ECLI:NL:RBOVE:2024:5627

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
ak_23_1340 en ak_23_1341
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indirecte discriminatie door DUO bij selectie van uitwonende studenten voor controle met uitsluiting van verkregen bewijs

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 29 oktober 2024, worden de beroepen van eiseres tegen de besluiten van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake haar studiefinanciering beoordeeld. Eiseres, die studeerde aan het ROC van [plaats], was vanaf 17 april 2021 ingeschreven op het adres van haar grootouders. De minister herzag haar studiefinanciering en verklaarde haar vanaf augustus 2021 als thuiswonende studerende, wat leidde tot een terugvordering van onverschuldigd betaalde studiefinanciering. Eiseres stelde dat haar adres enkel was geselecteerd voor controle vanwege haar achternaam, wat zij als indirecte discriminatie beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de selectiecriteria van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) niet objectief gerechtvaardigd waren en dat de verkregen bewijsstukken onrechtmatig waren, omdat ze voortkwamen uit een onrechtmatige selectieprocedure. De rechtbank vernietigde de besluiten van de minister en herstelde het recht van eiseres op studiefinanciering naar de norm voor uitwonende studenten. De rechtbank concludeerde dat eiseres recht had op terugbetaling van de onterecht teruggevorderde bedragen en dat de minister het griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 23/1340 en 23/1341

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (eiseres)

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres over haar studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
De rechtbank heeft de beroepen op 3 oktober 2023 op zitting gevoegd behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar opa [naam 1] , en namens de minister mr. [naam 2] .
De rechtbank heeft het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen informatie over te leggen. Partijen hebben over en weer op de ingezonden informatie gereageerd.
De rechtbank heeft de beroepen voor behandeling naar de meervoudige kamer verwezen. In de aanloop naar de zitting heeft de rechtbank de minister opnieuw vragen gesteld, waarop de minister heeft gereageerd. Op 17 oktober 2024 zijn de beroepen door de meervoudige kamer behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar opa [naam 1] , en namens de minister mr. [naam 3] .

Totstandkoming van het besluit

Feiten
1.1.
Eiseres studeerde aan het ROC van [plaats] . Vanaf 17 april 2021 stond zij in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven bij haar opa en oma aan de [adres] (opgegeven adres). Haar oma heeft een gastouderverblijf op dit adres. Vanaf 1 augustus 2021 ontving eiseres op dit adres studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende.
1.2.
In het kader van een rechtmatigheidscontrole is op 11 november 2022 om 15:30 uur door twee controleurs een huisbezoek afgelegd. De oma van eiseres was op dat moment alleen in de woning aanwezig. Na te zijn geïnformeerd over het doel van het onderzoek heeft zij de beide controleurs toestemming gegeven om naar binnen te gaan en hen desgevraagd de kamer van eiseres getoond. De bevindingen zijn vermeld op het formulier ‘Rapportage Huisbezoek’, dat is opgemaakt op 13 november 2022. Bij onderdeel 4.1. van het formulier staat een verslag van het huisbezoek en een weergave van het verslag van het gesprek met de oma van eiseres. Het verslag van het gesprek met de oma van eiseres is door haar ondertekend.
1.3.
De minister heeft vervolgens met besluiten van 13 december 2022 de studiefinanciering van eiseres over de periode van augustus 2021 tot en met december 2023 herzien in die zin dat zij vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt. Bij besluit van 15 december 2022 heeft de minister over de periode van augustus 2021 tot en met november 2022 een bedrag € 3.564,35 aan onverschuldigd betaalde studiefinanciering teruggevorderd. De minister heeft de bezwaren van eiseres met het bestreden besluit van 3 mei 2023 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat uit het onderzoek is gebleken dat eiseres niet woonde op het opgegeven adres. Omdat eiseres geen bewijs heeft overgelegd waaruit onomstotelijk blijkt dat zij in de periode voorafgaand aan het huisbezoek wel woonde op het BRP-adres is de studiefinanciering ook herzien met terugwerkende kracht. Wat eiseres te veel heeft ontvangen, moet worden terugbetaald.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Dit beroep is door de rechtbank geregistreerd onder nummer: ZWO 23/1340.
1.4.
