ECLI:NL:RBOVE:2024:5038

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
08.106248.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor (poging tot) feitelijke aanranding van de eerbaarheid met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 27 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige Egyptische man, die werd beschuldigd van (poging tot) feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan twee van de vier ten laste gelegde feiten, namelijk de aanranding van twee vrouwen op 17 en 19 april 2023 in Enschede. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op brutale wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, wat hen psychisch heeft geraakt. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is tot schadevergoeding. De vorderingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] zijn afgewezen, omdat de verdachte van die feiten is vrijgesproken. De rechtbank heeft de strafmaat en de schadevergoeding gemotiveerd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.106248.23 (P)
Datum vonnis: 27 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] (Egypte),
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats: [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 september 2024 en van 13 september 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. A. Zeeman, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de door [slachtoffer 1] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partijen door mr. [naam 1] en mevrouw [naam 2] (werkzaam bij slachtofferhulp Nederland) is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 24 oktober 2023 en 6 september 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 18 januari 2023 tot en met
4 mei 2023 in Enschede zeven vrouwen heeft aangerand door die vrouwen onder meer op de billen te slaan, in de borsten te knijpen, in de schaamstreek te grijpen, om de nek te grijpen en/of proberen te zoenen en dat hij op 17 april 2023 heeft geprobeerd een vrouw aan te randen (feit 2).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 19 maart 2023 te Enschede, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het slaan tegen haar bil(len) en/of
- vastpakken van en/of grijpen bij haar borst(en)
(zaak 2 PV)
2
hij op of omstreeks 17 april 2023 te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, die [slachtoffer 1] (krachtig)
- haar bij haar nek/hals heeft vastgepakt,
- naar zich toe heeft getrokken,
- haar bij haar arm(en) en/of lichaam heeft vastgepakt en/of
- zijn gezicht dichtbij/tegen haar gezicht heeft gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(zaak 4 PV)
3
hij op of omstreeks 19 april 2023 te Enschede, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen en/of haar weg te blokkeren, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- ( meermalen) slaan tegen haar bil(len) en/of
- grijpen in haar kruis;
(zaak 5 PV)
4
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 18 januari 2023 tot en met 04 mei 2023 te Enschede, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds handelen
één of meerdere hierna genoemde perso(o)n(en) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
het grijpen bij, vastpakken van, slaan tegen, in elk geval betasten van
billen en/of borsten en/of schaamstreek,
te weten op
- ( zaak 1 PV) 6 februari 2023, [slachtoffer 4], slaan tegen en/of vastpakken
van haar bil(len),
- ( zaak 3 PV) 13 april 2023, [slachtoffer 5], grijpen bij en/of vastpakken van haar borst(en),
- ( zaak 7 PV) 18 januari 2023, [slachtoffer 6], grijpen bij en/of vastpakken van haar bil(len),
- ( zaak 8 PV) 14 april 2023, [slachtoffer 7], grijpen bij en/of vastpakken van haar borst(en) en/of
- ( zaak 11 PV) 14 april 2023, [slachtoffer 8], slaan tegen haar kont/bil(len);

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De feiten 1 en 2 zijn op beeld vastgelegd en daaruit blijkt dat verdachte degene is die de aanranding en poging aanranding heeft gepleegd. Bij de feiten 3 en 4 zijn er enkel de aangiftes. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij twee keer vrouwen heeft aangeraakt in Enschede van wie één op 19 april 2023.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat bewijsmiddelen die ten grondslag zijn gelegd aan de bewezenverklaring van een strafbaar feit, mede gebruikt mogen worden als steunbewijs voor andere soortgelijke strafbare feiten. Een specifiek gedragspatroon van de verdachte moet op essentiële punten overeenstemmen. De officier van justitie acht dat dit bij de aanrandingen die onder feit 3 en 4 ten laste zijn gelegd het geval is. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de modus operandi maakt dat er sprake is van onderling verband en samenhang tussen de feiten en dat verdachte als dader kan worden aangemerkt.
