ECLI:NL:HR:2024:566

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
22/00938
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over taakstraffen en vervangende hechtenis bij meerdaadse samenloop in Opiumwetzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt en het aanwezig hebben van hennep, waarbij het hof voor drie afzonderlijke feiten telkens een taakstraf van 240 uren had opgelegd, met een vervangende hechtenis van 120 dagen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in strijd met artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht had gehandeld door voor de drie feiten afzonderlijk een taakstraf op te leggen, terwijl er op grond van de wet één taakstraf opgelegd had moeten worden. Dit leidde tot een (partiële) vernietiging van de strafoplegging en terugwijzing naar het hof voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad behandelde ook de vraag of de vervangende hechtenis de in artikel 22d lid 3 van het Wetboek van Strafrecht genoemde maximumduur van vier maanden mocht overschrijden. De Hoge Raad concludeerde dat de wettelijke regeling geen beperking bevat voor de duur van de vervangende hechtenis bij meerdaadse samenloop, en dat de vervangende hechtenis in dit geval de vier maanden mocht overschrijden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de wetgever om te overwegen of er een regeling moet komen die vergelijkbaar is met die voor geldboetes, om de duur van de vervangende hechtenis bij taakstraffen te maximeren in geval van meerdaadse samenloop.

De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van de samenloopregeling en de gevolgen voor de strafoplegging bij meerdere feiten verduidelijkt. De Hoge Raad bevestigt dat de duur van de taakstraf en de vervangende hechtenis in een redelijke verhouding moeten staan tot de ernst van de feiten, en dat de verdachte de taakstraf moet kunnen voltooien binnen de wettelijke termijn.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00938
Datum9 april 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 maart 2022, nummer 21-006784-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat in Leeuwarden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de strafoplegging in strijd is met artikel 22d lid 3 en artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) omdat het hof voor drie gevoegde feiten telkens afzonderlijk een taakstraf heeft opgelegd en de duur van de aan die taakstraffen verbonden vervangende hechtenis gezamenlijk meer dan vier maanden beloopt.
3.2
Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor onder meer (feit 1 en 2, telkens) medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, en (feit 3) opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. Het hof heeft de verdachte voor elk van de feiten 1, 2 en 3 een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis opgelegd. Daarbij heeft het hof onder meer artikel 57 Sr als toepasselijk wettelijk voorschrift vermeld.
3.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 9 lid 2 Sr:
“Ten aanzien van misdrijven die worden bedreigd met een vrijheidsstraf of een geldboete of ten aanzien van overtredingen die worden bedreigd met een vrijheidsstraf kan, behoudens in bij de wet bepaalde gevallen, in plaats daarvan een taakstraf worden opgelegd.”
- Artikel 22c leden 1 en 2 Sr:
“1. Een taakstraf bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid. Het vonnis dan wel de strafbeschikking vermeldt het aantal uren dat de straf zal duren. Het vonnis dan wel de strafbeschikking kan de aard van de te verrichten werkzaamheden vermelden.
2. De taakstraf duurt ten hoogste tweehonderdenveertig uren.”
- Artikel 22d leden 1 en 3 Sr:
“1. In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast.
3. De vervangende hechtenis beloopt ten minste één dag en ten hoogste vier maanden. Voor elke twee uren van de taakstraf wordt niet meer dan één dag opgelegd.”
- Artikel 23 Sr, zoals dat luidde vóór de inwerkingtreding op 16 oktober 1978 van de Wet van 8 september 1976, houdende herziening van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering betreffende de tenuitvoerlegging van vermogensstraffen (hierna: Wet herziening tenuitvoerlegging vermogensstraffen):
“[1] Het bedrag der geldboete is ten minste vijftig cents.
(...)
[4] Voor zoover ook verhaal achterwege blijft, wordt de noch betaalde, noch verhaalde boete of het noch betaalde, noch verhaalde gedeelte vervangen door hechtenis.
[5] De duur der vervangende hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste zes maanden.
[6] Het maximum, in het voorgaande lid genoemd, mag met een derde worden overschreden in de gevallen, waarin wegens samenloop, herhaling of het bepaalde bij artikel 44 het maximum van de geldboete wordt verhoogd.
[7] De duur van de vervangende straf wordt in de rechterlijke uitspraak bepaald voor het geval, dat de geldboete in haar geheel door vrijheidsstraf moet worden vervangen. (...)”
- Artikel 24c leden 1 en 3 Sr:
“1. Bij de uitspraak waarbij geldboete wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. Indien de veroordeelde een rechtspersoon is, blijft dit bevel achterwege. Artikel 51, laatste lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. De vervangende hechtenis beloopt ten minste één dag en ten hoogste een jaar. Voor elke volle € 25 van de geldboete wordt niet meer dan één dag opgelegd.”
- Artikel 57 Sr:
“1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch - voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.”
