ECLI:NL:RBOVE:2024:6321

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
AK_23_1701
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisvesting van arbeidsmigranten en de afwijking van het bestemmingsplan in Zwartewaterland

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen V.O.F. [eiseres] en het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland. De eiseres had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van een wagenschuur naar een logiesgebouw voor arbeidsmigranten, maar deze aanvraag werd door het college geweigerd op 30 december 2022. Eiseres maakte bezwaar tegen deze weigering, maar het college handhaafde zijn besluit in het bestreden besluit van 29 juni 2023. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 behandeld. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het plan van eiseres in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag om omgevingsvergunning was ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, waardoor de oude wetgeving van toepassing bleef. De rechtbank concludeerde dat het college niet had aangetoond dat er geen draagvlak was voor het plan en dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de verkeersontsluiting en de afstand tot woningen van derden een probleem vormden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1701

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

V.O.F. [eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. A. Holtland),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland , het college,

(gemachtigde: mr. S.J. de Haan).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende 1], uit [woonplaats 1] (gemachtigde:
mr. [naam 2] ) en
[derde belanghebbende 2], uit [woonplaats 2] .

Inleiding

1. Met het besluit van 30 december 2022 heeft het college de door eiseres gevraagde omgevingsvergunning voor het verbouwen van een wagenschuur naar logiesgebouw voor huisvesting van arbeidsmigranten aan de [adres 1] geweigerd.
1.1.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 29 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij zijn besluit gebleven.
1.2.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingediend. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, namens het college [naam 1] , de gemachtigde van het college, derde-partij [derde belanghebbende 1] en zijn gemachtigde, en derde-partij [derde belanghebbende 2] .

