ECLI:NL:RBOVE:2024:5045

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
08-132805-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en verboden wapenbezit door een 69-jarige man in Oldenzaal

Op 30 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 69-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en verboden wapenbezit. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en 25 dagen, waarvan 2 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast kreeg hij een taakstraf van 400 uur opgelegd en moest hij 5.000 euro schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. De zaak kwam voort uit een incident op 28 mei 2023 in Oldenzaal, waar de verdachte tijdens een burenruzie met een vuurwapen op het slachtoffer schoot. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met opzet handelde om de dood van het slachtoffer te veroorzaken, maar dat hij wel de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel had aanvaard door het wapen te gebruiken. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een onmiddellijke dreiging van geweld. De verdachte had het wapen opgehaald uit angst voor een confrontatie, maar had de rol van agressor aangenomen door het wapen te gebruiken. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheid, bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-132805-23 (P)
Datum vonnis: 30 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1955 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 september 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M.P. Smit, advocaat in Almelo, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partijen
[aangever] en [benadeelde] door mr. C.M. Diaz, advocaat in Rotterdam, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 16 september 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 28 mei 2023 in Oldenzaal:
feit 1:heeft geprobeerd om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven (primair), dan wel heeft geprobeerd om hem opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (subsidiair), althans die [aangever] heeft mishandeld (meer subsidiair), door hem met een vuurwapen in de buikstreek te schieten;
feit 2:een omgebouwde (alarm)revolver voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 28 mei 2023 te Oldenzaal, in elk geval in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [aangever] met
een vuurwapen van zeer dichtbij in de buikstreek, althans in het lichaam heeft
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2023 te Oldenzaal, in elk geval in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een
vuurwapen van zeer dichtbij in de buikstreek, althans in het lichaam van die N.
[aangever] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2023 te Oldenzaal, in elk geval in Nederland
[aangever] heeft mishandeld door met een vuurwapen van zeer dichtbij in de
buikstreek, althans in het lichaam van die [aangever] te schieten;
2
hij op of omstreeks 28 mei 2023 te Oldenzaal, in elk geval in Nederland,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een omgebouwde (alarm)revolver van het merk Gun Toy, model
precise 880, kaliber 22 (getransformeerd naar het kaliber .22 scherp),
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, nu verdachte niet wist dat het vuurwapen getransformeerd en geladen was en hij daarmee niet gericht op [aangever] heeft geschoten.
Over het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 28 mei 2023 heeft er een burenruzie plaatsgevonden in Oldenzaal tussen verdachte en aangever [aangever] (hierna ook: aangever), nadat verdachte de stiefzoon van aangever eerder op die avond (boos) had aangesproken op het voetballen tegen de schutting van verdachte. De stiefzoon vertelde dit vervolgens aan aangever, waarop aangever naar de woning van verdachte toeliep en aanbelde bij de voordeur om verhaal te halen. Verdachte zag hem aan komen lopen en is daarop naar boven gelopen om een alarmrevolver op te halen. Op het moment dat verdachte weer naar beneden kwam, heeft hij naar zijn vrouw en aangever geroepen dat hij een vuurwapen had opgehaald. Terwijl hij de alarmrevolver in zijn hand vasthield en naar beneden gericht hield, heeft hij de voordeur geopend voor aangever. Vervolgens ontstond er een woordenwisseling tussen hen. Gedurende die woordenwisseling heeft verdachte op enig moment geroepen: “Nog één stap dichterbij en ik schiet”. Aangever zette toen een stap in de richting van verdachte, waarop verdachte de alarmrevolver eerst op het hoofd van aangever richtte en vervolgens naast het hoofd van aangever omhoog richtte en de trekker overhaalde. Er klonk vervolgens een klik, maar de alarmrevolver ging niet af. Daarna ontstond er een worsteling in de hal van de woning van verdachte, waarbij aangever verdachte meermaals heeft geslagen. Verdachte is hierdoor in onbalans geraakt en ten val gekomen met zijn rug tegen de meterkast aan. Verdachte had zijn vinger op dat moment nog op de trekker van de alarmrevolver. Hij zocht houvast en heeft in een reflex een knijpbeweging gemaakt, waardoor de alarmrevolver af ging. Er kwam een kogel uit en deze kogel is in de buik van aangever terechtgekomen.
