ECLI:NL:RBOVE:2024:5826
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure tegen het CBR
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel wordt het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) in de proceskosten beoordeeld. Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CBR van 27 september 2024, dat later werd ingetrokken. Bij de intrekking van het besluit heeft het CBR aangegeven dat er nieuwe informatie was, waardoor het niet mogelijk was om te spreken van een tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft het CBR in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Na beoordeling van de situatie concludeert de voorzieningenrechter dat het CBR met de intrekking van het besluit aan verzoeker tegemoet is gekomen. Dit betekent dat verzoeker een reden had om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. De voorzieningenrechter wijst erop dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op het uitgangspunt rechtvaardigen dat het bestuursorgaan in de proceskosten moet worden veroordeeld.
De voorzieningenrechter beslist dat het CBR de proceskosten van verzoeker moet vergoeden, die zijn vastgesteld op € 875,-. Daarnaast moet het CBR het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, in aanwezigheid van griffier C. Kuiper, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.