ECLI:NL:HR:2023:534

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
21/02857
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mensenhandel door uitbuiting van kwetsbare man in café

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van mensenhandel, waarbij een kwetsbare en verslaafde man gedurende een periode van meer dan drie jaar zonder betaling in zijn café moest werken. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over de uitleg van het bestanddeel 'uitbuiting' en concludeert dat het hof voldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat er sprake was van uitbuiting. Het hof heeft vastgesteld dat de man onder zeer slechte omstandigheden werkte, zonder loon, en dat hij niet vrij was om te gaan en staan zoals hij wilde. De verdachte en zijn mededader maakten misbruik van de kwetsbare positie van de man, die door persoonlijke en sociale omstandigheden in een afhankelijke situatie verkeerde. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, waarmee de uitspraak van het hof in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02857
Datum11 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juni 2021, nummer 21-000036-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.G. ten Have, advocaat te Winschoten, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de bewezenverklaring van het, in de zaak met parketnummer 18-850077-14 onder 2 tenlastegelegde, medeplegen van mensenhandel. Het voert daartoe onder meer aan dat het hof onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat sprake is van ‘uitbuiting’.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte in de zaak met parketnummer 18-850077-14 onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 14 juni 2011 tot en met 7 oktober 2014, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] , door dreiging met geweld, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten en opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] , immers hebben,
verdachte en zijn mededader,
- die [slachtoffer] werkzaamheden in zijn zaak/bedrijf laten verrichten en
- die [slachtoffer] gecontroleerd op de werkplek en
- die [slachtoffer] niet betaald voor zijn werkzaamheden en
- die [slachtoffer] dagelijks -zonder betaling- laten werken (7 dagen per week) en
- die [slachtoffer] in een van verdachtes en/of verdachtes mededader afhankelijke positie gebracht, in welke afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer] zich telkens niet kon onttrekken aan die uitbuiting door hem, verdachte en verdachtes mededader.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
“Vaststelling van de feiten
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het hof het volgende vast. In juni 2011 kreeg de politie een melding dat [betrokkene 1] in café [A] zou worden vastgehouden door de beheerder [betrokkene 2] en dat hij regelmatig door hem werd mishandeld. Hij zou onder mensonterende omstandigheden in het café leven en werken. Op 13 juni 2011 is [betrokkene 1] door de politie bevrijd. In 2012 deed [betrokkene 1] aangifte. [betrokkene 1] heeft ook verklaard over [slachtoffer] . Volgens [betrokkene 1] heeft [slachtoffer] ook voor de [familie] in de hennepkwekerijen gewerkt en hij zou ook een keer in de twee weken klappen hebben gekregen van [betrokkene 2] . [betrokkene 1] heeft verklaard over een incident waarbij [betrokkene 2] [betrokkene 1] wilde steken met een mes. [slachtoffer] stond daarbij en die sprong ertussen om erger te voorkomen. [betrokkene 2] was met een mes aan het zwaaien waardoor [slachtoffer] verwond werd aan zijn hand. Hij sneed toen een stuk vel weg van de bovenhand van [slachtoffer] en die begon enorm te bloeden. [betrokkene 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] met die hand naar de dokter is geweest om de wond te laten hechten.