Uit onderzoek is gebleken dat de alarmrevolver een omgebouwde alarmrevolver betrof van het merk Gun Toy, model precise 800, kaliber .22 (getransformeerd naar het kaliber .22 scherp), zijnde een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie (WWM).
Aangever is per ambulance naar het ziekenhuis gebracht waar de kogel op de spoedeisende hulp onder verdoving is verwijderd. De volgende dag is aangever uit het ziekenhuis ontslagen. Uit de forensisch medische letselrapportage is gebleken dat de kogel niet diep in de buik was binnengedrongen en dat de ernst van het letsel van aangever daardoor als matig, met een minimaal mortaliteitsrisico, kon worden beschreven. Als gevolg van dit letsel was er een minimale kans op overlijden. De .22 kogel had echter dieper kunnen doordringen in de buik en daarbij structuren of buikorganen kunnen beschadigen, wat wel tot levensbedreigende verwondingen en langdurige gevolgen had kunnen leiden.
De verklaring van aangever
Aangever heeft bij de politie verklaard dat hij vrijwel direct door verdachte gericht in de buik is geschoten, nadat verdachte de voordeur had opengedaan. Op basis van de verklaringen van verdachte en zijn vrouw (getuige [getuige] ), die worden ondersteund door de camerabeelden van de cameradeurbel van aangever, acht de rechtbank dit scenario onmogelijk gelet op het tijdsframe van de camerabeelden. Er heeft eerst een woordenwisseling van een paar minuten plaatsgevonden, voordat de knal van de alarmrevolver is te horen. De rechtbank schuift de verklaring van aangever derhalve als onbetrouwbaar terzijde en zal uitgaan van de verklaringen van verdachte en zijn vrouw en de voornoemde camerabeelden, op grond waarvan de rechtbank bovengenoemde feiten en omstandigheden heeft vastgesteld.
3.3.1
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte een alarmrevolver, die bleek te zijn omgebouwd, heeft opgehaald en daarna de confrontatie is aangegaan met aangever. Tijdens de schermutseling met aangever heeft verdachte een knijpbeweging gemaakt waardoor een schot gelost werd met die getransformeerde alarmrevolver. Aangever werd hierdoor met een kogel in zijn buik geraakt.
Poging tot doodslag?
Voor een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde is vereist dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, had op de dood van aangever.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet had op de dood van aangever. Immers, niet is gebleken dat verdachte bij het overhalen van de trekker van het wapen bewust heeft gericht op aangever. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij nooit de intentie heeft gehad om aangever daadwerkelijk te raken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met voornoemde gedragingen voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden, bewust heeft aanvaard. Vooropgesteld wordt dat de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Verder is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die de handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat het wapen een omgebouwde alarmrevolver betrof, noch dat deze geladen was met .22 kogels. Uit de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte het betreffende wapen had meegenomen uit de woning van een overleden oom. Hij heeft vervolgens nagelaten om dat wapen nader te onderzoeken, los van een enkele zoekslag op Google. Terwijl hij zich er dus niet van had vergewist wat voor wapen het was, heeft verdachte dit wapen op 28 mei 2023 bewust opgehaald voordat hij de deur voor aangever open deed en heeft hij aldus bewust dit wapen meegenomen in een conflictsituatie die hij, naar eigen zeggen, kon verwachten. Hij heeft het daar niet bij gelaten maar is zelf het conflict aangegaan door vervolgens eerst met dit wapen op het hoofd van aangever te richten en daarna met het wapen naast aangever in de lucht gericht de trekker over te halen. Het wapen maakte daarbij een klik-geluid, maar ging niet af. Verdachte heeft in de daaropvolgende worsteling met aangever zijn vinger daarna op de trekker gehouden, waardoor het wapen afging. Aangever is daardoor in zijn buik geraakt door een kogel. Uit de reeds genoemde letselrapportage is gebleken dat een schotwond met een .22 kogel dodelijk kan zijn als de kogel dieper in de buik was doorgedrongen en daarbij structuren of buikorganen had beschadigd.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het wapen – ten aanzien waarvan hij zich niet had vergewist of dit geladen was – een echt vuurwapen was en dat hij aangever daarmee dodelijk zou kunnen raken. De bovengenoemde handelingen van verdachte leveren naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op dat aangever door een kogel zou worden geraakt op zodanige wijze dat dat zou leiden tot de dood. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienen te worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van aangever dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan.
