ECLI:NL:RBOVE:2024:5587

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
84.229999.21 + 84.065526.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en mensenhandel door een verdachte met een verstandelijke beperking

Op 28 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en mensenhandel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een schadevergoeding van € 5.608,40 aan het slachtoffer. De verdachte had zich gedurende een periode van ongeveer tien maanden schuldig gemaakt aan diefstal, gepleegd jegens een verstandelijk beperkte aangever. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich ook schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapenpatronen en cocaïne. De zaak kwam aan het licht na een melding van mogelijke mensenhandel en arbeidsuitbuiting. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever, die een laag IQ had, met voorzichtigheid beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de diefstal, maar sprak hem vrij van de beschuldigingen van mensenhandel en dwang, omdat er onvoldoende bewijs was dat de aangever onder dwang had gewerkt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de aangever had benadeeld door zonder toestemming geld van zijn bankrekening over te maken naar zijn eigen rekening, wat leidde tot de veroordeling voor diefstal.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 84.229999.21 + 84.065526.23 (P)
Datum vonnis: 28 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon-of verblijplaats in Nederland,
volgens eigen opgave ter terechtzitting: wonende aan
[adres]
.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M.D.A. Stam, advocaat in Gouda, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door mr. E. Maalsen, advocaat in Nijmegen, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging onder parketnummer 84.229999.21 van 14 oktober 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte,
onder parketnummer 84.229999.21
gedurende de periode van 1 augustus 2020 tot en met 15 september 2021 zich jegens [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt aan (medeplegen van):
feit 1:mensenhandel;
feit 2:dwang;
feit 3:diefstal door middel van een valse sleutel;
onder parketnummer 84.065526.23
op 3 oktober 2022 voorhanden heeft gehad:
feit 1:twee vuurwapenpatronen;
feit 2:8,6 gram cocaïne.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
onder parketnummer 84.229999.21
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2020 tot en met 15 september 2021 te Altforst en/of Tiel, althans in Nederland en/of Litouwen en/of België en/of Italië en/of Spanje en/of Albanië,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A.
een ander, te weten [slachtoffer] ,
(lid 1 sub 1)
door dwang en/of door geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie
heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest
met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer]
en
(lid 1 sub 4)
door dwang en/of door geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie [slachtoffer] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, dan wel
door dwang en/of door geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, hij, verdachte, enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] :
- geworven voor werk op een boerderij en/of fabriek en/of wasserij, en/of
- met een bus opgehaald uit Litouwen en naar Nederland gebracht, waarbij door verdachte 500 euro is ingehouden op het salaris van [slachtoffer] om de reis te betalen, en/of
- gehuisvest in een caravan en later bij verdachte in huis, en/of
- als zodanig vernederd door middel van geschreeuw en/of (ernstige) bedreigingen, en/of
- bedreigd met het voornemen om ontslagen te worden en/of een schop onder zijn kont te krijgen als hij niet luisterde, en/of
- bedreigd met het voornemen om hem, zonder geld, terug te sturen naar Litouwen, als hij niet met verdachte mee ging, en/of
- druk opgelegd om te blijven luisteren en/of werken door zijn bankpas af te pakken en/of identiteitsbewijs af te pakken en/of het beheer te voeren over zijn gelden,
waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat [slachtoffer] ,
-met betrekking tot de aard en duur van de werkzaamheden-
- een groot aantal dagen (6) per week, een groot aantal uren per dag, werkzaamheden moest verrichten voor [getuige 1] , de wasserij en/of de fabriek, en/of
- ook opdrachten kreeg van verdachte om te verrichten zonder hiervoor betaald te krijgen, en/of
- soms extra uren werkte als verdachte dit aan hem vroeg, zonder hiervoor betaald te krijgen,
-met betrekking tot de beperkingen die werden opgelegd-
- geen sleutel had van de woning waar hij, samen met het gezin van verdachte, woonde, en/of
- een nacht buiten heeft moeten slapen toen verdachte hem niet binnen liet in zijn, verdachtes woning, en/of
- in de periode dat hij voor [getuige 1] werkte maar één dag vrij is geweest en toen

werkzaamheden voor verdachte verrichte,

- met betrekking tot het financieel voordeel voor verdachte-
- niet het juiste aantal daadwerkelijk gewerkte uren uitbetaald kreeg, en/of
- zijn werkzaamheden moest verrichten tegen een arbeidsbeloning ver beneden het wettelijk verplichte minimumloon, en/of
- niet wist hoeveel hij verdiende, omdat verdachte deze gelden van hem afpakte en/of omdat verdachte het beheer voerde over zijn bankrekening en/of bankpas, en/of
- geen geld heeft gekregen voor extra verrichte werkzaamheden, en/of
- geen vakantiegeld heeft gekregen, en/of
- voor de reis naar Nederland, drie keer een bedrag van 500 euro heeft moeten overmaken aan een vriend van verdachte,
(lid 3 sub 2)
terwijl die [slachtoffer] een kwetsbaar persoon in een kwetsbare positie was, omdat die [slachtoffer] over beperkte geestvermogens beschikte (een gemeten IQ van 51)
en
B.
(lid 1 sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer] ,
waarbij het voordeel trekken uit de uitbuiting van [slachtoffer] heeft bestaan uit:
- dat hij, [slachtoffer] , zes dagen per week ter beschikking van de verdachte stond zonder vrije dagen en/of vakantiedagen, en/of
- dat de werkzaamheden ver beneden het wettelijk verplichte minimumloon en vakantiegeld werden betaald, en/of
- dat niet het juiste aantal daadwerkelijk gewerkte uren werd uitbetaald, en/of
- dat hij, [slachtoffer] , geen geld heeft gekregen voor extra verrichte werkzaamheden, en/of
- voor de reis naar Nederland, drie keer een bedrag van 500 euro heeft moeten overmaken aan een vriend van verdachte;
(lid 3 sub 2)
terwijl die [slachtoffer] een kwetsbaar persoon in een kwetsbare positie was, omdat die [slachtoffer] over beperkte geestvermogens beschikte (een gemeten IQ van 51);
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2020 tot en
met 15 september 2021 te Altforst en/of Tiel, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
door (bedreiging met) geweld en/of enige andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer]
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en/of niet te doen en/of te dulden, te
weten
- het verrichten van arbeid waarvoor hij niet (volledig) werd betaald, en/of
- het achterhouden van loon, en/of
- dat hij, verdachte, de zeggenschap had over zijn bankrekening en/of
e-mailadressen,
bestaande dat/die (bedreiging met) geweld en/of enige andere feitelijkhe(i)d(en)
hierin dat verdachte (terwijl die [slachtoffer] een kwetsbaar persoon in een kwetsbare
positie was, omdat die [slachtoffer] over beperkte geestvermogens beschikte (een gemeten IQ van 51)),
- die [slachtoffer] heeft geworven voor werk op een boerderij en/of fabriek en/of