Sinds juli 2011 staat het café aan de [a-straat 1] te [plaats] op naam van [betrokkene 3] , de toenmalige vriendin van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn vriendin [betrokkene 3] de zaak van [betrokkene 2] had overgenomen en dat [slachtoffer] daar vanaf dat moment is komen wonen. [slachtoffer] is gehoord door de politie. Hij heeft verklaard dat hij in een kamer aan de [a-straat 1] is komen wonen omdat hij door zijn broer uit huis was gezet. Hij kon alleen via het cafégedeelte in zijn kamer komen. Er was maar één ingang. Op zijn kamerdeur zat een slot. Alleen hij had een sleutel. Ook heeft hij bij de politie verklaard over zijn leven. Hij heeft aangegeven dat hij geen echte vrienden en kennissen heeft. Hij kwam alleen bij zijn broer en zussen over vloer. Zijn broer zag hij één keer in de maand. Zijn vriendin is in die periode overleden. Meestal was hij alleen. Als [slachtoffer] wordt geconfronteerd met een arbeidsovereenkomst die op 1 mei 2014 zou zijn opgemaakt weet hij niet waar het over gaat. Hij heeft verklaard dat hij geen arbeidsovereenkomst had en deze ook niet heeft getekend. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij wel meehielp en daar niet voor betaald kreeg. Ook wordt hem gevraagd naar het incident tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waar hij gewond zou zijn geraakt aan zijn hand. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij daar niet bij was en dat het verhaal niet klopt. Als hem wordt voorgehouden dat [betrokkene 4] , de zus van [betrokkene 1] , heeft gezien dat een stukje van zijn hand weg was, zegt hij dat hij is uitgegleden op de trap en zijn hand tegen een punt van de leuning aan is gekomen. Als [slachtoffer] tot slot wordt voorgehouden dat hij nog staat ingeschreven aan de [a-straat 1] en dat zijn spullen daar nog staan zegt hij: “Ik ga uit vrije wil niet terug meer naar de [a-straat] .”
Het dossier bevat diverse getuigenverklaringen. [betrokkene 5] heeft verklaard dat [slachtoffer] achter de bar werkte in het café aan de [a-straat] . Zij heeft verklaard dat [verdachte] ook een beetje de baas was als zijn vader er niet was. [betrokkene 8] heeft verklaard dat [slachtoffer] werkte voor [betrokkene 9] en [betrokkene 2] . [slachtoffer] kreeg geen salaris. [betrokkene 10] heeft verklaard dat [slachtoffer] achter de bar stond in het café in het centrum. Volgens hem was [slachtoffer] daar altijd achter de bar.
Getuige [betrokkene 11] heeft het volgende verklaard over café [B] (het hof begrijpt dat hiermee wordt bedoeld het café aan de [a-straat 1] te [plaats] ). Op de vraag wie er werkte als personeel heeft hij geantwoord: [verdachte] en [slachtoffer] af en toe. Ook [betrokkene 9] scharrelde er wat rond. [verdachte] werkte twee/drie jaar in de zaak. Toen [betrokkene 2] uit de zaak vertrok, was [verdachte] de eigenaar. [slachtoffer] hielp af en toe. [slachtoffer] zat er al een aantal jaren. Ook in de tijd dat [betrokkene 2] er nog zat. [slachtoffer] werd aangestuurd door [verdachte] of [betrokkene 9] . Hij heeft weleens ervaren dat er woorden zijn gevallen. Dat ging volgens hem om kleine dingen. Bijvoorbeeld iets over een kopje wegzetten ofzo. [slachtoffer] moest zich voor alles verantwoorden.
[betrokkene 12] noemde [slachtoffer] als een medewerker. [slachtoffer] hielp mee in het café. Dat deed hij al vanaf het begin. Hij denkt twee/drie jaar. [betrokkene 13] heeft verklaard dat [slachtoffer] als personeel in café [B] werkte. Hij werkte daar iedere dag. [slachtoffer] stond achter de bar en deed barwerkzaamheden. [betrokkene 14] heeft verklaard dat [slachtoffer] vaak in het café aan de [a-straat] stond. [slachtoffer] stond bijna elke avond achter de bar. [betrokkene 15] heeft ook verklaard dat [slachtoffer] in de kroeg werkte. [slachtoffer] zat achter de bar en deed de eterij als er bestellingen waren. [verdachte] deed dat ook. [verdachte] werkte overdag en [slachtoffer] nam het ’s avonds over. [betrokkene 16] heeft verklaard dat er meerdere personen hebben gewerkt bij [verdachte] . Ook [slachtoffer] . Hij weet dat [slachtoffer] verslaafd was. [betrokkene 17] heeft verklaard dat [slachtoffer] achter de bar werkte. Dat heeft [betrokkene 18] ook verklaard. [betrokkene 19] heeft ook verklaard dat [slachtoffer] in het café werkte. Hij gooide ‘s morgens ook het café open. Tot slot heeft [betrokkene 20] verklaard dat [slachtoffer] barkeeper was en bij [betrokkene 2] en [betrokkene 9] achter de bar stond.