Op 15 februari 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend om per 1 november 2022 weer in aanmerking te komen voor studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende student op hetzelfde adres. Met het besluit van 2 maart 2023 heeft de minister de aanvraag afgewezen. Ook tegen deze beslissing heeft eiseres bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 4 mei 2023 heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij vanaf 1 december 2022 wel woonachtig was op het opgegeven adres. Het beroep van eiseres tegen dit besluit is door de rechtbank geregistreerd onder nummer: ZWO 23/1341.
1.5.
De minister heeft op 9 mei 2023 aan eiseres ook een boete opgelegd van € 1.340,49. Over deze boete loopt bij de rechtbank geen procedure.
Het standpunt van eiseres
2.1.
Eiseres heeft, samengevat, aangevoerd dat zij vermoedt dat haar adres enkel is geselecteerd voor huisbezoek vanwege haar achternaam. Daardoor wordt zij, als erkend slachtoffer van de toeslagenaffaire, nu opnieuw geconfronteerd met institutioneel racisme. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de conclusies die de minister heeft getrokken uit het huisbezoek niet juist zijn. Zij woonde en woont wel op het opgegeven adres. Dit heeft zij met diverse stukken aangetoond. Tot slot heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de controleurs bij het huisbezoek in strijd met de eigen ‘Richtlijnen voor controleurs’ hebben gehandeld.
Het standpunt van de minister
2.2.
De minister heeft te kennen gegeven dat de achternaam van eiseres op geen enkele wijze van invloed is geweest op de reden om haar voor een huisbezoek te selecteren. De selectie werkt als volgt. De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) maakt een selectiebestand van alle personen die een toekenning van een product van DUO hebben ontvangen, een geldig BRP-adres in Nederland hebben en niet zijn overleden. Dit selectiebestand wordt elke dag gedraaid (ververst). Indien DUO een controle wil uitvoeren wordt het selectiebestand gefilterd, zodat alleen personen overblijven die in de huidige maand studiefinanciering ontvangen en als uitwonend staan geregistreerd. Aan deze personen worden punten en risicocodes toegekend. De combinatie leeftijd, soort onderwijs en de afstand tussen het BRP-adres van de student en dat van de ouder(s) bepalen samen het aantal risicopunten dat berekend wordt. Het aantal risicopunten bepaalt weer de risicocodering. Hoe hoger het aantal punten hoe hoger het risico. Voor de toekenning van het aantal punten geldt in het algemeen:
- hoe lager de leeftijd, hoe meer punten
- MBO 1-2 scoort meer punten dan MBO 3-4
- hoe korter de afstand naar de ouder(s), hoe meer punten.
Uit dit bestand wordt een "basisbestand" voor een bepaalde gemeente of een bepaalde provincie uitgedraaid, waar DUO onderzoek wil gaan doen. Uitgangspunt is vervolgens dat de studenten die in risicocategorie 1 vallen, worden geselecteerd voor een huisbezoek. Voordat bij deze studenten een huisbezoek wordt afgelegd, wordt door medewerkers van DUO door middel van deskresearch aan de hand van een lijst met criteria nagegaan of adressen op de lijst voorkomen waarvan het risico op misbruik alsnog laag moet worden ingeschat. Als dat zo is, dan worden die adressen niet geselecteerd voor een huisbezoek.
Dat eiseres een hoge risicocodering kreeg is volgens de minister het gevolg van het feit dat zij hoog scoorde op de volgende criteria:
- de afstand tussen het BRP-adres en het adres van de ouder is klein (487 meter);
- op het moment van de selectie was zij jong (19 jaar);
- ze volgde het onderwijstype MBO1-2.
2.3.
In juni 2023 heeft de minister door PricewaterhouseCoopers een onderzoek laten uitvoeren naar de werkwijze van DUO bij de uitwonendencontrole. Ook heeft de minister in juni 2023 het risicoprofiel op basis waarvan studenten voor een controle werden geselecteerd buiten werking gesteld. Sindsdien vindt deze selectie plaats op basis van een aselecte steekproef. DUO heeft daarnaast zelf onderzoek laten doen door de Stichting Algorithm Audit. Uit onderzoeksresultaten van PricewaterhouseCoopers van januari 2024 en van Stichting Algorithm Audit van februari 2024 en mei 2024 is gebleken dat in verschillende stappen van het controleproces oververtegenwoordiging van studenten met een niet-Europese migratieachtergrond is ontstaan. De minister heeft hiervoor in de kamerbrief van 1 maart 2024 [1] excuses aangeboden.
2.4.