wasserij, en/of

- die [slachtoffer] heeft opgehaald met een bus uit Litouwen en naar Nederland heeft
gebracht, waarbij door verdachte 500 euro is ingehouden op het salaris van [slachtoffer]
om de reis te betalen, en/of
- die [slachtoffer] heeft gehuisvest in een caravan en later bij verdachte in huis, en/of
- die [slachtoffer] als zodanig heeft vernederd door middel van geschreeuw en/of

(ernstige)bedreigingen, en/of

- die [slachtoffer] heeft bedreigd met het voornemen om ontslagen te worden en/of een

schop onder zijn kont te krijgen als hij niet luisterde, en/of

- die [slachtoffer] heeft bedreigd met het voornemen om hem, zonder geld, terug te

sturen naar Litouwen, als hij niet met verdachte mee ging, en/of

- die [slachtoffer] druk heeft opgelegd om te blijven luisteren en/of werken door zijn
bankpas af te pakken en/of identiteitsbewijs af te pakken en/of het beheer te voeren
over zijn gelden;
3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2020 tot en
met 15 september 2021 te Altforst en/of Tiel en/of in een of meer andere plaatsten
in Nederland en/of Litouwen en/of België en/of Italië en/of Spanje en/of Albanië,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening,
van de (Belgische) bankrekening(en) [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer]
, heeft weggenomen een aantal geldbedragen totaal belopende een bedrag
van ca. 13.804 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die
[slachtoffer] voornoemd, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte het weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van een valse sleutel (onrechtmatig in zijn bezit zijnde bankpas(sen));
onder parketnummer 84.065526.23
1
hij, op of omstreeks 3 oktober 2022 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 2 patronen met kaliber 9mm PA CS van het merk Wadie

voorhanden heeft gehad;