Het dossier bevat naast de vele getuigenverklaringen ook OVC-gesprekken en WOD-gesprekken. In de periode van september 2013 tot en met 10 oktober 2014 hebben er activiteiten plaatsgevonden door de Unit Werken onder dekmantel. Op 12 september 2013 werden de verbalisanten ingezet. Ze gingen naar het café ‘De drie vaatjes’ gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] . De barman stelde zich voor als [slachtoffer] . [slachtoffer] vertelde dat zijn vrouw was overleden en dat hij daar nog moeite mee heeft. Ook vertelde hij dat zijn baas in Turkije was en hij gaf aan dat er nu minder op hem werd gelet.
Op vrijdag 18 oktober 2013 kwamen de verbalisanten weer in het café. Zij zagen dat [slachtoffer] in de zaak was terwijl hij de dag daarvoor had gezegd dat hij er niet zou zijn omdat hij naar de dokter moest. [slachtoffer] zei dat hij er even was omdat “die jongen” bier moest kopen. Na enige tijd kwam [verdachte] het café binnen lopen met een aantal kratten. Zij hoorden dat [slachtoffer] zei dat hij zo weg moest omdat hij naar de dokter moest. Zij hoorden dat [verdachte] hem op onvriendelijke toon vroeg hoe laat hij bij de dokter moest zijn. [slachtoffer] zei dat hij om half twee bij de dokter moest zijn. Zij hoorden dat [verdachte] zei dat [slachtoffer] dan pas om vijf voor twee weg hoefde, dus dat hij nog wel kon helpen. Toen de verbalisant wilde betalen vroeg [slachtoffer] aan [verdachte] wat een blikje Fernandes kost. Zij hoorden vervolgens dat [verdachte] zei: “Alle blikjes zijn € 2,- [slachtoffer] , weet je dat nu nog niet. Dus twee blikjes is 2+2...., [slachtoffer] dat lukt je toch nog wel”. Zij zagen aan de lichaamshouding van [slachtoffer] dat hij zich kleiner maakte en strak op het papiertje bleef kijken. [slachtoffer] gaf op dat moment geen weerwoord en maakte een angstige indruk.
Op woensdag 6 november 2013 hebben de verbalisanten het café weer bezocht. [slachtoffer] was in de zaak. Zij spraken met [slachtoffer] af om op 6 december 2013 te gaan stappen. Volgens afspraak zijn de verbalisanten op 6 december 2013 weer naar het café gegaan. [slachtoffer] stond achter de bar. [slachtoffer] vertelde dat hij niet mee kon stappen die avond in verband met de verjaardag van zijn kleinkind. De verbalisant zei tegen [slachtoffer] dat dat nooit lang kon duren en dat hij daarna toch mee kon gaan. [slachtoffer] zei dat het niet kon omdat hij tegen de baas ( [betrokkene 9] ) had gezegd dat hij maar een paar uur weg zou gaan. De verbalisant zei dat hij toch ook een keer een vrije dag kon nemen. [slachtoffer] zei dat hij geen vrij kon nemen als hij moest werken.
Op 8 januari 2014 waren de verbalisanten wederom in het café. [slachtoffer] had zijn jas aan en ging vis halen. Na een paar minuten kwam [slachtoffer] terug. Hij zei tegen [betrokkene 9] dat de viswinkel dicht was. [betrokkene 9] zei dat hij dan toch naar die andere kon gaan. [slachtoffer] deed zijn jas weer aan en liep richting de deur. A3573 riep: “ [slachtoffer] ! Lekker Kibbeling!” [slachtoffer] reageerde niet en verliet de kroeg. [betrokkene 9] vroeg aan A3573 of hij ook kibbeling wilde. A3573 zei: “ja”. [betrokkene 9] zei dat [slachtoffer] zo nog wel een keer zou gaan en dat [slachtoffer] dat niet erg zou vinden.