3.3.2
Feit 2
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 28 mei 2023 te Oldenzaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [aangever] met een vuurwapen van dichtbij in de buikstreek heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 28 mei 2023 te Oldenzaal, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwde (alarm)revolver van het merk Gun Toy, model precise 880, kaliber .22 (getransformeerd naar het kaliber .22 scherp), zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het beroep op noodweer
4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in het geval van een bewezenverklaring, subsidiair betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het onder 1 tenlastegelegde, nu verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat aangever heel boos aan de deur kwam en dat verdachte en zijn echtgenote angstig voor hem waren vanwege zijn slechte reputatie. Verdachte is op leeftijd en fysiek beperkt en meende zichzelf en zijn echtgenote te moeten verdedigen tegen aangever. Verdachte werd vervolgens door aangever in de gang van zijn eigen woning aangevallen en daar bestond geen rechtvaardiging voor. Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd proportioneel was en in verhouding stond tot de (dreigende) aanranding, zodat aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is voldaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een noodweersituatie en dat het verweer van de verdediging moet worden verworpen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer aannemelijk gemaakt moet worden dat het handelen van verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding. De rechtbank ziet zich dus voor de vraag gesteld of er sprake was van een dergelijke noodweersituatie.
Bij de beoordeling van dit verweer is de rechtbank van oordeel dat het voorgevallene als één samenstel van gebeurtenissen moet worden beschouwd, daar de opeenvolgende gebeurtenissen niet los van elkaar kunnen worden gezien. Verder gaat de rechtbank uit van de hiervoor onder 3.3 vastgestelde feiten en omstandigheden.
Het samenstel van gebeurtenissen begint wanneer aangever richting de voordeur van de woning van verdachte loopt en aanbelt. Naar het oordeel van de rechtbank was er op dat moment geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed en evenmin van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding. Er zat immers een gesloten voordeur tussen verdachte en aangever, waardoor aangever verdachte niet kon bereiken. Verdachte heeft uit een op dat moment nog ongefundeerde vrees voor een aanranding een wapen gepakt. De enkele vrees voor een aanranding rechtvaardigt echter geen verdedigingsactie. Er was naar het oordeel van de rechtbank daarom op het moment dat verdachte het wapen pakte, geen sprake van een noodweersituatie waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte zich aan de door hem gevreesde confrontatie met aangever had kunnen en moeten onttrekken. Van verdachte kon en mocht worden gevergd dat hij de voordeur gesloten hield en dat hij bijvoorbeeld de politie zou bellen. Door in plaats daarvan met een wapen in de hand de voordeur te openen, dat wapen eerst op het hoofd van aangever te richten en vervolgens naast het hoofd van aangever de trekker over te halen, heeft verdachte de rol van agressor aangenomen en zichzelf in een situatie gebracht waarin een reactie van aangever gerechtvaardigd was. Voor aangever was toen immers een noodweersituatie ontstaan, waartegen hij zich mocht verdedigen. Dit heeft aangever gedaan door verdachte meerdere vuistslagen te geven. In de worsteling die daarop volgde, is het vuurwapen vervolgens afgegaan. Op dat moment verkeerde verdachte evenmin in een noodweersituatie, omdat de aanranding door aangever niet wederrechtelijk was. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 26 juncto 55 van de WWM. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

5.De strafbaarheid van verdachte

Het beroep op noodweerexces en putatief noodweer
5.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman meer subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces, dan wel op putatief noodweer, waardoor verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. In het kader van het beroep op noodweerexces heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, die mede werd veroorzaakt door de trauma’s van verdachte, de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. In het kader van het beroep op putatief noodweer is door de raadsman aangevoerd dat verdachte, gelet op de omstandigheden van het geval, redelijkerwijs mocht aannemen dat hij door aangever zou worden aangevallen en dat hij zich daartegen moest verdedigen.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een noodweersituatie en dat het beroep op noodweerexces om die reden moet worden verworpen. Ook het beroep op putatief noodweer kan niet slagen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op het overwogene onder 4.3 is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie waarin verdediging door verdachte noodzakelijk was. In een dergelijk geval kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen.