2
hij, op of omstreeks 3 oktober 2022 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad ongeveer 8,6 gram, een of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Op 19 juli 2021 ontving de politie een melding van de getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] of [getuige 1] ) van mogelijke mensenhandel en arbeidsuitbuiting met betrekking tot [slachtoffer] . Naar aanleiding van deze melding vond op 17 augustus 2021 een informatief gesprek plaats tussen de opsporingsdienst Nederlandse arbeidsinspectie (hierna: NLA) en [slachtoffer] . Op 20 augustus 2021 is vervolgens het strafrechtelijk onderzoek SOUTH GREELEY opgestart.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Onder parketnummer 84.229999.21
De officier van justitie heeft zich - overeenkomstig een op schrift gesteld requisitoir - op het standpunt gesteld dat alle drie de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard, met uitzondering van het onder 1 en 2 ten laste gelegde medeplegen.
Onder parketnummer 84.065526.23
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Onder parketnummer 84.229999.21
De raadsman heeft zich - overeenkomstig een op schrift gestelde pleitnota - op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Volgens de raadsman was geen sprake van een uitbuitingssituatie en was evenmin het oogmerk van verdachte daarop gericht, waardoor vrijspraak moet volgen voor alle drie de varianten van het onder 1 ten laste gelegde.
Daarnaast bevat het dossier volgens de raadsman geen wettig en overtuigend bewijs voor het onderdeel dwang, waardoor ook vrijspraak moet volgen voor het onder 2 ten laste gelegde.
Tot slot heeft de raadsman bepleit dat verdachte toestemming had van [slachtoffer] om zijn bankrekening te beheren. Vanwege die toestemming ontbreekt het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Voor zover verdachte zich toch wederrechtelijk geld van de bankrekening zou hebben toegeëigend ontbreekt het bestanddeel “wegnemen”, waardoor vrijspraak moet volgen voor de onder 3 ten laste gelegde diefstal.
Onder parketnummer 84.065526.23
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de onder dit parketnummer ten laste gelegde feiten.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot parketnummer 84.229999.21 [1]
Het onder 1 ten laste gelegde
Beoordelingskader
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de jurisprudentie over dit wetsartikel volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van de vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
Het oogmerk van uitbuiting is een voorwaarde voor alle onder 1 ten laste gelegde varianten van artikel 273f Sr. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Het in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 1º Sr voorkomende bestanddeel “oogmerk van uitbuiting” is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij het onder meer gaat om tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van de afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken en/of te blijven.
Uit jurisprudentie [2] volgt dat “het oogmerk van uitbuiting” moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 4º Sr. De verweten gedragingen kunnen eerst dan als mensenhandel als bedoeld in dat artikel worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
Het in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 6º Sr bedoelde “voordeel trekken van een ander” is alleen strafbaar, indien die ander zich in een uitbuitingssituatie bevindt en het opzet van de dader is gericht op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van die ander. [3] Uit naar voren gebrachte feiten en omstandigheden moet blijken waaruit de uitbuitingssituatie heeft bestaan.
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van artikel 273f, eerste lid Sr, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. [4] Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Omstandigheden van het geval
Uit het dossier kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden afgeleid.
Verdachte is in 2020 als Litouwse arbeidsmigrant, samen met zijn vrouw en dochter, naar Nederland gekomen en gaan werken via Randstad uitzendbureau. Zij huurden vanaf dat moment een woning op het erf van [getuige 1] voor € 1.000,00 per maand. [getuige 1] gaf verdachte te kennen dat hij wel een knecht kon gebruiken in zijn varkensfokkerij. Verdachte heeft daarvoor rondgevraagd onder kennissen in Litouwen, volgens de echtgenote van [getuige 1] . [slachtoffer] (hierna: aangever) werkte op dat moment nog in een hotel in Litouwen. Hij werd door een vriend van verdachte benaderd met de vraag of hij naar Nederland wilde komen om bij een [getuige 1] te werken en in een caravan op het erf te wonen. Aangever is op 18 september 2020 met een busje naar Nederland gekomen. Er is betaald voor bemiddeling en voor de reiskosten. Aangever betaalde voor huur van de stacaravan € 200,00 per maand en voor de kost en bewassing een bedrag van € 42,00 per week. In de eerste weken zijn deze bedragen contant betaald door verdachte ( [getuige 1] heeft daarover verklaard dat hij vermoedt dat verdachte deze kosten verrekend heeft met de huur van verdachte van september 2020) en daarna zijn de bedragen door [getuige 1] verrekend met het salaris van aangever. Aangever verrichtte fysieke arbeid bij [getuige 1] gedurende veertig uur per week op basis van een arbeidscontract. Het werk bestond uit stallen schoonspuiten, instrooien en uitschuiven. Dierverzorging maakte geen deel uit van de werkzaamheden. Tijdens de contracturen werd aangever enkele keren uitgeleend aan een collega-veehouder voor gelijksoortige werkzaamheden. Daarbij is verdachte een enkele keer de gierkelder ingestuurd om deze, gelegen op een karretje, schoon te spuiten. Verdachte heeft verklaard dat aangever daarbij tot zijn nek in de stront had gestaan, maar zelf verklaart aangever daar later over dat dit beslist niet het geval is geweest. Op zaterdagen heeft aangever meerdere keren een paar uur moeten overwerken. Dat is hem gevraagd en daarvoor is hij contant betaald door [getuige 1] . [getuige 1] heeft verklaard dat hij er een keer getuige van is geweest dat aangever het contante geld dat hij vlak daarvoor van [getuige 1] ontving aan verdachte gaf, waarna [getuige 1] dat van verdachte heeft afgepakt en terug heeft gegeven aan aangever. Aangever sprak geen andere taal dan Litouws. Verdachte heeft getolkt tussen [getuige 1] en aangever. De kwaliteit van het werk van aangever was niet altijd naar wens van [getuige 1] , onder meer wanneer aangever (nog) onder invloed van alcohol of zelfs dronken op het werk was verschenen. Het is meermaals voorgekomen dat [getuige 1] aangever terecht wees voor slecht werk of dronkenschap, waarna verdachte tegen aangever in het Litouws aansprak met stemverheffing. Dat zag er volgens [getuige 1] dreigend uit, maar onbekend is gebleven wat er gezegd is.