Op 13 februari 2014 zagen de verbalisanten [slachtoffer] achter in de zaak aan het laatste tafeltje zitten. [slachtoffer] vertelde dat hij ziek was. Hij was erg verkouden en hij kon niet mee stappen. Een verbalisant zei dat als hij ziek was hij in zijn bed moest gaan liggen. [slachtoffer] zei dat dat niet kon. De verbalisant zei dat [verdachte] zelf maar in de zaak moest gaan staan. [slachtoffer] zei dat dat niet kon. [slachtoffer] liep naar de bar en maakte koffie voor de verbalisanten. Toen de verbalisant nogmaals zei dat [slachtoffer] naar zijn bed moest gaan en [verdachte] het moest uitzoeken gaf [slachtoffer] geen antwoord meer. De verbalisant zag dat [slachtoffer] zijn blik van de verbalisant wegdraaide en zijn schouders ophaalde.
Op 26 februari 2014 gingen de verbalisanten weer naar het café. [betrokkene 9] zat aan een tafeltje en verder was er niemand in de kroeg. [slachtoffer] kwam later binnen en ging achter de bar staan. [verdachte] kwam later ook de kroeg binnen. De verbalisanten bestelden wat eten en [betrokkene 9] stuurde [slachtoffer] naar de keuken om eten te maken. [betrokkene 9] zei dat [slachtoffer] altijd hier is (het hof begrijpt: het café) en dat hij altijd aan het werk is.
In de periode van 17 maart 2014 tot en met 6 juli 2014 en in de periode van 22 juli 2014 tot en met 28 juli 2014 zijn OVC gesprekken opgenomen in het café aan de [a-straat 1] te [plaats] . Er zijn onder andere de volgende gesprekken opgenomen.
Gesprek 17 maart 2014 16.42 uur
[betrokkene 9] (SH)
[slachtoffer] (SH)
[betrokkene 9] : Waar zijn de glazen, morgen koop glazen.
[slachtoffer] : Is goed.
[betrokkene 9] : Niet zeggen is goed als ik morgen kom hier en dan zijn geen glazen daar, dan euh... welk oog wil je blauw hebben links of rechts?
Gesprek 30 maart 2014
[verdachte] (sh)
[betrokkene 9] (sh)
[betrokkene 9] : [slachtoffer] zei dat hij geen schuld had.
[betrokkene 9] : Weet je, beter dan hem ( [slachtoffer] ) kunnen we niet vinden dus we moeten het met hem doen en hem ontzien.
[verdachte] : Ik ben hem toch dankbaar en af en toe moet je hem wat toestoppen.
Gesprek 2 april 2014 11.14 uur
[betrokkene 9] (sh)
[slachtoffer] (sh)
[slachtoffer] zegt een regeling te willen treffen. Als je een regeling treft zegt [betrokkene 9] het is 400 euro. Hoe wil je dat betalen vraagt [betrokkene 9] . 50 euro is 50 euro. Dan kan ik toch niet leven zegt [slachtoffer] . Ik had toch huur betaald en blijf met schulden. Als ik huur betaal zegt [slachtoffer] en mijn schulden 25 ofzo. Ja wat moet ik dan zegt [slachtoffer] . De rest van je leven hier werken zegt [betrokkene 9] .
[betrokkene 9] (sh)
[slachtoffer] (sh)
[betrokkene 9] is boos omdat [slachtoffer] zijn zaakjes niet regelt en niet terug belt als hij gebeld wordt.
[betrokkene 9] : Ik moest hem gisteren zeggen dat hij moest bellen.
[betrokkene 9] : Heb je buiten een stok, breng hem maar.
[verdachte] : Ik heb wel een hamer.
[betrokkene 9] : Nee, met een hamer gaat hij dood. Het is een man op leeftijd als hij wat jonger was geweest had ik hem wel een pak slaag gegeven.