De bevindingen hebben er echter niet toe geleid dat de minister de besluitvorming heeft ingetrokken. Het door DUO namens de minister gehanteerde risicoprofiel diende namelijk slechts als selectiemiddel. Dat selectiemiddel was, bij nader inzien, niet goed doordacht en leidde tot indirecte discriminatie. Maar de selectiemethode heeft niet de resultaten van het individuele onderzoek naar de woonsituatie beïnvloed. De besluitvorming is niet gebaseerd op het risicomodel, maar enkel op de resultaten van het onderzoek naar de woonsituatie. In het Kamerdebat van 21 maart 2024 heeft de minister gezegd eerst in gesprek te gaan met gecontroleerde (oud)studenten en daarna te besluiten over vervolgstappen. De minister zal de Tweede Kamer hierover dit najaar informeren, zoals ook is herhaald in de Kamerbrief van 22 mei 2024 [2] . Op het moment van het sluiten van het onderzoek ter zitting was hierover nog niets bekend. Totdat het zover is, handhaaft de minister de besluitvorming.
2.5.
Verder heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat uit het huisbezoek en de verklaring die de oma van eiseres heeft afgelegd aannemelijk is geworden dat eiseres niet woonde op het opgegeven adres. Eiseres heeft dat met de overgelegde bewijsstukken ook niet aannemelijk gemaakt. Dat geldt ook voor de periode die van belang is voor de nieuwe aanvraag.

De overwegingen van de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze procedure of de minister terecht de studiefinanciering van eiseres over de periode van augustus 2021 tot en met december 2023 heeft herzien in die zin dat zij vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt. en terecht de als gevolg daarvan onverschuldigd betaalde studiefinanciering tot een bedrag van € 3.564,35 van haar heeft teruggevorderd. Ook gaat het om de vraag of de minister de aanvraag voor studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende per 1 december 2022 terecht heeft afgewezen.
Overwegingen over de procedure met nummer 23/1340 (de herziening en terugvordering)
De selectie door middel van het risicoprofiel
4.1.
Bij de uitoefening van het toezicht op de naleving van de regel dat de studerende moet wonen op het adres waaronder de student in de BRP staat ingeschreven, mag niet in strijd worden gehandeld met het discriminatieverbod zoals onder meer opgenomen in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Deze bepalingen verbieden niet iedere ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen, maar alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor die ongelijke behandeling ontbreekt.
4.2.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat eiseres op grond van haar migratieachtergrond ongelijk is behandeld ten opzichte van uitwonende studenten zonder migratieachtergrond, door de wijze waarop zij is geselecteerd voor een huisbezoek. Wel is tussen partijen in geschil welk gevolg dit heeft voor de toelaatbaarheid van het bewijs en daarmee voor de besluitvorming.
4.3.
Volgens rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is een verschil in behandeling niet objectief gerechtvaardigd, als met het onderscheid geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd of als de gehanteerde middelen niet in een redelijke verhouding staan tot het nagestreefde doel. De verdragsstaten beschikken over een zekere beoordelingsmarge bij de vaststelling of en in welke mate verschillen in overigens gelijksoortige situaties een verschil in behandeling rechtvaardigen.
4.3.1.
De minister heeft ter zitting verklaard dat het risicoprofiel is ingezet om onjuist gebruik van de studiefinanciering efficiënt te kunnen bestrijden. De rechtbank is van oordeel dat dit kan worden aangemerkt als een legitiem doel.
4.3.2.
Vervolgens moet worden beoordeeld of er een redelijke relatie van evenredigheid bestaat tussen de inzet van dit risicoprofiel en de hier genoemde doelstelling. De selectiecriteria binnen het risicoprofiel moeten samen voldoende relevant en objectief zijn om op een effectieve wijze bij te dragen aan de verwezenlijking van het nagestreefde doel. [3]
4.3.3.