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft een agrarisch bedrijf aan de [adres 2] . Op hetzelfde terrein heeft eiseres ook de bed & breakfast “ [bedrijf] ”. Omdat in de omgeving de vraag naar slaap- en woongelegenheid voor arbeidsmigranten de afgelopen jaren is toegenomen, waarbij ook steeds meer gebruik werd gemaakt van de bed & breakfast van eiseres, heeft eiseres het initiatief genomen om huisvesting van arbeidsmigranten op (onder meer) haar terrein mogelijk te maken. Met het huidige plan wil eiseres de wagenschuur op het terrein ombouwen tot een logiesgebouw met maximaal 25 wooneenheden voor arbeidsmigranten.
2.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Bestemmingsplan buitengebied Zwartewaterland ” (hierna: het bestemmingsplan). Op het perceel waar eiseres het plan wil realiseren rust de bestemming “Agrarisch met waarden – Landschap”. Het verbouwen van een wagenschuur tot een logiesgebouw is met deze bestemming in strijd.
2.2.
In november 2021 heeft eiseres een principeverzoek ingediend voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten op het perceel van eiseres. Met de brief van 6 mei 2022 heeft het college kenbaar gemaakt onder voorwaarden in principe medewerking te verlenen aan dit verzoek. Daarbij is aan eiseres de inspanningsverplichting opgelegd om met een zorgvuldig participatieproces draagvlak te creëren voor het plan (hierna: het principebesluit).
2.4.
Op 28 september 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het verbouwen van de wagenschuur naar logiesgebouw. Met het besluit van 30 december 2022 heeft het college deze aanvraag geweigerd. De aanvraag voldoet volgens het college niet aan de voorschriften die zijn gesteld in het Bouwbesluit 2012 en de bouwverordening.
2.5.
Daarnaast is de aanvraag volgens het college in strijd met het bestemmingsplan. Het college is niet bereid met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) van het bestemmingsplan af te wijken en aan eiseres een omgevingsvergunning te verlenen.
2.6.
Het college overweegt dat in beginsel met de zogenoemde kruimelregeling medewerking zou kunnen worden verleend, maar dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college verwijst naar gebreken in de ruimtelijke onderbouwing (bijvoorbeeld ten aanzien van de ecologie), de gemaakte afspraak met buurtbewoners in 2011 dat er geen nieuwe omgevingsvergunning voor recreatie meer zal worden verleend met betrekking tot het perceel van eiseres en de richtafstand tot woningen van derden. Ook vindt het college de te nemen verkeerstechnische maatregelen financieel en maatschappelijk niet aanvaardbaar. Verder overweegt het college dat aan de in het principebesluit bedoelde inspanningsverplichting om met een zorgvuldig participatieproces draagvlak te creëren voor het plan, geen invulling is gegeven. Het college acht het ook niet aannemelijk dat draagvlak zal worden gevonden. Zij verwijst daarbij naar de 32 zienswijzen die zij heeft ontvangen, gericht tegen het plan van eiseres.
2.7.
Het college overweegt dat met aanvullende gegevens weliswaar het plan ruimtelijk meer aanvaardbaar zou kunnen worden, maar het college acht gelet op het verkeersaspect en het gebrek aan draagvlak het opvragen van aanvullende gegevens overbodig. Het college besluit daarom de omgevingsvergunning te weigeren.
2.8.
In de beslissing op bezwaar van 29 juni 2023 heeft het college zijn standpunt herhaald. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet inwerking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft in beginsel het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage die onderdeel van deze uitspraak uitmaakt.
Kern van het geschil
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het te realiseren bouwplan (op dit moment) niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit en de bouwverordening. Evenmin is tussen partijen in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat er op grond artikel 4, lid 9 van Bijlage II van het Bor een mogelijkheid bestaat om van het bestemmingsplan af te wijken.
6.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college terecht heeft geconcludeerd dat het plan van eiseres in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij spelen in de motivering van het college de volgende aspecten een rol: het participatietraject en het draagvlak, de verkeersontsluiting en de richtafstand. Daarnaast heeft eiseres gronden aangevoerd die betrekking hebben op het principebesluit. De rechtbank zal deze aspecten hierna achtereenvolgens beoordelen.
De activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’
7. Van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan kan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo slechts gebruik worden gemaakt indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
7.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] van de Afdeling [2] komt het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet het de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij beoordeelt de rechtbank onder meer of het bestreden besluit voldoende zorgvuldig is voorbereid en is gemotiveerd en of verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
8. Op zitting heeft het college nader toegelicht dat zij het criterium ‘goede ruimtelijke ordening’ nader heeft ingevuld met de “Beleidsregel huisvesting van arbeidsmigranten in gemeente Zwarteland ” (hierna: beleidsregel). De rechtbank acht dit beleid op zichzelf niet onredelijk.
9. De rechtbank zal aan de hand van de relevante bepalingen uit de beleidsregel de beroepsgronden van eiseres beoordelen.
Participatie(traject) en draagvlak
10. Artikel 10, eerste lid, van de beleidsregel luidt als volgt:
De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het voeren van een omgevingsdialoog en een participatietraject met betrekking tot het huisvesten van arbeidsmigranten.
10.1.
Deze beleidsregel heeft het college ook als voorwaarde opgenomen in het principebesluit.
11. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de door het college vereiste participatie niet heeft plaatsgevonden en dat daarnaast draagvlak onder buurtbewoners ontbreekt, gelet op de 32 zienswijzen die zijn ingediend tegen het plan van eiseres.