[betrokkene 9] : Hij mag blij zijn dat hij ouder is anders had ik zijn botten gebroken.
Gesprek 11 april 2014 12:19
[verdachte] geeft aan dat hij door het slechte werk van [slachtoffer] niet aan zijn eigen werk toekomt. [verdachte] wil dat [slachtoffer] zijn tijd beter gaat indelen om zo het werk beter te kunnen doen. [verdachte] vindt dat [slachtoffer] wel wat actiever kan zijn. [slachtoffer] belooft beterschap.
Gesprek 12 april 2014 16.14 uur
[slachtoffer] (sh)
[verdachte] (sh)
[verdachte] : Waar ga je naartoe man? Waar moet ik geld vandaan halen? Wanneer ik de hele tijd zeg dat ik geen geld heb. Straks ga ik je een kopstoot geven.
0.34
uur
[verdachte] en [slachtoffer] maken een praatje over hoe laat [slachtoffer] morgen weg moet. [verdachte] verheft zijn stem en maakt ruzie met [slachtoffer] over waar hij morgen heen zal gaan en hoe laat hij weg gaat.
0.39
uur
[verdachte] en [slachtoffer] maken ruzie over het feit dat [slachtoffer] vorige week ook al te laat terug was van de kerk. [slachtoffer] zegt dat ze morgen feest gaan vieren. [verdachte] zegt dat [slachtoffer] morgen niet om 10 uur aan moet komen kakken. Er wordt geruzied over vrije dagen. (...)
[slachtoffer] : Het is maar 3-4 keer per jaar.
[verdachte] : En ga niet te vroeg sluiten want papa kan nog komen.
[slachtoffer] : Nee, nee.
[verdachte] gaat weg.
Gesprek 15 april 2014
13.39
uur
[verdachte] (sh)
[betrokkene 9] (sh)
[verdachte] en [betrokkene 9] praten over hoe de lege kratten/flessen bij de Albert Heijn ingeleverd moeten worden.
[betrokkene 9] : Zeg tegen [slachtoffer] dat hij dit moet doen.
[betrokkene 9] : [slachtoffer] heeft geen enkel verstand. Ik zweer het je, hij heeft geen hersens of verstand. Door al het pak slaag dat hij van “onze jongen” heeft gehad is hij zijn verstand kwijt. Zal ik hem ook wat slaag geven?
Gesprek 26 mei 2014
16.44
uur
[verdachte] (sh)
[slachtoffer] (sh)
[verdachte] : Broer.
[slachtoffer] : Ja
[verdachte] : Jij gaat woensdag toch daarheen?
[slachtoffer] : Ja.
[verdachte] : Broer, als ze iets vragen over die hoerenzoon dan moet je.. nee.. zeggen want daarom houden ze oom vast.
[slachtoffer] : Hmm
Gesprek 27 mei 2014
11.45
uur:
[verdachte] : Zeg dat maar. Zeg maar: hij heeft ook tegen ons gelogen, hij heeft ook tegen mij gelogen en is toen weggelopen moet je zeggen. Mijn oom weet ook niet wat er is gebeurd. Hij heeft....
[slachtoffer] : Moet ik zeggen dat....
[verdachte] : Jongen dat ga je niet vertellen.... Afgesproken? Hier sta je gewoon boven. Goed dan hebben we het er later nog over. Kom eens. Als je maar om 3 uur hier bent.
[slachtoffer] : Ja, ja.
Gesprek 30 mei 2014
20:27
[betrokkene 11] (sh)
[slachtoffer] (sh)
[betrokkene 11] en [slachtoffer] hebben het nog even over [verdachte] . [slachtoffer] noemt hem een klootzak.
Gesprek 31 mei 2014
[verdachte] (sh)
[slachtoffer] (sh)
[verdachte] begint over morgen en vraagt hoe laat [slachtoffer] morgen terug zal komen.
[slachtoffer] : Om 2-3 uur.
Er ontstaat een discussie tussen [slachtoffer] en [verdachte] over het tijdstip. [verdachte] wil dat [slachtoffer] eerder terug is . [slachtoffer] legt uit dat dit niet kan.