Die modus operandi bestaat volgens de officier van justitie uit een aantal onderdelen. Allereerst de lichaamsdelen waar verdachte slachtoffers betast. Het onverhoeds naderen op de fiets, de fiets die steeds hetzelfde omschreven wordt en ook bij verdachte is aangetroffen en waarvan hij zelf ook verklaart dat hij daarop fietste. En ook de verklaringen van aangeefsters dat het om een buitenlander gaat, waarbij verdachte een keer gezegd heeft dat hij Egyptenaar is en een andere keer dat hij Arabisch sprak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich voor wat betreft feit 2 en 3 aan het oordeel van de rechtbank nu verdachte deze feiten ter zitting heeft bekend. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van de overige ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken omdat er onvoldoende wettig, in de vorm van schakelbewijs, en overtuigend bewijs is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Ten aanzien van verdachte
Verdachte is een 19-jarige (ten tijde van de feiten in de ten laste legging) Egyptische man. Hij is op 20 april 2023 in Enschede aangehouden, verdachte bevond zich ten tijde van de aanhouding op een zwarte fiets met een zwarte bezorgbak voorop.
Ten aanzien van feit 1
Op zondag 19 maart 2023 werd aangifte gedaan van aanranding, gepleegd diezelfde dag in Enschede. De aangifte werd gedaan door [slachtoffer 2]. Aangeefster [slachtoffer 2] verklaarde onder andere dat ze door een buitenlandse man, vermoedelijk van Egyptische afkomst, op haar billen was geslagen en bij haar borsten was gegrepen. De man fietste op een Domino's bezorgfiets, want de bezorgtas van Domino's stond voor op de fiets. Getuige [getuige], een vriendin van aangeefster, verklaarde dat de man rond de 20 jaar is, zwart achterover gekamd haar, een baardje, snorretje en sikje heeft. De man reed volgens [getuige] op een witte bezorgfiets met een zwarte bak op de voorzijde.
Ten aanzien van feit 2
Op maandag 17 april 2023 werd aangifte gedaan van aanranding, gepleegd op diezelfde dag in Enschede. De aangifte werd gedaan door [slachtoffer 1]. Aangeefster [slachtoffer 1] verklaarde onder andere dat zij door een voor haar onbekende man, op een zwarte fiets met aan de voorkant een soort van bezorgbak, werd vastgegrepen en zij het idee kreeg dat deze man haar wilde zoenen. Van de aanranding zijn camerabeelden beschikbaar en hierop is te zien dat er een onbekende man op een fiets met voorop een bezorgbak aangeefster vastgrijpt. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij de man op de beelden is. Daarnaast is uit DNA onderzoek gebleken dat er DNA van de verdachte is aangetroffen op de kaak en hals van aangeefster.
Ten aanzien van feit 3
Op woensdag 19 april 2023 werd aangifte gedaan van aanranding, gepleegd op diezelfde dag in Enschede. De aangifte werd gedaan door [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] verklaarde onder andere dat ze door een onbekende man op een mogelijk oranje fiets met voorop een zwarte bak twee keer op haar linker bil werd geslagen en bij haar kruis werd gegrepen. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij deze vrouw op de billen heeft geslagen.
Ten aanzien van feit 4
1. Op maandag 24 februari 2023 werd aangifte gedaan van aanranding, gepleegd op
maandag 6 februari 2023 in Enschede. Aangeefster [slachtoffer 4] verklaarde onder andere dat ze door een onbekende buitenlandse man op een zwarte fiets met voorop een
bezorgbak bij haar billen werd vastgepakt toen zij bij het Koningsplein richting het MST liep.
2. Op vrijdag 14 april 2023 werd aangifte gedaan van aanranding, gepleegd op donderdag 13 april 2023 in Enschede. De aangifte werd gedaan door [slachtoffer 5].
Aangeefster [slachtoffer 5] verklaarde onder andere dat ze door een man in haar borsten werd gegrepen. Aangeefster omschrijft de man als volgt: licht getint, begin 20, kort bruin haar, krullend, bruine ogen, zwarte jas, banen, op een fiets. Aangeefster kan geen details over de fiets geven.
3. Op woensdag 18 januari 2023 werd aangifte gedaan van aanranding, gepleegd op zondag 8 januari 2023 in Enschede. De aangifte werd gedaan door [slachtoffer 6]. Aangeefster [slachtoffer 6] verklaarde onder andere dat ze door een buitenlandse jongen vast werd gepakt bij haar billen. De voor haar onbekende jongen fietste op een elektrische fiets met een oranje box op de bagagedrager.