Ten aanzien van het beroep op putatief noodweer overweegt de rechtbank het volgende. Nu aangever voor de dichte voordeur van verdachte stond, zonder dat er op dat moment een concrete dreiging van hem uit ging, kan niet worden gezegd dat verdachte in redelijkheid heeft kunnen menen dat hij zich moest verdedigen tegen aangever.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweerexces en putatief noodweer.
Er zijn aldus geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte dient te worden opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in het geval van een bewezenverklaring, verzocht om te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf en eventueel een taakstraf.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door aangever, zijn buurman, met een getransformeerde alarmrevolver in de buik te schieten. Door zijn handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Verdachte mag van geluk spreken dat het letsel van aangever beperkt is gebleven, want met zijn handelen had verdachte ook de dood van aangever op zijn geweten kunnen hebben. Een dergelijk incident veroorzaakt ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel, in het bijzonder bij hen die getuige waren van het voorval. De rechtbank acht het bijzonder kwalijk dat verdachte het vuurwapen heeft gebruikt in het bijzijn van een kind, namelijk de stiefzoon van aangever. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen aan, te meer nu verdachte in plaats van de confrontatie uit de weg te gaan, de keuze heeft gemaakt om een vuurwapen te pakken en te gebruiken, zonder te weten wat voor wapen dat precies was en of dat wapen geladen was.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt onaanvaardbare risico’s voor de maatschappij met zich mee. Het voorhanden hebben van een vuurwapen bevordert immers het gebruik ervan, wat is gebleken uit het feit dat verdachte dit vuurwapen ook daadwerkelijk heeft gebruikt, met alle schadelijke gevolgen van dien. Daarom dient daartegen streng te worden opgetreden uit oogpunt van generale preventie.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 19 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 18 september 2023. Daaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan het voorval ogenschijnlijk een rustig en maatschappelijk geaccepteerd leven heeft geleid. Verdachte heeft geen antecedenten en is niet bekend met overlast gevend gedrag. Verdachte deed wel regelmatig melding van overlast door zijn buurman, aangever, hetgeen al jarenlang zorgde voor frustratie bij verdachte. Na het incident zijn verdachte en zijn vrouw verhuisd. Verdachte heeft een steunend netwerk in de vorm van zijn gezin. Hij heeft stabiliteit op het gebied van inkomen en was voorafgaand aan zijn pensioen jarenlang werkzaam als docent. Momenteel geeft hij nog steeds bijlessen aan leerlingen. Er is geen sprake van middelengebruik, noch zijn er beperkingen gesignaleerd op het gebied van psychisch functioneren. Verdachte is niet bekend met hulpverlening in het verleden. De reclassering ziet op dit moment geen noodzaak voor de inzet van verdere reclasseringsbemoeienis en adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering acht verdachte in staat om een taakstraf uit te voeren, mits er rekening wordt gehouden met zijn fysieke belastbaarheid.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het voortgangsverslag toezicht van de reclassering van 12 september 2024. Daaruit volgt dat verdachte zich trouw aan de meldplicht heeft gehouden. Verdachte heeft geen verdere hulpvragen. Op verdachte zijn fysieke gezondheid na, is er stabiliteit op alle leefgebieden. Ook in dit verslag deelt de reclassering mee dat zij, in het geval van een veroordeling, geen meerwaarde ziet in het opleggen van reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het NIFP-consult van 18 juli 2023, waaruit naar voren komt dat er bij verdachte geen aanwijzingen zijn voor psychische problematiek of neurologische klachten. Daardoor was er vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen evidente indicatie voor het adviseren van een Pro Justitia onderzoek.