Uit de rapportage ‘Vooringenomenheid voorkomen’ van de Stichting Algorithm Audit van februari 2024 volgt dat de selectiecriteria van het risicoprofiel grotendeels zijn gebaseerd op ervaringsgegevens en zogenoemd gezond verstand van medewerkers. [4] De onderbouwing voor geschiktheid van deze criteria is niet gedocumenteerd. Het College voor de Rechten van de Mens waarschuwt naar het oordeel van de rechtbank terecht voor het gebruik van ervaringsgegevens. Dit College wijst in zijn rapportage [5] op het volgende: “Ervaringsgegevens zijn namelijk niet altijd zo neutraal of objectief als ze lijken: een correlatie tussen factor X en gedraging Y is niet hetzelfde als een causaal verband daartussen en dat wordt nogal eens verward. Daardoor klinken in ervaringsgegevens menigmaal vooroordelen en vooronderstellingen door. Bovendien: wanneer een bepaalde bevolkingsgroep vaker gecontroleerd wordt, zullen mensen uit deze groep ook vaker aan het licht komen als daders of overtreders, wat vervolgens weer leidt tot intensievere controle van deze bevolkingsgroep, en tot bevestiging van de noodzaak hiervan”. In het vervolgonderzoek van de Stichting Algorithm Audit van Mei 2024 [6] is bovendien geconcludeerd dat het risicoprofiel dat werd gebruikt vooringenomen was ten aanzien van studenten met een niet-Europese migratieachtergrond, en dat de handmatige selectie die vooringenomenheid nog versterkte. De rechtbank concludeert dat onvoldoende vast staat dat en waarom de selectiecriteria binnen het risicoprofiel voldoende relevant en objectief zijn. Dit wordt verder ondersteund door de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 1 maart 2024, waarin wordt erkend dat het controleproces is ontworpen zonder degelijke onderbouwing en onvoldoende is onderhouden [7] .
4.3.4.
Dit leidt tot de conclusie dat er geen redelijke relatie van evenredigheid bestaat tussen de inzet van dit risicoprofiel en de doelstelling daarvan. Gelet hierop is het verschil in behandeling dat bij de selectie van studenten voor een huisbezoek is gemaakt tussen uitwonende studenten met en zonder migratieachtergrond, niet objectief gerechtvaardigd. DUO heeft namens de minister daarom gehandeld in strijd met het discriminatieverbod. Daarom is de selectie van eiseres voor een rechtmatigheidscontrole onrechtmatig.
4.4.
Na de onrechtmatige selectie van eiseres voor een rechtmatigheidscontrole, heeft het huisbezoek plaatsgevonden. Bij dat huisbezoek heeft de oma van eiseres haar verklaring afgelegd. Het huisbezoek en de verklaring van de oma van eiseres zijn uitsluitend een vervolg op en onlosmakelijk verweven met de onrechtmatige selectie van eiseres voor een rechtmatigheidscontrole. Volgens vaste rechtspraak [8] worden de op die manier verkregen gegevens ook aangemerkt als onrechtmatig verkregen bewijs.
4.5.
Zoals de Centrale Raad van Beroep [9] meerdere malen heeft overwogen [10] is het gebruik van (al dan niet onrechtmatig) verkregen bewijs slechts dan niet toegestaan indien de daartoe gebruikte bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De omstandigheid dat dit bewijs op andere wijze rechtmatig verkregen had kunnen worden is daarbij van belang. Daarbij is verder van belang of al dan niet sprake is van schending van rechten van een verdachte op een eerlijk proces. Indien, zoals in dit geval, het gaat om door het bestuursorgaan zelf onrechtmatig verkregen bewijs, is van belang of de bewijsuitsluiting een aangewezen en evenredige maatregel is om rechtmatig optreden te stimuleren. [11]
4.6.
De minister heeft niet gesteld dat het bewijs (het huisbezoek en de daarbij afgelegde verklaring van de oma van eiseres) ook op andere wijze rechtmatig verkregen had kunnen worden. De rechtbank vindt dat ook niet aannemelijk. In dit geval is geen sprake van een verzuim waarbij het recht van eiseres op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM (rechtstreeks) aan de orde is, maar gaat het om de schending van een ander rechtsbeginsel. Maar het belang om niet gediscrimineerd te worden en dat, zeker door overheidsinstanties, geen verboden onderscheid wordt gemaakt op grond van migratieachtergrond acht de rechtbank evident. Daarom kan in deze zaak niet worden volstaan met de enkele constatering van het onrechtmatig zijn van het bewijs. Daarmee zou ook alle kracht worden ontnomen aan het discriminatieverbod zoals neergelegd in de onder 4.1 genoemde artikelen. De rechtbank acht als rechtsstatelijke waarborg en om te voorkomen dat een soortgelijke situatie zich in de toekomst nog eens voordoet bewijsuitsluiting passend. Hiertoe zal de rechtbank overgaan. De bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.
4.7.
