indien hij de inlichtingenverplichting was nagekomen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.