De op te leggen straf
De rechtbank ziet zich aan de ene kant geconfronteerd met een verdachte die een zeer ernstig feit heeft gepleegd, waarbij in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend is. Aan de andere kant is sprake van een verdachte die niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, zijn leven op orde heeft en spijt heeft van zijn handelen. De rechtbank neemt bij de strafoplegging verder in aanmerking dat niet is gebleken dat verdachte heeft gehandeld met vol opzet. Ook houdt de rechtbank rekening met de fysieke gesteldheid van verdachte. Verdachte heeft gezondheidsklachten en zit in een rolstoel; onlangs is zijn been geamputeerd. De rechtbank acht het gelet op voornoemde omstandigheden onwenselijk dat verdachte weer naar de gevangenis moet en zal het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf gelijk stellen aan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met een proeftijd van drie jaren opleggen. Gelet op de ernst van de feiten had de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur op willen leggen, maar de wet biedt die mogelijkheid niet, gelet op artikel 14a, tweede lid, Sr. De rechtbank brengt de aard en ernst van de gepleegde feiten daarom verder tot uitdrukking door daarnaast een forse (cumulatieve) taakstraf aan verdachte op te leggen. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat in geval van een meerdaadse samenloop één taakstraf wordt opgelegd, die de duur van 240 uren mag overschrijden. [1] In zo’n geval mag de vervangende hechtenis de in artikel 22d lid 3 Sr genoemde duur van vier maanden overschrijden. [2] Uit de reclasseringsrapportage volgt dat verdachte in staat moet worden geacht een taakstraf te verrichten, mits er rekening wordt gehouden met zijn fysieke belastbaarheid. De wettelijke termijn voor het uitvoeren van een taakstraf is in artikel 6.3.1. Sv gesteld op 18 maanden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en vijfentwintig dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf voor de duur van vierhonderd uren, te vervangen door tweehonderd dagen vervangende hechtenis, passend en geboden.

7.De schade van benadeelden

T.a.v. feit 1
7.1
De vordering van de benadeelde partij [aangever]
(vertegenwoordigd door mr. C.M. Diaz) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 13.894,62 (dertienduizend achthonderd vierennegentig euro en tweeënzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- zorgkosten € 1.344,62
- reiskosten € 200,00
- huishoudelijke hulp en oppas € 5.850,00.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 6.500,00 gevorderd.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
(eveneens vertegenwoordigd door mr. C.M. Diaz) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 6.100,00 (zesduizend honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de reiskosten naar de psycholoog ter hoogte van
€ 100,00.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 6.000,00 aan shockschade gevorderd.
7.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [aangever] in zijn vordering, wat betreft de gevorderde materiële schade, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De materiële schade is onvoldoende onderbouwd. De officier van justitie heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade gedeeltelijk kan worden toegewezen, te weten tot een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [benadeelde] in het geheel niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, nu niet is voldaan aan de voorwaarden voor shockschade. Uit de onderbouwing van de schade blijkt immers niet dat de PTSS enkel een gevolg is van het waarnemen van het onderhavige strafbaar feit, nu de benadeelde partij al leed aan psychische problemen voor dit voorval.