[verdachte] : Waarom ga je niet van 10 uur tot 1 uur?
[slachtoffer] : Dat kan niet.
[verdachte] : Waarom?
[slachtoffer] : Want komt om 1 uur aan.
[verdachte] zegt een aantal keer: telkens als je gaat begint het om 1 uur! [slachtoffer] verdedigt zichzelf.
[verdachte] : Nou vooruit dat! 3 uur (terug) is niet te accepteren maar voorruit dat maar. (...)
[verdachte] legt uit dat dit soort dingen achter elkaar door gaan en dat hij daardoor de kluts kwijt raakt.
Gesprek 4 juni 2014
[verdachte] (sh)
[slachtoffer] (sh)
[verdachte] wordt boos op [slachtoffer] .
[verdachte] : Zeg niet hoe tegen me!! Zeg niet hoe tegen me!! Ik sla je smoel helemaal kapot. Stommerd.
Gesprek 6 juni 2014
10:55 uur [verdachte] en [slachtoffer]
[verdachte] : (...) Jij doet alsof je [betrokkene 1] helemaal niet kent.
[slachtoffer] : ja.. ik.. ik heb ook.. niet weinig of weinig contact, niet zo goed contact met hem ja.. alleen hier verder niks..
[verdachte] : ja nee maar.. uhh.. je ziet hem hier wel dagelijks in die zin.. weetje..
[slachtoffer] : ja (...)
[verdachte] : Hebben ze jou ook gevraagd of jij bent gesneden door mijn oom ofzo
[slachtoffer] : Nee. Nee.
[verdachte] : hebben ze jou niet gevraagd?
[slachtoffer] : uhh.. niet... bij gedaan.. ik zeg.. (onverstaanbaar).. ik heb gewoon weet.. heb u ik uhhh aan de dinges.. omdat hij zegt wat is dit? Ik zeg ja ik heb me van de trapleuning gesneden.. verder niet..
Gesprek 11 juni 2014
[verdachte] zegt tegen [slachtoffer] dat hij weg moet naar zijn oom en dat [slachtoffer] niet weg mag want papa is weer terug.
Gesprek 25 juli 2014
0.14
uur
[betrokkene 11] vraagt [slachtoffer] de zaak te sluiten dan kunnen ze ergens anders zitten. [slachtoffer] past hiervoor omdat broer nog zou kunnen bellen. [slachtoffer] heeft weleens commentaar gekregen omtrent het feit dat hij de zaak te vroeg sluit. Klanten die om 01.00 uur voor een dichte deur stonden. [slachtoffer] vraagt zich af wie [betrokkene 9] dat heeft verteld. Daarvoor moet je bij hem wezen zegt [betrokkene 11] . Hij moet zich doodschamen. Hij is niet eerlijk, hij is niet zichzelf zegt [slachtoffer] . Hij is gemeen zegt [betrokkene 11] . Ja zegt [slachtoffer] .
Naast bovenstaande OVC-gesprekken bevat het dossier ook tapgesprekken.
Uit de tapgespreken blijkt dat zowel [betrokkene 9] als [verdachte] [slachtoffer] dagelijks bellen en vragen waar hij is , wat hij doet en/of waar hij blijft. Ook geven ze [slachtoffer] instructies. Bijvoorbeeld dat hij achter de bar moet blijven of dat hij terug moet komen omdat [verdachte] weg moet.
Gedurende het onderzoek hebben ook observaties plaatsgevonden. Daaruit is gebleken dat [slachtoffer] in de periode van 26 juli 2012 tot en met 3 januari 2013 dagelijks van 14:00 uur tot 02:00 uur in de kroeg aanwezig was. In het weekend was dat ook vaak tot 03:30 uur of later. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer] altijd als laatste de kroeg verliet en het pand afsloot. Na 22 november 2012 werd het café ook feitelijk geopend door [slachtoffer] . Dit gebeurde tot eind mei 2013. Na eind mei 2013 sloot [slachtoffer] na de laatste klant de kroeg af en ruimde de boel nog op.