- Artikel 60, aanhef en onder 3° Sr:
“In de gevallen van de artikelen 57 en 58 gelden ten aanzien van bijkomende straffen de volgende bepalingen:
3°. de straffen van verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen worden voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd; de vervangende vrijheidsstraffen mogen gezamenlijk het maximum, bepaald in artikel 24c, derde lid, niet overschrijden.”
- Artikel 60a Sr:
“Bij samenloop op de wijze in de artikelen 57 en 58 bedoeld, geldt voor de maatregel genoemd in artikel 36f dat de vervangende vrijheidsstraffen gezamenlijk het maximum, bepaald in artikel 24c, derde lid, niet mogen overschrijden.”
- Artikel 62 leden 1 en 2 Sr, zoals dat luidde vóór de inwerkingtreding op 16 oktober 1978 van de Wet herziening tenuitvoerlegging vermogensstraffen:
“[1] Bij samenloop op de wijze in de artikelen 57 en 58 bedoeld, hetzij van overtredingen met misdrijven, hetzij van overtredingen onderling, wordt voor elke overtreding zonder vermindering straf opgelegd.
[2] De vervangende vrijheidsstraffen mogen voor de misdrijven en overtredingen of voor de overtredingen gezamenlijk het maximum, bepaald in het vijfde lid van artikel 23, met niet meer dan een derde te boven gaan.”
- Artikel 62 Sr, zoals dat nu luidt:
“1. Bij samenloop op de wijze in de artikelen 57 en 58 bedoeld, hetzij van overtredingen met misdrijven, hetzij van overtredingen onderling, wordt voor elke overtreding zonder vermindering straf opgelegd.
2. De vervangende vrijheidsstraffen mogen voor de misdrijven en overtredingen of voor de overtredingen gezamenlijk het maximum, bepaald in artikel 24c, derde lid, niet overschrijden.”
- Artikel 6:3:1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid bedraagt achttien maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis dan wel negen maanden na het onherroepelijk worden van de strafbeschikking.
2. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.”
3.4.1
Artikel 22d leden 1 en 3 Sr is ingevoerd bij de Wet van 7 september 2000 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte (taakstraffen) (Stb. 2000, 365) (hierna: Wet taakstraffen). De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot deze wet houdt onder meer in:
“In artikel 22d Sr is een regeling gegeven voor de gevallen waarin de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Bij het opleggen van een taakstraf dient de rechter, zoals ook bij de geldboete het geval is, vervangende hechtenis op te leggen voor de hiervoor genoemde gevallen. Deze regeling komt in de plaats van het oude artikel 22g Sr, waarin de mogelijkheid werd gegeven om in deze gevallen alsnog een vrijheidsstraf op te leggen. Deze procedure brengt evenwel veel werklast met zich mee voor de rechterlijke macht. Bij niet nakoming was immers een nieuwe gang naar de rechter nodig. Ik kies hier voor het systeem zoals dat ook geldt bij de geldboete. De procedure van tenuitvoerlegging van de subsidiaire hechtenis is bepaald in het nieuwe artikel 22g Sr. Ik kom daar verder in deze toelichting op terug. De regeling is voorts gelijk aan die voor vervangende hechtenis bij de geldboete. Twee uren taakstraf wordt gelijkgesteld met maximaal één dag vervangende hechtenis. Deze verdeelsleutel werd bij de omzetting naar vrijheidsstraf reeds gehanteerd.”
(Kamerstukken II 1997/98, 26114, nr. 3, p. 13-14.)
3.4.2
Wat betreft de duur van de vervangende hechtenis bij de geldboete bij samenloop van feiten, is het volgende van belang. Tot de inwerkingtreding op 16 oktober 1978 van de Wet herziening tenuitvoerlegging vermogensstraffen kenden artikel 23 lid 6 Sr en artikel 62 lid 2 Sr regelingen waarbij bij de samenloop van misdrijven en/of overtredingen, de vastgestelde uiterste duur van de vervangende hechtenis met (maximaal) een derde kon worden overschreden. Bij de Wet herziening tenuitvoerlegging vermogensstraffen is artikel 23 lid 6 Sr vervallen en heeft artikel 62 lid 2 Sr zijn huidige redactie gekregen, ten gevolge waarvan deze verhoging van de maximumduur van de vervangende hechtenis bij de samenloop van feiten is vervallen. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot deze wet houdt in:
“Volgens het bestaande artikel 23, zesde lid, Sr. kan het maximum van de vervangende hechtenis met een derde worden overschreden in de gevallen, waarin wegens samenloop, herhaling of het bepaalde bij artikel 44 (misbruik van ambtelijke bevoegdheid of schending van ambtsplicht) het minimum van de geldboete wordt verhoogd. In het voorstel van de commissie-vermogensstraffen is deze mogelijkheid tot verhoging van het absolute maximum van de vervangende hechtenis niet overgenomen. De ondergetekende kan zich met dit standpunt verenigen. Indien blijkens de primair opgelegde straf een geldboete als de meest in aanmerking komende reactie wordt beschouwd, is een vrijheidsstraf van meer dan drie maanden, ook in de hier bedoelde uitzonderingsgevallen, excessief. In het wetsontwerp zijn de artikelen 60 en 62 dan ook zodanig gewijzigd, dat overschrijding van het maximum van de vervangende hechtenis in het geval van meerdaadse samenloop wordt uitgesloten.”