12. Eiseres betoogt dat zij zich wel degelijk heeft ingespannen om draagvlak voor haar plan te creëren. Er heeft op 27 maart 2023 een informatiebijeenkomst plaatsgevonden, waarbij zij de Veiligheidsregio heeft uitgenodigd en omwonenden geïnformeerd heeft over haar plan. Ook heeft eiseres een klankbordgroep geïnitieerd. Eiseres verwijst naar het participatieverslag van 2 mei 2023, welke zij bij haar beroepsgronden heeft gevoegd. Dat onder buurtbewoners – volgens het college – geen draagvlak bestaat, maakt niet dat eiseres niet aan de betreffende inspanningsverplichting heeft voldaan.
13. Op zitting heeft het college nader toegelicht dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit het participatieverslag waarnaar eiseres verwijst, bij hem niet bekend was. Het betreffende verslag is gedurende de bezwaarprocedure niet aan hem overgelegd.
14. De rechtbank overweegt als volgt.
14.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college, door enkel te verwijzen naar het ontbreken van het parcipatieversslag en het – volgens het college – gebrek aan draagvlak, onvoldoende gemotiveerd waarom niet voldaan is aan de voorwaarde zoals neergelegd in artikel 10, eerste lid, van de beleidsregel.
14.2.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat de omstandigheid dat er geen maatschappelijk draagvlak bestaat voor een initiatief niet betekent dat een omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. [3] Het is aan het college om daarvan een zelfstandige beoordeling te maken. Daarnaast bevat – wat het college ter zitting ook desgevraagd heeft bevestigd – de voorwaarde neergelegd in artikel 10, eerste lid, van de beleidsregel geen resultaatverplichting, maar (slechts) een inspanningsverplichting. Uit de motivering van het bestreden besluit en wat is besproken op zitting is niet duidelijk geworden waarom eiseres daaraan volgens het college niet aan zou hebben voldaan. Het college heeft op zitting desgevraagd aangegeven dat hij, ondanks het ontbreken van het participatieverslag, gedurende de bezwaarprocedure ermee bekend is geraakt dat participatie had plaatsgevonden. Nu het college daarmee bekend was, had het op zijn weg gelegen in het bestreden besluit nader te motiveren waarom eiseres desondanks niet heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting.
14.3.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat nu het college ermee bekend was dat participatie heeft plaatsgevonden, het ook op zijn weg had gelegen hierover bij eiseres nader te informeren dan wel stukken op te vragen. De rechtbank vindt in dat kader van belang dat het college de inspanningsverplichting in het principebesluit nadrukkelijk als voorwaarde heeft gesteld en dit een belangrijke overweging is geweest om de omgevingsvergunning te weigeren. Door dit na te laten heeft het college naar het oordeel van de rechtbank het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en – bij gevolg – ondeugdelijk gemotiveerd.
De verkeersontsluiting
15. In artikel 10, tweede lid, onder c, van de beleidsregel is bepaald:
Een aanvraag voor huisvesting wordt in ieder geval geweigerd indien naar het oordeel van het college één of meerdere van de volgende aspecten in onevenredige mate worden aangetast of belemmerd:
c. verkeersontsluiting en parkeersituatie.
16. Het college heeft in het bestreden besluit over de verkeersontsluiting het volgende overwogen. De verkeersontsluiting van het plan vindt plaats op de provinciale weg en om die reden heeft het college advies gevraagd bij de provincie. De provincie kan positief adviseren, mits uit nader onderzoek blijkt dat er geen afwikkelingsprobleem ontstaat, het oprijzicht goed wordt bevonden, de weg breder wordt aangelegd en het fietspad wordt uitgebogen ten behoeve van voldoende opstelmogelijkheid. Voor deze wegaanpassingen moet intern bij de provincie nog definitief akkoord worden gegeven. Indien het nemen van deze maatregelen niet mogelijk blijkt, zou in overleg met de buren tot overeenstemming kunnen worden gekomen. Voor het borgen van het oprijzicht is namelijk de medewerking van de buren nodig. Het college acht echter, gelet op de ingediende zienswijzen, niet aannemelijk dat de buren daaraan mee willen werken. Daarbij kosten het nader onderzoek en de te nemen maatregelen geld en omdat het hier om een tijdelijke vergunning gaat voor de duur van 15 jaar, zullen de ‘afschrijvingskosten’ voor eiseres hoog zijn. Het college concludeert dat het plan daarmee maatschappelijk en financieel niet aanvaardbaar is.
17. Eiseres vindt dat het college met deze redenering op de stoel van de provincie, de buren en de initiatiefnemer gaat zitten. Eiseres heeft evenals het college van de provincie vernomen dat er mogelijk kan worden ingestemd met de te realiseren plannen. Het college stelt volgens eiseres echter ten onrechte dat de provincie als voorwaarden heeft gesteld dat de weg breder zou moeten worden uitgevoerd en het fietspad uitgebogen zou moeten worden ten behoeve van voldoende opstelmogelijkheid. Dat is door de provincie namelijk niet aan eiseres vermeld. Eiseres kan dit verder niet controleren, omdat het advies van de provincie niet door het college aan eiseres is overgelegd. Daarnaast begrijpt eiseres niet hoe het college tot de conclusie komt dat medewerking nodig is van de buren voor het borgen van het oprijzicht. De grond direct grenzend aan de weg is namelijk eigendom van eiseres. Tot slot voert eiseres aan dat zij bereid is om eventuele aanpassingen zelf te financieren.
18. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt allereest vast dat het college in het bestreden besluit heeft vermeld dat hij advies heeft gevraagd bij de provincie, maar dat – zoals het college ter zitting ook heeft erkend – enige documentatie daarvan ontbreekt. Het is daarmee niet mogelijk te verifiëren wat de provincie exact aan het college heeft geadviseerd en welke voorwaarden door de provincie zijn gesteld. Daarmee kleeft er aan het bestreden besluit ook op dit punt een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.
18.1.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij ervoor heeft gekozen geen nader onderzoek te laten verrichten door de provincie naar de te nemen maatregelen. Dat dit tot (te) hoge afschrijvingskosten zou leiden voor eiseres, is naar het oordeel van de rechtbank een veronderstelling van het college, waarbij eraan voorbij is gegaan dat de keuze om al dan niet een hoge kostenpost te aanvaarden in beginsel bij eiseres ligt.