4. Op maandag 24 april 2023 werd aangifte gedaan van aanranding, gepleegd op vrijdag 14 april 2023 in Enschede. De aangifte werd gedaan door [slachtoffer 7]. Aangeefster [slachtoffer 7] verklaarde onder andere dat ze door een jongen op de fiets bij haar borst werd gegrepen. Aangeefster verklaarde dat het een redelijk jonge jongen betrof (15-18 jaar), gemillimeterd haar, licht getint en niet heel lang. Hij reed op een bezorgfiets waar een grote zwarte koffer voorop zat.
5. Op donderdag 4 mei 2023 werd aangifte gedaan van aanranding, gepleegd op vrijdag 14 april 2023 in Enschede. De aangifte werd gedaan door [slachtoffer 8]. Aangeefster [slachtoffer 8] deed aangifte nadat zij een bericht op Facebook had zien staan. Zij verklaarde dat er een jongen voorbij fietste en haar uit het niets op haar kont sloeg. Aangeefster raakte een beetje in een shock waardoor zij niet veel heeft onthouden. De man fietste op een fiets met een zwarte bezorgtas voorop en een felle koplamp. De jongen zelf was een beetje licht getint.
Bewezenverklaring feit 2 en 3
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] :
Feit 2
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 september 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van aangifte nr. PL0600-2023168998-2, van 18 april 2023;
het proces-verbaal van bevindingen nr.: PL0600-2023168998-15, van 25 april 2023.
Feit 3
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 september 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van aangifte nr. PL0600-2023172620-5, van 20 april 2023.
Vrijspraak feit 1 en 4
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 4 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangifte [slachtoffer 6]
Aangeefster [slachtoffer 6] (feit 4 onder gedachtestreepje 3) heeft aangifte gedaan van een aanranding op 8 januari 2023 in Enschede. In de tenlastelegging staat echter de datum 18 januari 2023 vermeld. De rechtbank zal verdachte om die reden van dit feit vrijspreken.
Bewijs in zedenzaken
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden gebaseerd op één getuigenverklaring. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover de getuige verklaart, op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. In een zedenzaak als de onderhavige, is niet vereist dat de ontuchtige handelingen waarover een getuige verklaart als zodanig bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen, maar is het afdoende indien die verklaring op bepaalde punten bevestigd wordt door andere bewijsmiddelen. Die moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Deze bewijsmiddelen dienen voldoende steun te geven aan de verklaring van de getuige. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Bovendien mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal. [2]
De verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] zijn op zichzelf onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten te komen. Verdachte heeft de hem verweten gedragingen ontkend. De rechtbank legt hierna uit, waarom zij vindt dat de feiten onder 1 en 4 (onder aandachtstreepje 1, 2, 4 en 5) niet bewezen kunnen worden. Daarna komt aan de orde waarom de rechtbank ook niet met schakelbewijs tot een bewezenverklaring komt.
Steunbewijs voor feit 1?
Ten aanzien van feit 1 geldt dat naast de verklaring van aangeefster haar vriendin [getuige] als getuige een verklaring heeft afgelegd waarin zij verklaart over de aanranding. [getuige] geeft een signalement van de dader dat niet overeenstemt met de foto’s en beelden die van verdachte beschikbaar zijn.
In het dossier zitten daarnaast camerabeelden welke onscherp zijn en tevens niet zijn voorzien van een datum en tijdstip. De getuigenverklaring van [getuige] en de camerabeelden vormen gelet op voorgaande onvoldoende steunbewijs voor dit feit.
Ten aanzien van feit 4 (onder aandachtstreepje 1, 2, 4 en 5) bevindt zich in het dossier, naast de aangiftes van aangeefsters geen steunbewijs.
Schakelbewijs
Als er onvoldoende bewijs is dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd, dan kunnen de feiten met zogenoemd schakelbewijs toch bewezen worden. Het gaat dan om het gebruik van bewijs van een ander, soortgelijk feit dat als steunbewijs kan dienen. De rechtbank stelt vast dat verdachte een ander soortgelijk feit heeft begaan, namelijk feit 2. Ten aanzien van feit 3 is de rechtbank van oordeel dat deze poging in de uitvoeringshandelingen onvoldoende overeenkomt met de overige tenlastegelegde feiten. Schakelbewijs gebruiken kan alleen als de manier waarop de verschillende feiten zijn begaan (in dit geval de ontuchtige handelingen waarover de hiervoor genoemde aangeefsters hebben verklaard) op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont. De manier waarop de feiten zijn gepleegd moet dan zodanig overeenkomen dat (bijvoorbeeld) de verklaring van het ene veronderstelde slachtoffer als steunbewijs voor het andere feit kan dienen en andersom.