7.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij [aangever] in zijn vordering
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak, dan wel ontslag van alle rechtsvervolging, voor feit 1. De raadsman heeft ook bepleit dat sprake is van eigen schuld, dat daarmee rekening gehouden moet worden, maar dat dit een onevenredige belasting voor het strafproces tot gevolg zou hebben.
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.5
Het oordeel van de rechtbank
7.5.1
De vordering van de benadeelde partij [aangever]
Materiële schade
De opgevoerde materiële schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de materiële schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen smartengeldvergoeding. Onder sub b vallen drie verschijningsvormen: lichamelijk letsel (1), aantasting van eer en goede naam (2) en aantasting in de persoon op andere wijze (3).
Nu verdachte door het primair bewezen verklaarde feit onder 1 lichamelijk letsel (een schotwond) heeft opgelopen, is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. De rechtbank zal gebruik maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade naar billijkheid vast te stellen. Zij stelt de schade vast op € 5.000,00 en zal de gevorderde immateriële schade voor dat deel toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan gijzeling voor de duur van 60 dagen worden toegepast, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
7.5.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Voornoemd artikel 6:106 aanhef en onder b BW bepaalt ook dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde op andere wijze in zijn of haar persoon is aangetast. De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot vergoeding van shockschade ingediend, gebaseerd op voornoemd artikel.
Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van immateriële schade plaatsvinden als onrechtmatig gehandeld is jegens degene bij wie door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand, tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond. Voor vergoeding van deze shockschade is nodig dat bij degene die de schade claimt sprake is van een psychiatrisch erkend ziektebeeld.
In 2009 heeft de Hoge Raad in aanvulling hierop overwogen:
“Met artikel 6:106 BW is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade slechts in beperkte mate mogelijk te maken, in verband waarmee voor vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaats is. Hiermee strookt niet het vereiste van waarneming van het ongeval of directe confrontatie met zijn ernstige gevolgen vanwege de aard of ernst van de normschending, zoals vanwege het opzettelijk begaan daarvan, terzijde te stellen of af te zwakken.”
De rechtbank ziet, mede gelet op voornoemde jurisprudentie van de Hoge Raad, geen mogelijkheden de strikte eisen die de Hoge Raad heeft gesteld aan het confrontatievereiste in deze zaak af te zwakken.
Vaststaat dat aangever, de vriend van de benadeelde partij, geen ernstig letsel heeft opgelopen door het primair bewezen verklaarde onder 1. De gevolgen zijn in die zin dus beperkt gebleven. Aangever was aanspreekbaar en de wond was vrij oppervlakkig (de kogel was niet diep in de buik binnengedrongen).
In het verlengde daarvan is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij psychisch letsel heeft opgelopen als gevolg van de directe confrontatie met de gevolgen van het bewezenverklaarde. Dit is namelijk niet af te leiden uit het aangeleverde behandelplan. De benadeelde partij leed voorafgaand aan het bewezenverklaarde ook al aan psychische klachten, zo blijkt uit voornoemd behandelplan. Aan de strenge vereisten voor het toekennen van shockschade is naar het oordeel van de rechtbank aldus niet voldaan.