Oordeel van het hof
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van sub 1 dient onder meer te worden bewezen dat verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft gehad. Ten aanzien van sub 4 en 6 moeten omstandigheden worden bewezen waarbij uitbuiting kan worden verondersteld of vastgesteld.
Bij zaken waarin de vraag moet worden beantwoord of sprake is geweest van (arbeids)uitbuiting, stelt de Hoge Raad voorop dat de vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van uitbuiting in de zin van art. 273f, eerste lid, Sr niet in algemene termen is te beantwoorden, maar sterk verweven is met de omstandigheden van het geval. Aan de hand van enkele door de Hoge Raad genoemde en andere relevante factoren dient de rechter vast te stellen of de feiten en omstandigheden als uitbuiting kunnen worden bewezen verklaard. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en de duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Voor een bewezenverklaring van sub 1 en 4 is voorts vereist dat sprake is van toepassing van een dwangmiddel, te weten: geweld, dreiging met geweld, dreiging met een feitelijkheid, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie.
Op basis van de voorgaande stelt het hof vast dat [slachtoffer] in het café aan de [a-straat] heeft gewerkt. De werkzaamheden waren, anders dan verdachte heeft verklaard, qua aard en duur veel omvangrijker dan het verrichten van enkel hand- en spandiensten of het invallen terwijl verdachte zelf weg moest. Uit de observaties blijkt dat [slachtoffer] dagelijks langdurig in het café aanwezig was. Hij maakte (zeer) lange werkdagen en als het ’s avonds laat was geworden stond hij ’s ochtends weer te werken in het café. Hij maakte dan schoon of bediende klanten. Uit de getuigenverklaringen blijkt ook dat [slachtoffer] dagelijks in het café aanwezig was. Klanten van het café zagen [slachtoffer] als een werknemer. [slachtoffer] stond vaak achter de bar of verrichtte andere (bar)werkzaamheden. Voorts blijkt dat [slachtoffer] instructies van [verdachte] en [betrokkene 9] kreeg voor de werkzaamheden die hij moest verrichten. Zo werd hem gezegd dat hij het café moest openen en dat hij niet te vroeg mocht sluiten. Wanneer bleek dat [slachtoffer] deze instructies in de ogen van [verdachte] en [betrokkene 9] niet, dan wel onvoldoende, opvolgde dan werd [slachtoffer] onheus bejegend en/of bedreigd met geweld. Tegen getuige [betrokkene 11] heeft [slachtoffer] een keer gezegd dat hij niet te vroeg dicht wil omdat hij anders ruzie krijgt. Voorts blijkt dat [slachtoffer] niet vrij was om te gaan en staan zoals hij dat zou willen. Hij kon geen vrij vragen als hij moet werken. Hij had slechts 3 tot 4 vrije dagen per jaar en als hij te laat terugkwam van een afspraak kreeg hij op zijn donder. Voorts stelt het hof vast dat [slachtoffer] niet betaald kreeg voor het werk dat hij deed. Verdachte heeft ter zitting bij het hof verklaard dat hij [slachtoffer] af en toe wat toestopte, terwijl [slachtoffer] heeft verklaard dat hij niet betaald kreeg. [slachtoffer] is in de tijd dat hij voor verdachte werkte niet verzekerd geweest en verdachte heeft geen belasting afgedragen. Dat er mogelijk sprake zou zijn geweest van een 0-urencontract maakt het voorgaande niet anders. Zowel verdachte als [slachtoffer] hebben verklaard niet van dit contract op de hoogte te zijn, zodat het hof hieraan ook om die reden geen waarde hecht. Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat sprake was van arbeidsuitbuiting van [slachtoffer] .