De rechtbank vindt dat in de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 2], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] te weinig essentiële punten of kenmerkende gelijkenissen staan om te kunnen spreken van een herkenbaar en gelijksoortig patroon in het handelen van verdachte.
In de kern komen de overeenkomsten er op neer dat de dader een getinte (buitenlandse) jonge man is die zich voortbeweegt op een fiets die en tijdens het voorbijrijden ontuchtige handelingen pleegt bij vrouwen. Weliswaar komt dit overeen met de wijze waarop feit 2 is gepleegd en zijn deze handelingen ook verricht door een getinte buitenlandse man die voorbijreed op een fiets, maar dit alles is onvoldoende onderscheidend.
De rechtbank vindt de aard van de handelingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden dan ook niet zodanig kenmerkend dat de bewezenverklaring voor feit 2 en als schakelbewijs kan dienen en dat de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 2], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] over en weer als steunbewijs kunnen dienen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de feit 1 en feit 4 (onder gedachtestreepje 1, 2, 4 en 5) onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte de ontuchtige handelingen (aanrandingen) heeft verricht. Dit betekent dat verdachte van deze feiten zal worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
2
hij op
of omstreeks17 april 2023 te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld
of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] te dwingen tot het
plegen en/ofdulden van
een of meerontuchtige handelingen, die [slachtoffer 1] (krachtig)
-
haarbij haar nek/hals heeft vastgepakt,
- naar zich toe heeft getrokken,
-
haarbij haar arm(en) en
/oflichaam heeft vastgepakt en
/of
- zijn gezicht dichtbij/tegen haar gezicht heeft gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op
of omstreeks19 april 2023 te Enschede, door geweld
of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen en
/ofhaar weg te blokkeren, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het
plegenen
/ofdulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- ( meermalen) slaan tegen haar bil(len) en
/of
- grijpen in haar kruis.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en artikel 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf: poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid
feit 3
het misdrijf: feitelijke aanranding van de eerbaarheid

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het volgende gevorderd. Verdachte dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. De tijd (504 dagen) die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, moet worden afgetrokken van het onvoorwaardelijke deel van deze gevangenisstraf.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat indien de rechtbank al tot een bewezenverklaring komt voor alle aanrandingen verdachte zijn straf reeds heeft uitgezeten gelet op de LOVS richtlijnen en uitspraken in vergelijkbare zaken waar in veel gevallen taakstraffen zijn opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft op 17 april en 19 april 2023 in Enschede ’s avonds laat op straat een jonge vrouw aangerand en een vrouw geprobeerd aan te randen. Daarmee heeft hij op brutale wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze vrouwen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. Dit soort feiten zijn vaak traumatisch voor slachtoffers, die regelmatig nog lang last hebben van de gevolgen. In haar slachtofferverklaring heeft [slachtoffer 1] beschreven dat zij nooit meer zorgeloos alleen over straat kan gaan omdat verdachte haar van achteren heeft aangevallen. Zij heeft daardoor het gevoel dat zij steeds achterom moet kijken om te zien of zij wel veilig is. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij door zijn handelen deze angstgevoelens bij de slachtoffers heeft veroorzaakt.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 22 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Verdachte is vanaf 2021 in Nederland en in het dossier bevindt zich geen justitiële documentatie uit het buitenland.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 3 juli 2024 van het Pieter Baan Centrum (PBC) waaruit blijkt dat betrokkene zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. Het is daarom onduidelijk gebleven of sprake is van pathologie bij verdachte.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van de reclassering van 4 september 2024. In de visie van de reclassering ontbreekt het bij verdachte aan invoelbaar berouw ten opzichte van de ten laste gelegde feiten, dan wel aan schuldgevoelens richting de slachtoffers. De reclassering maakt zich ernstige zorgen voor de maatschappelijke veiligheid, recidive risico’s en gevaarrisico’s voor de samenleving. Het risico op recidive en letsel wordt ingeschat als hoog. Op basis van het ASR wegingskader wordt geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen. Gelet op de onrechtmatige verblijfsstatus van verdachte wordt geadviseerd om verdachte onvoorwaardelijk af te straffen.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten en de inhoud van de rapportages kan naar het oordeel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden. Deze straf is lager dan de eis, omdat de rechtbank verdachte van een deel van de feiten vrijspreekt.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1679,90 [zestienhonderd negenenzeventig euro en negentig eurocent]. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- spijkerbroek (€ 29,00).