De rechtbank zal om voormelde redenen de benadeelde partij in de gehele vordering
niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14b, 14c, 22c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren en 25 (25) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
2 (twee) jaren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
400 (vierhonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
200 (tweehonderd) dagen;
schadevergoeding
t.a.v. feit 1
- wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [aangever]van een bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2023;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [aangever] voor een deel van € 8.894,62
niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. J. Wentink en
mr. N.P. Heisterkamp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J. ten Brink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2024.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met dossiernummer 2023237156, gesloten op 24 juli 2023. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1 primair
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 september 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Op 28 mei 2023 was ik met mijn vrouw thuis in mijn woning in Oldenzaal. De stiefzoon van [aangever] was tegen mijn woning en schutting aan het voetballen. Ik heb hem daarom een beetje boos aangesproken. Even later belde [aangever] aan bij mijn voordeur. Ik heb daarop van boven een alarmpistool opgehaald om mij tegen hem te verdedigen als afschrikmiddel. Ik heb tegen mijn vrouw en [aangever] gezegd dat ik een vuurwapen heb opgehaald. Mijn vrouw zei dat ik niet zo idioot moest doen. Met het wapen in mijn hand deed ik de voordeur open. Ik weet niet waarom ik dat deed. Toen ontstond er een woordenwisseling tussen [aangever] en mij. Op enig moment tijdens die woordenwisseling heb ik gezegd: “nog één stap dichterbij en ik schiet”. [aangever] heeft toen toch een stap gezet. Ik heb toen eerst met het wapen op het hoofd van [aangever] gericht. Daarna heb ik het wapen naast [aangever] in de lucht gericht en de trekker overgehaald. Ik hoorde een klik, maar het wapen ging niet af. Toen stapte [aangever] mijn woning binnen en begon hij mij te slaan. Ik verloor daardoor mijn evenwicht en ben achterover tegen de meterkast aangevallen. Ik had mijn vinger nog op de trekker van het wapen. Door de val zocht ik houvast en op dat moment heb ik in een reflex een knijpbeweging gemaakt, waardoor het wapen af ging. Ik zag een straaltje bloed over de blote buik van [aangever] lopen.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 28 mei 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 97-100):
V: Wat is er vanavond, 28 mei 2023, gebeurd?
A: Mijn man (de rechtbank begrijpt: verdachte) en ik waren thuis. Wij wonen op nummer [nummer 1] aan de [adres 1] .
V: Wat gebeurde er vervolgens?
A: Een paar minuten later stond de buurman aan de deur.
V: Wat deed uw man op het moment dat de buurman voor de deur stond?
A: Mijn man liep naar boven.
A: Mijn man vertelde op het moment dat hij beneden kwam dat hij een pistool op wilde halen.
V: Hij had een pistool in zijn hand.
A: Ik liep achter hem aan en zag dat hij met het pistool in zijn hand en zijn armen achter de rug naar de voordeur liep. Ik heb tegen hem gezegd dat hij niet zo idioot moest doen. De voordeur was op dat moment nog dicht.
V: Wat gebeurde er toen?
A: Mijn man opende de voordeur. Er ontstond al snel een woordenwisseling.
A: Ik zag dat mijn man zijn arm langs de buurman heen stak. Mijn man had volgens mij niet de intentie om dat pistool ook daadwerkelijk op de buurman te richten. Ik hoorde een klik geluid afkomstig van het pistool.
Op dat moment heb ik besloten om naar binnen te lopen om de politie te bellen. Ik hoorde toen vanuit de gang gestommel komen. Ik hoorde dat er klappen vielen. Ik probeerde er tussen te komen, maar dit lukt niet. Ik zag dat de buurman mijn man met een vuist sloeg op zijn gezicht.
V: Waar stond u op dat moment?
A: Ik stond in de gang van de woning.
V: Wat gebeurde er verder?
A: Tijdens het gevecht hoorde ik een knal.
V: Waar was die knal van afkomstig?
A: Dat zal wel van dat pistool geweest zijn.
V: Wat zag ik (de rechtbank begrijpt: u) vervolgens gebeuren?
A: Ik zag dat de buurman naar zijn buik keek. Ik zag dat er een blauwe of zwart kleurige plek te zien was op zijn buik.
3. Het proces-verbaal van bevindingen van 14 juni 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 207-212):
Camerabeelden [adres 2]
Het bleek dat de bewoners van de [adres 2] gebruik maken van een Ring deurbel.
De camera geeft zicht op voortuin van perceel [nummer 2] en de [straat] .
In de voortuin van perceel [nummer 1] (de rechtbank begrijpt: de woning van verdachte) staat een apenboom/slangenden. Een deel van de takken van die boom zijn op het camerabeeld zichtbaar.