Daarnaast stelt het hof op grond van het dossier vast dat [slachtoffer] een kwetsbaar persoon was. [slachtoffer] was verslaafd, had geen vrienden en kennissen en zijn vrouw was in die periode overleden, waar hij het toentertijd erg moeilijk mee had. Hij was vaak alleen. Daarnaast was [slachtoffer] - nadat hij door zijn broer het huis was uitgezet - in zijn hoedanigheid als huurder afhankelijk van verdachte, omdat hij de kamer boven het café van verdachte huurde en deze kamer bovendien uitsluitend via het cafégedeelte bereikbaar was. In die zin had verdachte ook het feitelijk overwicht over [slachtoffer] . Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever bij de term “misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht” mede het oog heeft gehad op het brengen van een ander in een afhankelijke situatie waarin deze in diens keuzevrijheid wordt beperkt. Verdachte heeft met zijn handelen [slachtoffer] onder controle gehouden en zijn keuze- en bewegingsvrijheid in grote mate beperkt. Tot slot blijkt uit de OVC gesprekken dat zowel verdachte als ook [betrokkene 9] hebben gedreigd met het toepassen van geweld.
Medeplegen
Met betrekking tot het tenlastegelegde in vereniging plegen is het hof van oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met [betrokkene 9] heeft gehandeld. Uit de OVC en WOD-gesprekken blijkt dat [verdachte] en [betrokkene 9] gezamenlijk betrokken zijn bij de uitbuiting van [slachtoffer] . Beiden instrueren [slachtoffer] tijdens de door hem verrichte werkzaamheden. Zij spreken gezamenlijk over de wijze van inzet van [slachtoffer] en zeggen dat ze beter dan [slachtoffer] niet zullen vinden. [betrokkene 9] zegt ook tegen [slachtoffer] dat hij de rest van zijn leven hier (het hof begrijpt: in het café) werkt. Ook bespreken ze samen [slachtoffer] ’s functioneren en dreigen met geweld richting [slachtoffer] .
Conclusie
Het hof concludeert dat de verdachten door gebruik van (dwang)middelen, namelijk het dreigen met geweld, door uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht en het misbruik maken van de kwetsbare positie van [slachtoffer] , die [slachtoffer] hebben bewogen in het café te werken en te blijven werken. Doordat verdachte gedurende ruim drie jaren heeft bespaard op personeelskosten heeft hij ook een aanzienlijk voordeel getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer] . Het hof komt aldus tot een bewezenverklaring van sub 4 en sub 6.”
2.3
Artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), waarop de tenlastelegging onder 2 is toegesneden, luidde ten tijde van de bewezenverklaarde periode voor zover hier van belang als volgt:
“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt (...) gestraft:
(...)
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, (...) met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
(...)
4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
(...)
6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander.”
2.4
Het in artikel 273f lid 1 Sr voorkomende bestanddeel ‘uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van deze bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als dit onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd (vgl. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, rechtsoverweging 2.6.1).
In dit verband is nog van belang dat ‘uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f lid 1, aanhef en onder 4º, Sr, nu de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (vgl. HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:556).
2.5
Het hof heeft op grond van de door hem vastgestelde feiten en omstandigheden geoordeeld dat met betrekking tot [slachtoffer] sprake is geweest van uitbuiting als bedoeld in artikel 273f lid 1 Sr. Dat oordeel is , gelet op wat hiervoor is vooropgesteld en in het licht van de door het hof gebruikte bewijsvoering, toereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen wat het hof heeft vastgesteld over ( i ) de omstandigheden waaronder [slachtoffer] gedurende ruim drie jaren vrijwel dagelijks zonder betaling zeer lange werkdagen heeft gemaakt in het door de verdachte uitgebate café, (ii) het misbruik dat de verdachte en zijn mededader daarbij hebben gemaakt van de kwetsbare en afhankelijke positie waarin [slachtoffer] , vanwege persoonlijke en sociale omstandigheden, verkeerde en (iii) de wijze waarop zij [slachtoffer] onheus hebben bejegend en bedreigd met geweld als hij hun instructies niet opvolgde, als gevolg waarvan [slachtoffer] “niet vrij was om te gaan en staan zoals hij dat zou willen”.
2.6
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L. J . van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H. J .S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 april 2023.