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1650,- gevorderd.
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1798,68 [zeventienhonderd achtennegentig euro en achtenzestig eurocent]. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico zorgverzekering (€ 385,00);
- manuele therapie (€ 111,50);
- fysiotherapie (€ 138,75);
- inwinnen medische informatie (€ 163,43).
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1000,- gevorderd.
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1649,85 [zestienhonderd negenenveertig euro en vijfentachtig eurocent]. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico zorgverzekering (€ 385,00);
- sportschoolabonnement (€ 264,85).
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1000,- gevorderd.
[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 750,- [zevenhonderd vijftig euro] voor immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen in zijn geheel dienen te worden toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat verdachte moet worden vrijgesproken.
Voor wat betreft de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] refereert de raadsman zich voor het materiële deel aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman is van oordeel dat het immateriële deel van deze vorderingen gematigd moet worden gelet op schadevorderingen die zijn toegewezen in vergelijkbare zaken.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vorderingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] hebben betrekking op het onder 1 en 4 (onder gedachtestreepje 3) ten laste gelegde. Omdat verdachte van deze feiten wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partijen op de voet van artikel 361, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen. De benadeelde partijen kunnen de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3].
Vordering [slachtoffer 1]
De opgevoerde materiële schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 798,68 (zevenhonderd achtennegentig euro en achtenzestig eurocent) te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan (17 april 2023).
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen ontstaat wanneer is voldaan aan de in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) beschreven criteria. De immateriële schade in onderhavige zaak wordt verzocht op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW: aantasting van de persoon op andere wijze. Volgens vaste rechtspraak is van een dergelijke aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij diverse stukken heeft overgelegd over de psychische schade die bij haar is ontstaan naar aanleiding van het strafbare feit. Zo heeft benadeelde zich onder behandeling gesteld van haar huisarts, een fysiotherapeut en een psycholoog voor behandeling van haar klachten die zijn ontstaan door het strafbare feit (volgens de psycholoog verergering van pre-existente angst- en dwangklachten, ontwikkeling van nieuwe angst- en dwangklachten).Ter onderbouwing daarvan heeft de benadeelde partij brieven van deze zorgverleners overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarmee het bestaan van geestelijk letsel genoegzaam worden vastgesteld.
De rechtbank stelt, op grond van het voorgaande, de omvang van de vergoeding vast op
€ 1000,--. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2023.
Ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 27 (zevenentwintig) dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De gevorderde immateriële schade komt daarmee gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking. Voor het resterende deel van de gevorderde immateriële schade geldt dat de omstandigheden en gevolgen van het handelen van verdachte onvoldoende zijn gesteld en onderbouwd. Voor dit gedeelte zal de vordering worden afgewezen.
Vordering [slachtoffer 3]
De opgevoerde materiële schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 29,90 (negentwintig euro en negentig eurocent) te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan (19 april 2023).
De rechtbank is verder van oordeel dat bij feitelijke aanranding van de eerbaarheid de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. De benadeelde partij komt daarmee in aanmerking voor een schadevergoeding.
De rechtbank stelt, gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend, de omvang van de vergoeding naar billijkheid vast op € 750,--.
De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2023.
Ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 3] zal aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 15 (vijftien) dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De gevorderde immateriële schade komt daarmee gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking. Voor het resterende deel van de gevorderde immateriële schade geldt dat de omstandigheden en gevolgen van het handelen van verdachte onvoldoende zijn gesteld en onderbouwd. Voor dit gedeelte zal de vordering worden afgewezen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf: poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid
feit 2, het misdrijf: feitelijke aanranding van de eerbaarheid
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Schadevergoeding
- verklaart de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk.
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1798,68 (bestaande uit € 798,68 materiële schade en € 1000,00 immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 2): van een bedrag van € 1798,68 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april);
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1798,68, (zegge: vijftienhonderd achtenveertig euro en achtenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2023 ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 1], en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 27 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 779,90 (bestaande uit € 29,90 materiële schade en € 750,00 immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 3): van een bedrag van € 779,90 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april);
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 779,90, (zegge: zevenhonderd negenenzeventig euro en negentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2023 ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 3], en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3], voor een deel van € 900,- wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Weeda, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023172620. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717 en Hoge Raad 23 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094