ECLI:NL:RBOVE:2024:5826

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
ak_24_3684
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure tegen het CBR

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel wordt het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) in de proceskosten beoordeeld. Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CBR van 27 september 2024, dat later werd ingetrokken. Bij de intrekking van het besluit heeft het CBR aangegeven dat er nieuwe informatie was, waardoor het niet mogelijk was om te spreken van een tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft het CBR in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Na beoordeling van de situatie concludeert de voorzieningenrechter dat het CBR met de intrekking van het besluit aan verzoeker tegemoet is gekomen. Dit betekent dat verzoeker een reden had om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. De voorzieningenrechter wijst erop dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op het uitgangspunt rechtvaardigen dat het bestuursorgaan in de proceskosten moet worden veroordeeld.

De voorzieningenrechter beslist dat het CBR de proceskosten van verzoeker moet vergoeden, die zijn vastgesteld op € 875,-. Daarnaast moet het CBR het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, in aanwezigheid van griffier C. Kuiper, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3684

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr.drs. A.C.M. Brom),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het CBR in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek tegen het besluit van het CBR van 27 september 2024. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 september 2024.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het CBR in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Bij brief van 4 november 2024 heeft het CBR van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Het CBR heeft de rechtbank meegedeeld dat op grond van nieuwe informatie het besluit van 27 september 2024 is ingetrokken en naar de mening van het CBR in deze situatie niet gesproken kan worden van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 8:75a Awb.
1.2.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het CBR aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. Het CBR is met de intrekking van het besluit van 27 september 2024 aan verzoeker tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoeker tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoeker heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
4.1.
Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Het feit dat vanwege een miscommunicatie verkeerde informatie door de arts is ingevuld ligt in de risicosfeer van het CBR en kan verzoeker niet worden tegengeworpen. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het CBR in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het CBR te vergoeden?
5. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoeker heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 875,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het CBR moet vergoeden € 875,- bedragen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. De voorzieningenrechter wijst erop dat het CBR het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- kan vergoeden. [6] Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot het CBR wenden.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt het CBR tot betaling van € 875,- aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.
6.Dat staat in artikel 8:82, zesde lid, van de Awb.