Vanaf eind november 2020 bewoonde aangever de bovenverdieping van de woning die door verdachte van [getuige 1] gehuurd werd. Als “medehuurder” betaalde aangever aan verdachte hiervoor € 500,00 per maand. Voor dat bedrag at de aangever ook mee met het gezin van de verdachte en werd zijn was gedaan. Aangever heeft tot 28 februari 2021 gewerkt bij [getuige 1] en heeft in die periode in totaal € 7.615,58 aan salaris ontvangen, dat op zijn bankrekening werd overgemaakt. In de periode van 28 februari 2021 tot 19 april 2021 heeft aangever geen werk gehad, behalve wat incidentele klussen voor en op verzoek van [getuige 1] .
Van 19 april 2021 tot 22 augustus 2021 heeft aangever via Randstad gewerkt op dezelfde locatie (een wasserij) als verdachte en diens echtgenote. In deze periode heeft hij volgens zijn contract een wekelijkse arbeidsduur van 36 uur, maar door overwerk kwam het gemiddeld aantal arbeidsuren per week uit op € 43,27. Hij heeft zijn salaris, inclusief 24 vakantie uren die uitbetaald zijn, ook in deze periode op zijn bankrekening ontvangen. In totaal heeft Randstad € 6.240,26 aan salaris overgemaakt op zijn rekening met een Belgisch IBAN-nummer. Het salaris voor de laatste drie gewerkte weken, groot € 1.470,45, zijn aan hem overgemaakt op een andere bankrekening. In deze periode verbleef aangever nog steeds bij verdachte en zijn vrouw in de woning, op het erf van [getuige 1] . Aangever beschikte niet over de sleutel van de woning, maar verdachte heeft verklaard dat de woning nooit werd afgesloten en aangever er dus in en uit kon wanneer hij wenste. Er is één uitzondering geweest op een avond dat aangever laat en dronken thuis kwam en de deuren al afgesloten waren voor de nacht. Aangever heeft die nacht buiten verbleven. Aangever heeft daarover zelf verklaard dat hij in het gras had geslapen omdat de deur op slot zat, en dat hij - achteraf bezien - bij de vrouw van verdachte op het raam had moeten tikken en dan door haar binnen zou zijn gelaten.
Nadat er op 19 juli 2021 door [getuige 1] melding was gedaan bij de politie over de verhouding tussen verdachte en aangever, heeft verdachte met zijn gezin de woning verlaten en is aangever terugverhuisd naar de caravan op het erf van [getuige 1] . Op 18 augustus 2021, een dag na het informatieve gesprek met aangever, heeft er een incident plaatsgevonden tussen verdachte en aangever op de werkplek. Aangever heeft verklaard dat verdachte heeft gedreigd hem met fiets en al van een brug te gooien. Aangever nam dat dreigement serieus en was daarvan volgens [getuige 1] en diens vrouw erg overstuur.
Over de (betrouwbaarheid van de verklaringen van) aangever
Aangever was ten tijde van de aangifte een man van 49 jaar, afkomstig uit Litouwen. Uit het informatieve gesprek van 17 augustus 2021 en de verklaringen van getuigen kwamen signalen naar voren dat mogelijk sprake zou zijn van een laag IQ. Om deze reden is een psychodiagnostisch onderzoek afgenomen bij aangever. Daaruit kwam naar voren dat bij aangever sprake is van een zwakbegaafd niveau van functioneren of een licht verstandelijk beperkt niveau van functioneren. Een (naasthoger) “beneden gemiddeld” niveau van functioneren wordt door de psycholoog/gedragskundige nog niet uitgesloten. Vanwege de taalbarrière zijn bepaalde verbale items niet afgenomen, waardoor het totale IQ van [slachtoffer] niet kon worden vastgesteld. Waarschijnlijk is er ook sprake van een beperking in de sociale en emotionele ontwikkeling en de psycholoog/gedragskundige adviseerde bij aangever een speciaal studioverhoor voor mensen met een verstandelijke beperking af te nemen. [5]
Dát aangever een verstandelijke beperking heeft, is door alle getuigen gememoreerd. Tijdens het informatieve gesprek is het verbalisanten ook direct duidelijk geworden. In eerste instantie heeft aangever, ongevraagd en spontaan, verklaard dat “er niets aan de hand was, alleen dat [verdachte] al zijn geld had gepakt”. Aangever verklaarde vervolgens wisselend over de werving. Aangever is vervolgens driemaal uitgebreid verhoord, op respectievelijk 29 oktober 2021 en 3 december 2021 in Nederland en op 6 en 7 februari 2024 in Litouwen, onder leiding van de rechter-commissaris. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de verslagen van die verhoren naar voren dat aangever niet alleen moeite heeft om vragen te begrijpen, maar ook om begrijpelijk en consistent te verklaren. Dat kan deels verklaard worden vanuit de beperking van aangever in IQ of diens sociale en emotionele ontwikkeling, maar ook in de taal of vertaling daarvan. Zo is er bijvoorbeeld een melding van een medewerker van Randstad geweest dat verdachte aangever mogelijk met een elektriciteitsdraad stroomstoten zou hebben toegediend, terwijl aangever na doorvragen heeft uitgelegd dat hij met het woord “elektrik” bedoelde dat hij “in shock” was. De rechtbank begrijpt dit als: “erg ontdaan”. Het is op basis van de (vertaalde) verklaringen van aangever lastig om helder te krijgen of aangever nu wel of juist niet bang was. De rechtbank begrijpt uit de verklaring van de aangever bij de rechter-commissaris dat hij niet zozeer bang was voor verdachte omdat die hem zou hebben gezegd hem vanaf de brug in het water te gooien, maar dat dit een scenario was dat de aangever zelf voor mogelijk hield. Die gedachte voedde zijn angst. Gelet op het voorgaande kan en zal de rechtbank de verklaringen van aangever met de nodige voorzichtigheid en terughoudendheid beschouwen.
Het oogmerk van uitbuiting: beoordeling van de relevante factoren.
a. De aard en de duur van de tewerkstelling
Aangever heeft werkzaamheden verricht als knecht op een varkensfokkerij en in een wasserij. Dat is fysiek zwaar werk en deels ook vies werk. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat sprake is van onaanvaardbare slechte werkomstandigheden.
Bij beide werkgevers is sprake geweest van een in beginsel 36-urige werkweek, waarbij door aangever in overleg met hem is overgewerkt. Die uren zijn uitbetaald, met uitzondering van twee halve zaterdagen voor [getuige 1] omdat aangever zijn werk die week niet naar behoren zou hebben uitgevoerd. De loonbetalingen geschieden door beide werkgevers giraal en zijn verwerkt in de loonadministratie. Het overwerk bij [getuige 1] is contant betaald en niet in de administratie verwerkt. Uit het dossier kan worden afgeleid dat het overwerk vooral heeft bestaan uit enkele uren op zaterdagen. Het gemiddelde aantal uren dat aangever voor het uitzendbureau werkte was ruim 43 uur per week wat een overwerk van zeven uur per week inhoudt. Voor het overwerk bij [getuige 1] geldt qua omvang ongeveer hetzelfde, zo lijkt uit het dossier te kunnen worden afgeleid. In beide gevallen komt de arbeidsduur, inclusief het overwerk, de rechtbank niet op voorhand bovenmatig voor. Op grond van het dossier kan echter niet met zekerheid worden vastgesteld of aangever deze (over)uren of extra werkzaamheden verrichte uit eigen wil, in opdracht van of onder dwang van verdachte of zijn werkgevers. De verklaringen van verschillende betrokkenen lopen op dit onderdeel uiteen. Ook de door aangever zelf afgelegde verklaringen zijn op dit onderdeel niet consistent en soms tegenstrijdig. Zo verklaart hij met betrekking tot de op zaterdag verrichte werkzaamheden in eerste instantie dat hij altijd op zaterdagen moest werken. In een later verhoor verklaart hij dat hij zelf kon en mocht bepalen of hij op zaterdag wilde werken, en dat hij juist veel wilde werken om meer te verdienen.