Omdat aan de besluitvorming in dit geval alleen bewijs ten grondslag ligt dat moet worden uitgesloten, berust de besluitvorming niet op een zorgvuldige voorbereiding en ook niet op een goede motivering. Dat is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Woonde eiseres op het opgegeven adres?
4.8.
Ook als het bewijs niet zou moeten worden uitgesloten, zou de rechtbank tot het oordeel komen dat de besluitvorming niet berust op een deugdelijke motivering. Daarvoor is het volgende van belang.
4.8.1.
Uitgangspunt bij een belastend besluit, zoals een hier aan de orde zijnde herziening en terugvordering, is dat de bewijslast in eerste instantie op het bestuursorgaan rust. De minister moet dus aannemelijk maken dat eiseres ten tijde van het huisbezoek niet woonde op het opgegeven adres.
4.8.2.
De in het rapport van het huisbezoek opgenomen feiten en omstandigheden rechtvaardigen in dit geval niet de conclusie dat eiseres niet woonde op het opgegeven adres. Die conclusie is namelijk uitsluitend gebaseerd op de verklaring van de oma van eiseres tijdens het huisbezoek dat er geen eigendommen van eiseres in de woning aanwezig zijn en dat eiseres altijd alles meeneemt. Uit het rapport blijkt niet dat grondig en evenwichtig onderzoek heeft plaatsgevonden [12] en dat bij de oma van eiseres voldoende is doorgevraagd. Het lijkt er veeleer op dat slechts is gezocht naar feiten en omstandigheden die bijdragen aan het beeld dat de eiseres niet op het opgegeven adres woonde. Zo is geen betekenis toegekend aan de eveneens door de oma van eiseres afgelegde verklaring dat eiseres bij hen is komen wonen omdat haar broertje gedragsproblemen heeft, om haar moeder te ontlasten en om eiseres rust te gunnen, dat de betreffende kamer wordt gebruikt door eiseres en ook door haarzelf om haar was op te hangen, dat eiseres over een eigen sleutel beschikt en dat zij 4 tot 5 nachten per week bij hen slaapt. Ook zijn geen foto’s gemaakt tijdens het huisbezoek zodat niet te controleren is of er wel of geen spullen van eiseres in de woning lagen, terwijl eiseres zelf verklaart dat er wel spullen van haar lagen, maar dat haar oma er niet aan heeft gedacht om die spullen aan te wijzen. Tot slot is een deel van de verklaring van de oma van eiseres wel opgenomen in het rapport van het huisbezoek, maar niet in de door haar ondertekende verklaring. Daardoor is onduidelijk gebleven wat zij nu precies heeft verklaard.
4.9.
Wat eiseres verder heeft aangevoerd behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
Conclusie in de procedure met nummer 23/1340 (de herziening en terugvordering)
4.10.
Omdat het bestreden besluit van 3 mei 2023 niet berust op een deugdelijke voorbereiding en motivering, zal de rechtbank dit besluit vernietigen. Op de zitting heeft de gemachtigde van de minister te kennen gegeven geen mogelijkheden te zien om opnieuw onderzoek te doen naar het recht op studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende in de periode van augustus 2021 tot en met december 2023. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten van 13 december 2022 en 15 december 2022 te herroepen.
Overweging over de procedure met nummer 23/1341 (de nieuwe aanvraag)
5. Nu als gevolg van de herroeping van de primaire besluiten van 13 december 2022 het recht van eiseres op studiefinanciering naar de norm van de uitwonende studerende herleeft, is aan de aanvraag van 15 februari 2023 de grondslag komen te ontvallen. Achteraf moet immers worden vastgesteld dat eiseres geen nieuwe aanvraag had hoeven doen. De rechtbank zal daarom ook het bestreden besluit van 4 mei 2023 vernietigen en het besluit van 2 maart 2023 herroepen.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn gegrond. Wat in 4.10 en in 5 is overwogen betekent dat eiseres vanaf augustus 2021 tot en met januari 2024 (waarna zij is gestopt met studeren) recht heeft op een uitwonendenbeurs. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister te kennen gegeven dat in dat geval ook de boete zal worden herroepen, omdat deze is gebaseerd op dezelfde onderzoeksbevindingen. De minister zal als gevolg hiervan alle betalingen die eiseres heeft gedaan ter aflossing van de terugvordering en de boete aan eiseres moeten terugbetalen.