Filmfragment 1
Dit filmfragment begint op 28 mei 2023 te 18.54.18 uur.
Te zien is dat drie jonge jongens op het trottoir lopen. De jongen met de bal loopt naar de voordeur van nummer [nummer 2] . De jongen belt aan en hierna is het volgende hoorbaar:
Jongen: " [aangever] die man is naar buiten gekomen".
NN man 1 (de rechtbank begrijpt: aangever): welke man?"
Jongen: "die man van de hoek" (de rechtbank begrijpt: verdachte)
NN man 1: "nou zullen daar dan even heen lopen. Even wachten".
Filmfragment 2
Dit filmfragment begint op 28 mei 2023 te 18.57.03 uur.
Te 18.57.03 uur zijn vier personen zichtbaar. Ze lopen over het trottoir vanaf perceel [nummer 2] richting perceel [nummer 1] .
Er zijn een aantal stemmen hoorbaar.
NN man 2 / [verdachte] :
Na enige tijd werd het geluid van deze stem duidelijker en herkende ik de stem van [verdachte] .
(op vrijdag 9 juni 2023 heb ik [verdachte] gezien en gesproken in de Pl Almelo)
Te 18.58.00 uur is te horen:
[verdachte] :
"pak maar even een vuurwapen.”
Filmfragment 3
Dit filmfragment begint op 28 mei 2023 te 18.59.18 uur.
Te 18.59.18 uur / 18.59.19 uur is het geluid van een knal/een hard geluid hoorbaar.
Dan komt vanaf de zijde van perceel 70 een man met een ontbloot bovenlijf in beeld lopen. De man gaat in de bocht van de straat op de grond zitten.
NN man 1 (de rechtbank begrijpt: aangever): "Hij heeft geschoten. Hij heeft mij neergeschoten".
4. De (aanvullende) forensisch medische letselrapportage van 26 maart 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 1, 4, 7-8):
Betrokkene: Dhr. [aangever]
3D. Medische informatie Medisch Spectrum Twente
In de spoedeisende hulpbrief van het Medisch Spectrum Twente staat samengevat dat de betrokkene op 28-05-2023 op de afdeling chirurgie is opgenomen nadat hij een schotverwonding in de buikregio had opgelopen. De kogel is onder verdoving via een 4 cm lange incisie door de arts op de spoedeisende hulp verwijderd. Telefonisch is kenbaar gemaakt dat de opname één dag heeft geduurd en dat de betrokkene op 29-05-2023 reeds ontslagen is.
F.3. De forensische bespiegeling toegepast op de casus
In deze casus is het letsel in de buik gelokaliseerd, waarbij de kogel niet diep is binnengedrongen, wat resulteert in een matige ernst van het opgelopen letsel. In het NFI rapport staat beschreven dat het om een .22 kogel gaat. Het is echter belangrijk te vermelden dat het trauma veroorzaakt door een .22 kogel, in potentie, dieper kan doordringen in de buik en daarbij structuren of buikorganen kan beschadigen.
Samengevat, kan de schade als gevolg van een .22 projectiel leiden tot levensbedreigende situaties met langdurige gevolgen.

4.Forensisch medische beschouwing en de beantwoording van de vraagstelling

De ernst van het letsel veroorzaakt door een schotwond in de buik met een .22 kogel, die niet diep is binnengedrongen, is matig, met een minimaal mortaliteitsrisico.
Er is sprake van een minimaal mortaliteitsrisico, ook als er niet tijdig was ingegrepen. Hierdoor is er, als gevolg van dit letsel, een minimale kans op overlijden.
Feit 2
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 september 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
2. Het proces-verbaal onderzoek wapen van 31 mei 2023 (pagina’s 182-183).
3. Het aanvullend NFI-rapport, wapen- en munitieonderzoek, van 7 augustus 2023.

Voetnoten

1.HR 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1191, r.o. 2.5,
2.HR 9 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:566, r.o. 3.6.4,