De beperkingen voor aangever
Uit het dossier en het behandelde ter zitting, blijkt de rechtbank onvoldoende dat aan aangever zodanige beperkingen zijn opgelegd dat geconcludeerd moet worden dat hij daardoor niet vrij meer was zijn eigen wil te bepalen. Hij wilde nu juist in Nederland, bij [getuige 1] , verblijven en (veel) werken om zoveel geld te verdienen dat hij daarna zijn schulden in Litouwen kon voldoen. Dat dat niet gelukt is, lijkt in het bijzonder hetgeen te zijn dat de aangever de verdachte kwalijk neemt.
De ten laste gelegde beperkingen (geen sleutel van de woning, een nacht buiten slapen en maar één dag vrij gehad) zijn op zichzelf onvoldoende om te kunnen spreken van beperkingen waardoor de aangever niet in vrije wil kon beslissen over hetgeen hij wel en niet wilde doen. De feiten en de omstandigheden waaronder de gestelde beperkingen ten aanzien van het niet hebben van een sleutel en het buiten slapen hebben plaatsgevonden kunnen bovendien niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. De verklaringen van [getuige 1] en diens partner [naam 1] , die zien op deze onderdelen staan haaks op de verklaring van de verdachte, diens partner [naam 2] en aangever zelf, zoals die hiervoor zijn weergegeven onder ‘Omstandigheden van het geval’. De gestelde omstandigheid dat aangever in de periode dat hij voor [getuige 1] werkte één dag vrij heeft gehad is, nog los van de vraag of dat klopt aangezien dit is gebaseerd op een enkele verklaring, gelet op de periode dat aangever voor [getuige 1] heeft gewerkt - 18 september 2020 tot 28 februari 2021 - niet zonder meer disproportioneel te noemen.
Tot slot overweegt de rechtbank over de verschillende onderdelen waaruit verdachte financieel voordeel zou hebben behaald het volgende.
De ten laste gelegde onderdelen dat de aangever zijn vakantiegeld niet heeft ontvangen, dat hij geen geld heeft ontvangen voor extra verrichte werkzaamheden, dat hij voor de reis naar Nederland heeft moeten betalen en dat verdachte het beheer voerde over de bankrekening van aangever, zijn - ongeacht een eventuele bewezenverklaring daarvan - naar het oordeel van de rechtbank niet redengevend voor de conclusie dat verdachte als tewerksteller van de aangever kan worden aangemerkt, met de bedoeling om daaruit ten koste van de aangever financieel voordeel te behalen.
Gelet op onder meer verklaringen van de verdachte en de aangever, en ondanks dat de aangever zelf zijn loonstroken ontving, acht de rechtbank weliswaar bewezen dat aangever niet wist hoeveel salaris hij op zijn rekening gestort kreeg, maar de oorzaak en de reden daarvan zijn ongewis gebleven. De oorzaak daarvan kan gelegen zijn in het feit dat verdachte het beheer voerde over aangevers bankrekening, maar dit - alsook het gegeven dat verdachte dat beheer voerde - kunnen wellicht ook verklaard worden vanuit de beperking van aangever. Niet valt uit te sluiten dat aangever niet in staat was dergelijke zaken te regelen en dat hij dit om die reden, aldus ogenschijnlijk impliciet instemmend met het beheer over zijn bankrekening, overliet aan verdachte. Deze omstandigheid leidt echter evenmin noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat de verdachte dus het oogmerk had op financiële uitbuiting van aangever.
Op basis van het dossier kan evenmin worden geconcludeerd dat aangever niet wist hoeveel hij verdiende
omdatverdachte deze gelden van hem afpakte. Uit de bankafschriften blijkt dat verdachte maandelijks circa € 1.000,00 overmaakte van het salaris van de bankrekening van aangever naar de eigen bankrekening van verdachte. Daarvan was volgens de verdachte € 500,00 bedoeld als huur die aangever conform de afspraak aan verdachte verschuldigd was. Verdachte heeft verklaard dat hij daarnaast op verzoek van aangever allerlei goederen voor hem kocht, zoals alcohol en sigaretten. Hoe hoog deze uitgaven waren kan uit het dossier niet worden afgeleid. Niet valt uit te sluiten dat de overgeboekte gelden op die manier feitelijk, geheel of gedeeltelijk, ten goede zijn gekomen van aangever.
Voor de in de tenlastelegging opgenomen stellingen dat aangever niet het juiste aantal daadwerkelijk gewerkte uren kreeg uitbetaald en heeft gewerkt tegen een arbeidsbeloning ver onder het wettelijk verplichte minimumloon bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs. Er is door de werkgevers, met uitzondering van twee gewerkte halve zaterdagen bij [getuige 1] , een passend salaris betaald (minimum loon, of iets daarboven) voor de door aangever aan zijn werkgevers geleverde werkzaamheden, inclusief verreweg het grootste deel van de gewerkte overuren.
Gelet op de hiervoor overwogen niet buitensporige aard en duur van de werkzaamheden, de afwezigheid van beperkingen voor de tewerkgestelde en de conclusie dat verdachte niet de tewerksteller met het oogmerk van financiële benadeling van aangever is geweest, komt de rechtbank tot het oordeel dat niet bewezen is dat verdachte de aangever heeft geworven, vervoerd, overgebracht of gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting. Het overige onder 1 ten laste gelegde kan buiten beschouwing blijven. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Het onder 2 ten laste gelegde
Voor een bewezenverklaring van artikel 284 Sr is - kort gezegd - vereist dat aangever door geweld of andere feitelijkheden of dreiging daarmee wederrechtelijk door verdachte is gedwongen iets te doen, iets niet te doen of iets te dulden. De tenlastelegging bevat een verfeitelijking verdeeld in zeven gedachtestreepjes van de aan verdachte verweten dwangmiddelen.
In de eerste drie gedachtestreepjes wordt verdachte verweten dat hij aangever heeft geworven voor werkzaamheden op een boerderij en wasserij, heeft opgehaald en naar Nederland heeft gebracht en heeft gehuisvest. Een eventuele bewezenverklaring van deze onderdelen is echter niet redengevend voor de conclusie dat aangever daardoor is gedwongen enige handeling te verrichten of te dulden zoals deze ten laste zijn gelegd: het werven voor werkzaamheden op een boerderij en wasserij, het ophalen met een bus uit Litouwen en het huisvesten van aangever, brengen niet met zich dat aangever daardoor is gedwongen arbeid te verrichten waarvoor hij niet (volledig) is betaald, of is gedwongen te dulden dat daardoor loon is achtergehouden of dat verdachte daardoor zeggenschap kreeg over zijn bankrekening en e-mailadres.