18.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het plan van eiseres een onevenredige aantasting of belemmering van de verkeersontsluiting tot gevolg heeft, zoals bedoeld in de beleidsregel. Daarvoor ontbreekt – zoals gesteld – het advies van de provincie, en daarbij betwist eiseres de onderbouwing van het college op een aantal punten. Het college is daarop niet ingegaan. Dat sprake is van een onveilige verkeersontsluiting die niet kan worden opgelost, blijkt daarom niet uit de beoordeling. Ook dit is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
De richtafstand
19. Artikel 10, derde lid, onder a van de beleidsregel
De huisvestingslocatie moet minimaal het volgende aantal meters zijn gelegen ten opzichte van woningen van derden.
a. Wanneer de woning van derden is gelegen in een woongebied of in agrarisch gebied: 150 meter.
20. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de afstand tussen de huisvestingslocatie en de dichtstbijzijnde buren minder bedraagt dan 150 meter.
21. In het bestreden besluit heeft het college geen gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 14 van de beleidsregel. Daarin heeft het college enkel gesteld dat niet voldaan is aan de minimale afstand van 150 meter. Op zitting heeft de rechtbank deze mogelijkheid tot afwijken aan het college voorgelegd en verzocht nader toe te lichten waarom het college daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Het college heeft verwezen naar de toelichting van de beleidsregel, waaruit volgt dat een minimale afstand tussen de huisvestingslocatie en woningen van derden wordt gehanteerd, om te voorkomen dat de omgeving onevenredige hinder ervaart. Het college heeft op zitting gesteld dat hij in dit geval heeft vastgehouden aan de 150 meter, omdat hij dit een belangrijke eis vindt.
21.1.
Daarnaast heeft het college op zitting desgevraagd toegelicht dat de verhouding tussen die 150 meter en of er sprake is van onevenredige hinder, zo moet worden begrepen dat indien sprake is van minimaal 150 meter tussen de woning van derden en de huisvestingslocatie kan worden aangenomen dat onevenredige hinder niet wordt ondervonden. Omgekeerd, bij de situatie waarin de 150 meter niet wordt gehaald, dient de iniatiefnemer volgens het college nader te motiveren waarom geen sprake is van onevenredige hinder.
22. Eiseres heeft naar voren gebracht dat weliswaar de afstand minder dan 150 meter bedraagt, maar dat er binnen die afstand gebouwen, struiken en bomen staan, dat er voor de buren geen direct zicht bestaat op de huisvestinglocatie en dat zij ook bereid is in overleg met de buren extra maatregelen te treffen. Eiseres motiveert daarmee waarom volgens haar geen sprake is van onevenredige hinder. Naar het oordeel van de rechtbank had het college – gelet op wat hiervoor is besproken – deze omstandigheden in het kader van de belangenafweging moeten betrekken en heeft hij ten onrechte enkel gewezen op de afstand van 150 meter, neergelegd in artikel 10, derde lid, onder a, van de beleidsregel.
Vertrouwensbeginsel – principebesluit
23. Eiseres heeft ten aanzien van het principebesluit van 6 mei 2022 verschillende gronden naar voren gebracht. De rechtbank begrijpt deze zo dat eiseres betoogt dat het college in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel, door uiteindelijk alsnog de omgevingsvergunning te weigeren.
24. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. [4]
25. Uit het principebesluit van 6 mei 2022 volgt dat het college heeft verklaard in principe medewerking te verlenen aan een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het plan van eiseres. Het college motiveert dat er veel vraag is naar het type huisvesting dat met het initiatief mogelijk wordt gemaakt, hij verwijst naar de (nieuwe) beleidsregel en stelt vast dat op het terrein van eiseres al een menging aan functies plaatsvindt. Het college is van mening dat het initiatief ter plaatse in principe ruimtelijk aanvaardbaar is. Wel stelt het college randvoorwaarden, waarbij hij naast de inspanningsverplichting om draagvlak te creëren, een aantal ruimtelijke aandachtspunten benoemt.
26. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met het principebesluit niet het vertrouwen gewekt dat het in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning zal verlenen voor het plan van eiseres. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het college in het besluit stelt ‘in principe’ medewerking te verlenen en de genoemde randvoorwaarden heeft gesteld. Ook blijkt uit het besluit niet dat, indien eiseres zou voldoen aan deze randvoorwaarden, aan haar zonder meer een omgevingsvergunning zal worden verleend. Met andere woorden, geen sprake is van een onvoorwaardelijke toezegging waaruit eiseres het gerechtvaardigde vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de omgevingsvergunning verleend zal worden.
27. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd waarom sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
Omdat ook los van de in deze uitspraak beoordeelde aspecten het college de ruimtelijke implicaties van het plan (nader) moet beoordelen en het college daarbij beleidsruimte toekomt (de rechtbank verwijst op dit punt naar overweging 7.1), ziet de rechtbank geen mogelijkheid om (zelf) in de zaak te voorzien. Daarom bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit op bezwaar zal moeten nemen.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1)

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 29 juni 2023;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. Smitstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1:
1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Artikel 2.12:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Artikel 4:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°,, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken komen in aanmerking:
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
Bestemmingsplan buitengebied Zwartewaterland
Artikel 4.1:
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
Beleidsregel huisvesting van arbeidsmigranten in gemeente Zwarteland
Artikel 14:
Het college kan gemotiveerd afwijken van het bepaalde in deze beleidsregels.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:851.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694 en van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:953.