7. Omdat de beroepen gegrond zijn moet de minister het door eiseres in beide procedures betaalde griffierecht aan haar vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaak met registratienummer 23/1340:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 3 mei 2023;
- herroept de primaire besluiten van 13 december 2022 en 15 december 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit van 3 mei 2023 ;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
In de zaak met registratienummer 23/1341:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 mei 2023;
- herroept het primaire besluit van 2 maart 2023;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit van 4 mei 2023;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, voorzitter, en mr. A.T. de Kwaasteniet en mr. A. Stockmann-Dutkusu, leden, in aanwezigheid van mr. E.G.M. ten Kate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: Wettelijk kader

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Op grond van artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het bestuursorgaan de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en af te wegen belangen bij de voorbereiding van een besluit. De beslissing op bezwaar moet op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb goed gemotiveerd zijn.
Wet studiefinanciering 2000
In artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt onder thuiswonende deelnemer verstaan de deelnemer die niet een uitwonende deelnemer is, en wordt onder uitwonende deelnemer verstaan de deelnemer die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
Op grond van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 komt voor het normbedrag voor een uitwonende deelnemer in aanmerking de deelnemer die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de deelnemer woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de deelnemer is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
Artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 bepaalt dat Onze Minister een beschikking kan herzien waarbij studiefinanciering is toegekend.
Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 kan herziening plaatsvinden op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend, de vorm van de studiefinanciering onjuist is vastgelegd anders dan bedoeld in onderdeel b, de termijnbetaling te hoog of te laag is vastgesteld, de draagkracht van de debiteur te hoog of te laag is vastgesteld, de hoogte van het bedrag van de kwijtschelding, bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, te hoog of te laag is vastgesteld, de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage te hoog of te laag is vastgesteld, of een onjuist besluit met betrekking tot de reisvoorziening is genomen op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a.
Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wsf 2000 kan herziening plaatsvinden op grond van het feit dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Artikel 7.4, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat, indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, het bedrag van de basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is uitbetaald door de betrokkene wordt terugbetaald of met hem verrekend.
Artikel 9.1a, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat met het toezicht op de naleving van artikel 1.5 zijn belast:
a. de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren of andere personen,
b. de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
Artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat herziening plaatsvindt met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de mbo-student in de basisregistratie personen.
Indien de ouders van de mbo-student of een van hen na de laatste adreswijziging, bedoeld in de vorige volzin, zijn of is ingeschreven op hetzelfde woonadres als de mbo-student, dan vindt de herziening plaats met ingang van de dag van deze adreswijziging.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Artikel 14 van het EVRM bepaalt dat het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM luidt:
“1. Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
2. Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden.”
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR)
Artikel 26 van het IVBPR bepaalt dat allen gelijk zijn voor de wet en zonder discriminatie aanspraak hebben op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2023/2024, 24724, nr. 220
2.Kamerstukken II 2023/2024, 24724, nr. 240
3.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 juni 2018, met kenmerk ECLI:NL:CRVB:2018:1541 en EHRM 19 februari 2013, nr. 19010/07 (X and Others t. Oostenrijk) [GC], § 134; EHRM 2 maart 2010, nr. 13102/02 (Kozak t. Polen), § 92; EHRM 24 juli 2003, nr. 40016/98 (Karner t. Oostenrijk), § 41.
4.Bijlage bij Kamerstukken II 2023/2024, 24724, nr. 220 ‘Intern onderzoek controle uitwonendenbeurs’, p.44; Stichting Algorithm Audit, ‘Vooringenomenheid voorkomen’, Februari 2024, p11.
5.College voor de Rechten van de Mens, Discriminatie door risicoprofielen. Een mensenrechtelijk toetsingskader, 2021, p.14.
6.Bijlage bij Kamerstukken II 2023/2024, 24724, nr. 240, ‘Addendum Vooringenomenheid voorkomen’, Mei 2024, p.55.
7.Kamerstukken II 2023/2024, 24724, nr. 220, p.3
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3294.
9.onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 1 juli 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5028 en 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:643
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1028
11.Zie ook het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321.
12.Vergelijk Kamerstukken II 2010/2011, 32770, nr. 3, p5: “DUO onderzoekt dergelijke situaties zo diepgaand als mogelijk in de gegeven omstandigheden. Tijdens het huisbezoek zal de functionaris grondig onderzoek doen naar de feitelijke woon- en leefsituatie van de studerende.”.