De resterende vier gedachtestreepjes houden in dat verdachte wordt verweten dat hij de aangever heeft bedreigd met ontslag of “een schop onder zijn kont”, dan wel dat hij de aangever zonder geld zou terugsturen naar Litouwen als hij niet zou luisteren en dat hij aangever druk heeft opgelegd te blijven luisteren en werken door diens bankpas af te pakken en het beheer te voeren over zijn geld.
Aangever heeft in de loop van het onderzoek wisselend verklaard over deze ten laste gelegde onderdelen. Deze verklaringen zijn op sommige onderdelen tegenstrijdig, bijvoorbeeld ten aanzien van de mogelijke bedreiging dat de aangever van de verdachte een “schop onder zijn kont” zou krijgen als hij niet luisterde. Getuigen verklaren dat de aangever hen vertelde dat hij een “schop onder zijn kont” zou krijgen als hij niet luisterde. De getuigen hebben dit als feit aangenomen en het geïnterpreteerd als een bedreiging met fysiek geweld. Uit de verklaringen van de aangever zelf kan echter worden afgeleid dat hij zelf dacht c.q. in de veronderstelling verkeerde dat hij “een schop onder zijn kont” zou krijgen als hij niet luisterde. Hij nam dat aan, maar de verdachte zou hem dat nooit met zoveel woorden hebben gezegd. Andere onderdelen - bijvoorbeeld de door de aangever als bedreiging opgevatte mededeling dat hij zonder geld zou worden teruggestuurd naar Litouwen - worden niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Deze ten laste gelegde onderdelen kunnen daarom niet dienen tot bewijs dat de aangever gedwongen werd tegen zijn zin in te blijven werken. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangever zodanig heeft vernederd, bedreigd en/of druk heeft opgelegd, dat kan worden gesproken van dwang in de zin van artikel 284 Sr. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
Het onder 3 ten laste gelegde
Verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat hij een geldbedrag van circa € 13.804,00 heeft gestolen van aangever, al dan niet door middel van een valse sleutel.
Bewijsmiddelen
Uit onderzoek naar de Belgische bankrekening van aangever met rekeningnummer
[rekeningnummer] is het volgende gebleken:
- van oktober 2020 tot en met februari 2021 heeft aangever salaris ontvangen voor zijn werkzaamheden op de boerderij. Telkens op de dag dat het salaris werd gestort, werd een deel contant opgenomen en werd het resterende deel overgemaakt naar een bankrekening op naam van de verdachte;
- van week 16 tot en met week 28 van 2021 heeft aangever salaris ontvangen voor zijn werkzaamheden in de wasserette. Telkens op de dag dat het salaris werd gestort, werd het saldo overgemaakt naar een bankrekening op naam van verdachte. Enige uitzondering op dit patroon zijn de weken 16 en 17 waarin er respectievelijk € 240,00 en € 300,00 is overgeboekt naar Litouwse bankrekeningen op naam van “ [naam 3] ” (vermoedelijk een zus van aangever) en “ [slachtoffer] ” (vermoedelijk de vader van aangever).
Van de bankrekening van aangever is in totaal een geldbedrag van € 11.104,00 overgemaakt naar een bankrekening op naam van verdachte en is € 2.700,00 contant opgenomen. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij geld contant opnam voor aangever of geld overmaakte naar zijn eigen bankrekening om het vervolgens vanaf zijn eigen bankrekening contant op te nemen en aan aangever te geven. Hij deed dit om aangever te helpen, die zelf vanwege zijn verstandelijke beperking niet met een bankpas of mobiel bankieren zou hebben kunnen omgaan. Verdachte gebruikte - zoals hiervoor reeds is overwogen - het saldo voor betaling van de onderhuur namens aangever, gaf contant geld aan aangever voor levensonderhoud en daarnaast besteedde verdachte contant geld voor aangever als hij sloffen sigaretten á € 50,00 per slof uit Litouwen liet meekomen met de chauffeur van de pendelbus. Verdachte heeft verklaard niet te hebben bijgehouden hoeveel contante bedragen hij aan aangever heeft gegeven c.q. ten behoeve van aankopen voor hem heeft uitgegeven en dit kan hij ook niet meer aantonen. [7] Uit het dossier blijkt zulks evenmin.
Aangever heeft verklaard dat hij zijn gehele salaris nooit heeft ontvangen en dat verdachte alles nam of afpakte. Volgens aangever ontving hij € 200,00 per maand of per week van verdachte (aangever heeft hierover wisselend verklaard). Soms kreeg hij niet € 200,00 maar € 300,00 en daarnaast moest hij ook nog voor sigaretten aan verdachte betalen. [8]
Getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), een persoon die op verzoek van [getuige 1] en diens vrouw een aantal keren heeft getolkt tussen hen en aangever, heeft verklaard dat aangever niet de mogelijkheid had om zelf te bankieren. Verdachte zou de telefoon van aangever pakken om geld over te maken. [slachtoffer] zou volgens de getuige ongeveer € 100,00 of € 200,00 krijgen van verdachte. [9]
Getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), de vrouw van de vader van aangever, heeft verklaard dat zij van aangever had begrepen dat zijn bankrekening door verdachte werd beheerd. [10] Getuige [getuige 4] , vader van aangever, heeft verklaard dat zijn zoon had verteld dat verdachte zijn geld afpakte. [11]
De overwegingen en het oordeel van de rechtbank
Van de bankrekening van aangever zijn in het begin van de periode dat hij in Nederland verbleef contante bedragen opgenomen. Over de vraag of aangever deze bedragen toch zelf pinde of dat verdachte dit voor hem deed en of het geld vervolgens ten goede kwam van verdachte of aangever, alsook over de hoogte en de frequentie van deze opnamen, lopen de verklaringen van betrokkenen uiteen.
Vanwege de uiteenlopende en wisselende verklaringen over de contante opnamen kan de rechtbank niet vaststellen of en hoeveel contante geldbedragen door aangever zelf zijn opgenomen, noch hoeveel contante geldbedragen verdachte heeft opgenomen en al dan niet aan aangever heeft gegeven dan wel al dan niet op verzoek van aangever goederen daarvan voor aangever kocht. De gepinde bedragen lijken bovendien te passen bij de verklaring van aangever dat hij € 200,00 per maand ontving en soms € 300,00. Om deze reden spreekt de rechtbank verdachte vrij van diefstal door middel van een valse sleutel van de gepinde
€ 2.700,00.
Van de bankrekening van aangever heeft verdachte in de ten laste gelegde periode een bedrag van € 11.104,00 overgemaakt naar zijn eigen bankrekening. Volgens de verdediging had verdachte toestemming van aangever voor deze overboekingen, waardoor het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt. Deze toestemming is echter niet aannemelijk geworden, temeer daar deze haaks staat op de verklaringen van aangever, wiens verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] . Zelfs als zou worden aangenomen dat verdachte slechts zijn kwetsbare landgenoot mocht en wilde helpen met zijn bankzaken, dan nog beschikte verdachte naar het oordeel van de rechtbank nimmer over toestemming om