(Kamerstukken II, 1974/75, 13386, nr. 3, p. 18.)
3.5
De samenloopregeling kent geen beperkingen voor de cumulatie van taakstraffen, terwijl ook titel II (“Straffen”) van Boek 1 van het Wetboek van Strafrecht geen regels bevat over de maximaal op te leggen taakstraf in geval van meerdaadse samenloop. Als meerdere strafbare feiten gevoegd worden behandeld, wordt op grond van artikel 57 Sr voor deze feiten één taakstraf opgelegd, waarvan het maximum in dat geval dus de duur van 240 uren mag overschrijden. (Vgl. HR 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1191.)
3.6.1
Voor de vervangende hechtenis die op grond van artikel 22d lid 1 Sr moet worden verbonden aan de taakstraf, geldt dat niet in de wettelijke samenloopregeling en ook niet in titel II (“Straffen”) van Boek 1 van het Wetboek van Strafrecht enig voorschrift is opgenomen dat beperkingen stelt aan de duur van die hechtenis als sprake is van meerdaadse samenloop.
3.6.2
Voor de vervangende hechtenis bij de geldboete bepaalt artikel 24c lid 3 Sr dat de duur daarvan ten hoogste een jaar beloopt. Uit de wetsgeschiedenis zoals weergegeven onder 3.4.2 en – voor zover het overtredingen betreft – artikel 62 lid 2 Sr, volgt dat die vervangende hechtenis ook bij de samenloop van misdrijven en/of overtredingen is gemaximeerd op de duur die op grond van artikel 24c lid 3 Sr geldt als geen sprake is van meerdaadse samenloop. Verder bevatten artikel 60, aanhef en onder 3°, en artikel 60a Sr eenzelfde regeling voor de vervangende vrijheidsstraffen bij verbeurdverklaring en de schadevergoedingsmaatregel (waarbij in relatie tot de schadevergoedingsmaatregel onder “de vervangende vrijheidsstraffen” dan moet worden verstaan: de totale duur van de gijzeling voor de schadevergoedingsmaatregelen; vgl. HR 24 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:714).
3.6.3
Uit de onder 3.4.1 weergegeven wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever bij de taakstraf in plaats van de voorheen bestaande mogelijkheid om bij het niet (naar behoren) verrichten van de taakstraf alsnog een vrijheidsstraf op te leggen, heeft voorzien in een systeem van vervangende hechtenis. Uit de wetsgeschiedenis volgt echter niet dat daarmee ook is gekozen voor maximering van de vervangende hechtenis in geval van meerdaadse samenloop op een wijze die vergelijkbaar is met de vervangende hechtenis bij de geldboete en die erop zou neerkomen dat ook als sprake is van meerdaadse samenloop, de vervangende hechtenis bij de taakstraf ten hoogste vier maanden beloopt.
3.6.4
Het vorenstaande brengt met zich dat, nu de wettelijke regeling geen beperking bevat en ook anderszins een voldoende concreet aanknopingspunt daartoe ontbreekt, moet worden aangenomen dat in gevallen waarin de bij samenloop van feiten op te leggen taakstraf de duur van 240 uren mag overschrijden, de vervangende hechtenis de in artikel 22d lid 3 Sr genoemde duur van vier maanden mag overschrijden. Het ligt op de weg van de wetgever om te bepalen of voor de taakstraf moet worden voorzien in een regeling die vergelijkbaar is met de onder 3.6.2 geschetste regeling voor onder meer de geldboete, dan wel in een andersoortige regeling van maximering van de vervangende hechtenis bij de taakstraf, als sprake is van meerdaadse samenloop.
3.7
Als de rechter voor meer dan één strafbaar feit een taakstraf oplegt, moet de duur van die taakstraf en de daaraan verbonden vervangende hechtenis in een redelijke verhouding staan tot (onder meer) de ernst van de betreffende feiten, waarbij tevens van belang is dat de verdachte de taakstraf moet kunnen voltooien binnen de in artikel 6:3:1 Sv bedoelde termijn.
3.8
Voor zover het cassatiemiddel klaagt dat de door het hof vastgestelde vervangende hechtenis de duur van vier maanden niet mocht overschrijden is het, gelet op wat onder 3.6 is overwogen, tevergeefs voorgesteld. Het cassatiemiddel slaagt wel voor zover het klaagt dat het hof in strijd met artikel 57 Sr voor de drie gevoegde feiten 1, 2 en 3 telkens afzonderlijk een taakstraf heeft opgelegd. Op grond van artikel 57 Sr had het hof immers één taakstraf moeten opleggen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 april 2024.