21.1.Daarnaast heeft het college op zitting desgevraagd toegelicht dat de verhouding tussen die 150 meter en of er sprake is van onevenredige hinder, zo moet worden begrepen dat indien sprake is van minimaal 150 meter tussen de woning van derden en de huisvestingslocatie kan worden aangenomen dat onevenredige hinder niet wordt ondervonden. Omgekeerd, bij de situatie waarin de 150 meter niet wordt gehaald, dient de iniatiefnemer volgens het college nader te motiveren waarom geen sprake is van onevenredige hinder.
22. Eiseres heeft naar voren gebracht dat weliswaar de afstand minder dan 150 meter bedraagt, maar dat er binnen die afstand gebouwen, struiken en bomen staan, dat er voor de buren geen direct zicht bestaat op de huisvestinglocatie en dat zij ook bereid is in overleg met de buren extra maatregelen te treffen. Eiseres motiveert daarmee waarom volgens haar geen sprake is van onevenredige hinder. Naar het oordeel van de rechtbank had het college – gelet op wat hiervoor is besproken – deze omstandigheden in het kader van de belangenafweging moeten betrekken en heeft hij ten onrechte enkel gewezen op de afstand van 150 meter, neergelegd in artikel 10, derde lid, onder a, van de beleidsregel.
Vertrouwensbeginsel – principebesluit
23. Eiseres heeft ten aanzien van het principebesluit van 6 mei 2022 verschillende gronden naar voren gebracht. De rechtbank begrijpt deze zo dat eiseres betoogt dat het college in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel, door uiteindelijk alsnog de omgevingsvergunning te weigeren.
24. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend.
25. Uit het principebesluit van 6 mei 2022 volgt dat het college heeft verklaard in principe medewerking te verlenen aan een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het plan van eiseres. Het college motiveert dat er veel vraag is naar het type huisvesting dat met het initiatief mogelijk wordt gemaakt, hij verwijst naar de (nieuwe) beleidsregel en stelt vast dat op het terrein van eiseres al een menging aan functies plaatsvindt. Het college is van mening dat het initiatief ter plaatse in principe ruimtelijk aanvaardbaar is. Wel stelt het college randvoorwaarden, waarbij hij naast de inspanningsverplichting om draagvlak te creëren, een aantal ruimtelijke aandachtspunten benoemt.
26. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met het principebesluit niet het vertrouwen gewekt dat het in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning zal verlenen voor het plan van eiseres. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het college in het besluit stelt ‘in principe’ medewerking te verlenen en de genoemde randvoorwaarden heeft gesteld. Ook blijkt uit het besluit niet dat, indien eiseres zou voldoen aan deze randvoorwaarden, aan haar zonder meer een omgevingsvergunning zal worden verleend. Met andere woorden, geen sprake is van een onvoorwaardelijke toezegging waaruit eiseres het gerechtvaardigde vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de omgevingsvergunning verleend zal worden.
27. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.