ongevraagdbedragen over te boeken van de bankrekening van aangever naar zijn, verdachtes, eigen bankrekening.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het overboeken van verschillende geldbedragen naar zijn eigen bankrekening zonder toestemming van [slachtoffer] zich schuldig heeft gemaakt aan een voltooide diefstal in de zin van artikel 310 Sr. Voor de bewezenverklaring van dit feit is niet relevant of verdachte na de onrechtmatige overboekingen - en daarmee na het plegen van het delict - (delen van) de geldbedragen verrekende met de huur die aangever aan verdachte verschuldigd was en/of vanaf zijn eigen bankrekening contant opnam en aan [slachtoffer] gaf.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een geldbedrag van
€ 11.104,00 heeft gestolen van [slachtoffer] door zonder zijn toestemming op verschillende momenten gedurende de ten laste gelegde periode geldbedragen over te maken van de bankrekening van [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, eigen bankrekening. De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het ten laste gelegde onderdeel ‘door middel van een valse sleutel’, nu niet bewezen is dat verdachte onrechtmatig beschikte over de bankpas c.q. de inloggegevens van het online bankaccount van aangever.
Onder parketnummer 84.065526.23
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder feit 1 - met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen - op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [12] .
  • het proces-verbaal van achtste verhoor van verdachte van het dossier SOUTH GREELEY met nummer 6640-2021-0110 van de Nederlandse Arbeidsinspectie van 26 januari 2023 (V-001-08, pag. 148 en 150);
  • het proces-verbaal van onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant 1] van 3 oktober 2022, inclusief fotobijlage (pag. 3-5).
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feiten onder 2 - met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen - op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [13] .
  • het proces-verbaal van achtste verhoor van verdachte van het dossier SOUTH GREELEY met nummer 6640-2021-0110 van de Nederlandse Arbeidsinspectie van 26 januari 2023 (V-001-08, pag. 148 en 150);
  • het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van 5 oktober 2022 (pag. 6-8).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
onder parketnummer 84.229999.21
3
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 15 september 2021 in Nederland en België, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, van de Belgische bankrekening [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer] , heeft weggenomen een aantal geldbedragen totaal belopende een bedrag van 11.104,00 euro, geheel toebehorende aan die [slachtoffer] ;
onder parketnummer 84.065526.23
1
hij, op 3 oktober 2022 te Rotterdam, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 2 patronen met kaliber 9mm PA CS van het merk Wadie
voorhanden heeft gehad;
2
hij, op 3 oktober 2022 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8,6 gram, cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 310 Sr, artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie (WWM) en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet (OW). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
onder parketnummer 84.229999.21
feit 3:
het misdrijf:
diefstal, meermalen gepleegd;
onder parketnummer 84.065526.23
feit 1:
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 2:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. Indien en voor zover de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf oplegt, vordert de officier van justitie om daaraan de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte de schade van [slachtoffer] vergoedt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de strafoplegging.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en de ernst van de gepleegde feiten
Verdachte heeft zich in een periode van ongeveer tien maanden meermalen schuldig gemaakt aan diefstal, gepleegd jegens de verstandelijk beperkte aangever. Verdachte is “op eigen houtje” zonder toestemming de gelden van aangever gaan beheren, zonder hierover een deugdelijke administratie te voeren. Verdachte heeft bij het plegen van de diefstal misbruik gemaakt van de zwakke ontwikkeling van aangever. Dit gaf verdachte de gelegenheid om zonder ingrijpen gedurende een lange periode telkens opnieuw het salaris van aangever wederrechtelijk over te maken naar zijn eigen bankrekening. Verdachte heeft met zijn handelen er blijk van gegeven het eigendomsrecht van aangever niet te respecteren.
De diefstallen hebben veel verdriet en boosheid bij aangever veroorzaakt.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van 8,6 gram cocaïne en twee vuurwapenpatronen. Met het bezit van cocaïne heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het illegale drugscircuit. Het is algemeen bekend dat de productie, handel en het bezit van harddrugs gepaard gaan met zware criminaliteit, welke zijn doorwerking heeft in de samenleving.
Het ongecontroleerde bezit van munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Het bezit van munitie vergroot het risico dat deze daadwerkelijk wordt ingezet en daarmee het risico op levensbedreigende geweldsdelicten.
Voorgaande rekent de rechtbank de verdachte aan.
Redelijke termijn
Uit het dossier volgt dat verdachte op 3 oktober 2022 in verzekering is gesteld. Het eindvonnis van de zaak wordt heden uitgesproken op 28 oktober 2024. Daarmee is de redelijke termijn van twee jaar met 25 dagen, dat wil zeggen in zeer geringe mate, overschreden. Dit terwijl het onderzoek onder meer behelsde een verhoor van de aangever in Litouwen in een speciale verhoorsetting met gecertificeerde rechercheurs. Met het daartoe strekkende rechtshulpverzoek en de organisatie van dit verhoor is noodzakelijkerwijs de nodige tijd gemoeid geweest.
Gelet op deze complicerende en tijdrovende factor enerzijds en de geringe termijnoverschrijding anderzijds, is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd en de Landelijke Oriëntatiepunten Voor Straftoemeting (LOVS) ten aanzien van het voorhanden hebben van munitie en het bezit van harddrugs. De LOVS bevatten geen oriëntatiepunten voor diefstal gepleegd onder de hiervoor naar voren gebrachte omstandigheden.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, waarbij meermalen door verdachte inbreuk is gemaakt op het vertrouwen van de beperkte en mede daardoor kwetsbare aangever en de langere periode waarin de diefstallen hebben plaatsgevonden, ziet de rechtbank aanleiding om over te gaan tot het opleggen van een gevangenisstraf. Wel zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan gevorderd, nu zij minder bewezen acht dan de officier van justitie.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.

7.De schade van benadeelde

Onder parketnummer 84.229999.21
7.1
De vordering van de benadeelde partij
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft mr. E. Maalsen zich gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om aan hem een schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.321,04 (twintigduizend driehonderdeneenentwintig euro en vier cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat volledig uit de schadepost van gederfd inkomen tot een bedrag van € 15.321,04.
Ter vergoeding van overig nadeel in de vorm van immateriële schade wordt een bedrag van € 5.000,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van aangever gedeeltelijk toe te wijzen. Anders dan de raadsvrouw van de benadeelde partij, stelt de officier van justitie het aantal maanden aan gederfd inkomen vast op tien in plaats van dertien maanden. Daardoor komt de materiële schade, inclusief aftrek van de door verdachte gemaakte kosten, neer op een bedrag van € 10.425,00.
Het gevorderde immateriële schadebedrag van € 5.000,00 is naar het standpunt van de officier van justitie passend en voldoende onderbouwd, gelet op de door haar gevorderde bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en wat in de rechtspraak in vergelijkbare gevallen aan immateriële schade is toegekend.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat niet kan worden vastgesteld dat de aangever de raadsvrouw heeft gemachtigd namens hem een verzoek tot schadevergoeding in te dienen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat wat betreft de gevorderde materiële schade de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu geen sprake is van enige materiële schade. Volgens de raadsman kloppen de namens de benadeelde partij gestelde bedragen niet met de inhoud van het dossier. Ook is de raadsman van mening dat het door aangever verdiende salaris volledig door hem is besteed en niets door verdachte ten eigen bate is achtergehouden.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de aangever ook voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens de raadsman ontbreekt de grondslag voor het toekennen van immateriële schade, nu op geen enkele wijze is gesteld of onderbouwd dat sprake is van enige vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Gemachtigde raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ter zitting verklaard dat zij uitdrukkelijk gemachtigd is aangever ter terechtzitting te vertegenwoordigen. Gelet op het bepaalde in artikel 51c, lid 3 Sv, acht de rechtbank die mededeling voldoende om het verzoek van de aangever ontvankelijk te achten.
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder parketnummer 84.229999.21 sub 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer] . De rechtbank kan op basis van de ingediende vordering en het dossier echter niet vaststellen hoe groot het bedrag is dat aangever met zijn (extra verrichte) werkzaamheden heeft verdiend, welke kosten hij heeft gemaakt en hoeveel geld aldus als schade voor aangever resteert. De rechtbank zal daarom voor deze bedragen gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. Daarvoor sluit zij aan bij het door de bewezen verklaarde diefstal weggenomen bedrag van
€ 11.104,00. Van dit bedrag zal de rechtbank de door verdachte gemaakte kosten van
€ 5.495,60 vastgesteld in de zich in het dossier bevindende ontnemingsrapportage [14] aftrekken.
De rechtbank schat de omvang van de schade daarmee op € 5.608,40 en stelt het daarop vast. De rechtbank zal de vordering voor dat deel toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering van de materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De rechtbank stelt op grond van de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen vast dat de diefstallen een sterk negatieve invloed hebben gehad op zijn gemoedstoestand en welbevinden. Bij gebreke aan medische rapportages op grond waarvan geestelijk letsel kan worden vastgesteld, kan slechts van vergoeding van immateriële schade sprake zijn als kan worden vastgesteld dat sprake is van “aantasting in de persoon op andere wijze” in de zin van artikel 6:106 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek. Volgens recente jurisprudentie van de Hoge Raad is daarvan sprake indien, kort samengevat, er sprake is van een qua aard en ernst zodanige normschending dat de nadelige gevolgen ervan, zonder nadere onderbouwing kunnen worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval geen sprake nu de bewezenverklaring behelst “diefstal, meermalen gepleegd”.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de immateriële schade daarom niet ontvankelijk verklaren.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 63 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

9.De voorlopige hechtenis

In verband met het bepaalde in artikel 72, lid 3 Sv zal de rechtbank het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis opheffen.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 van parketnummer 84.229999.21 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 van parketnummer 84.229999.21 en het onder 1 en 2 van parketnummer 84.065526.23 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
onder parketnummer 84.229999.21
feit 3:
het misdrijf:
diefstal, meermalen gepleegd;
onder parketnummer 84.065526.23
feit 1:
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 2:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 van parketnummer 84.229999.21 en het onder 1 en 2 van parketnummer 84.065526.23 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 5.608,40 (volledig bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 3 onder parketnummer 84.229999.21): van een bedrag van € 5.608,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2021 tot het moment dat de schadevergoeding volledig is voldaan;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.608,40 (zegge: vijfduizend zeshonderdacht euro en veertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 63 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor het overige
niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in liet openbaar uitgesproken op 28 oktober 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier SOUTH GREELEY met nummer 6640-2021-0110 van de NLA. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.HR, 19 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:383 en HR, 11 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:534.
3.HR, 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467.
4.HR, 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7097.
5.PV samenvatting diagnostisch onderzoeksverslag [getuige 4] , AMB-012-01, P. 530.
6.Proces-verbaal van bevindingen EOB België -bankrekening van de Inspectie SZW van 16 december 2021, AMB-008-01, pag. 493 t/m 497.
7.Proces-verbaal van vierde verhoor verdachte van 13 oktober 2022, V-001-04, pag. 89, achtste en negende alinea, en het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 oktober 2024.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever [getuige 4] van Inspectie SZW van 29 oktober 2021, AG-001-01,
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 15 oktober 2021, G-005-01, pag. 431, derde alinea, tweede, vierde en dertiende zin.
10.Proces-verbaal van bevindingen EOB Litouwen – verhogen van getuigen van 23 januari 2023, AMB-020-01, pag. 603, laatste zin.
11.Proces-verbaal van bevindingen EOB Litouwen – verhogen van getuigen van 23 januari 2023, AMB-020-01, pag. 606, onder de kop ‘Situatie in Nederland’, vijfde gedachtestreepje.
12.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Rotterdam, district Rotterdam-Zuid, met nummer PL1700-2022308313. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
13.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Rotterdam, district Rotterdam-Zuid, met nummer PL1700-2022308313. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
14.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 28 maart 2023, met proces-verbaalnummer 6640-2021-0110, pag. 1230 t/m 1241.