ECLI:NL:RBOVE:2024:499

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
c08292355_beschikking_25012024
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op [trouwdatum] in de gemeente [gemeente] met elkaar zijn getrouwd. De partijen hebben samen twee minderjarige kinderen. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om beslissingen te nemen over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De man heeft zelfstandig verzoeken ingediend, waaronder de echtscheiding en de verdeling van de gemeenschap. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 december 2023 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben laten opmaken en dat zij vóór 1 januari 2018 zijn getrouwd, waardoor er een wettelijke gemeenschap van goederen is ontstaan. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld en heeft besloten dat de echtscheiding kan worden uitgesproken, omdat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft ook de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de woning, bankrekeningen, inboedel en andere activa en passiva zijn verdeeld. De man heeft de woning toegewezen gekregen onder de voorwaarde dat hij de vrouw ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek.

Daarnaast heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld en het ouderschapsplan van partijen aan de beschikking gehecht. De rechtbank heeft ook de vergoedingsrechten van de man beoordeeld, die voortvloeien uit betalingen die hij met privégeld heeft gedaan op gezamenlijke schulden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man recht heeft op een vergoedingsrecht van in totaal € 148.024,36 op de gemeenschap, en heeft de verzoeken van de vrouw en man voor het overige afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de beslissing over de echtscheiding zelf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familierecht
Zaakgegevens: C/08/292355 / FA RK 23-933 (echtscheiding)
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking van 25 januari 2024
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.V.S. Cassese,
e n
[de man] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.A.M. de Ruiter-Oude Ophuis.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 8, binnengekomen op [scheidingsdatum] ;
het verweerschrift van de man met daarin een aantal zelfstandige verzoeken, met bijlagen 1 tot en met 14;
het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken van de man, met bijlagen 9 tot en met 13;
e wijziging zelfstandige verzoeken van de man, met bijlagen 15 tot en met 35, en
de e-mail namens de man van 19 januari 2023, met als bijlage ‘het gewijzigde ouderschapsplan’.
1.2.
De verzoeken en verweren zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van
14 december 2023. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

wat staat vast?
2.1.
Partijen zijn op [trouwdatum] in de gemeente [gemeente] met elkaar getrouwd.
2.2.
Zij zijn de ouders van:
[naam], geboren op [geboortedatum 1] 2003 in [geboorteplaats 1] , en
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 2] 2007 in [geboorteplaats 2] .
2.3.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opmaken.
wat ligt voor?
2.4.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, na aanpassingen van haar verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
beslissingen te nemen ten aanzien van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen;
2.5.
De man verzoekt de rechtbank verder zelfstandig bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
beslissingen te nemen ten aanzien van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen;
een aantal vergoedingsvorderingen vast te stellen;
te bepalen dat de pensioenafspraken die vallen onder het bereik van de Wet Verevening pensioenrechten bij scheiding zullen worden verevend conform de wet.

3.De beoordeling

ouderschapsplan (ontvankelijkheid)
3.1.
In de wet staat dat een verzoekschrift tot echtscheiding een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan bevat, waarin zij afspraken hebben gemaakt over hun kind(eren). [1] Daarin moeten in ieder geval afspraken zijn opgenomen over:
  • de manier waarop zij de zorg over hun kind(eren) zullen verdelen;
  • hoe zij elkaar over hun kind(eren) zullen informeren en elkaar raadplegen over belangrijke zaken over de kinderen, en
  • hoe zij de kosten van de kinderen zullen delen.
3.2.
Partijen hebben een ouderschapsplan gesloten dat op 20 respectievelijk 28 december 2023 door beiden is ondertekend en dat aan deze eisen voldoet.
3.3.
De rechtbank zal het ouderschapsplan van partijen aan deze beschikking hechten, zoals partijen hebben verzocht. De rechtbank zal de afspraak over de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] opnemen in het dictum.
echtscheiding
3.4.
De rechtbank zal op verzoek van partijen de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarvan is sprake als het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. Partijen hebben gezegd dat dit zo is.
de afwikkeling van het huwelijksvermogen
3.5.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn vóór 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat door het huwelijk van partijen een wettelijke gemeenschap van goederen is ontstaan.
3.6.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op [scheidingsdatum] ontbonden. [2] Dat betekent in beginsel dat de goederen die partijen op die (peil)datum hadden, moeten worden verdeeld. Van de schulden die zij op de peildatum hadden, moet worden vastgesteld wie onderling welk deel daarvan moet betalen (ook wel de ‘interne draagplicht’ genoemd).
3.7.
De rechtbank zal hierna eerst in kaart brengen welke goederen en schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Daarna zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten, en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling.
3.8.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende goederen en schulden tot de gemeenschap behoren:
de woning aan de [adres] ;
de hypothecaire geldleningen bij Argenta met leningnummer [leningnummer] (leningdelen 01 en 02);
de kapitaalverzekering bij ASR Levensverzekeringen N.V. onder polisnummer [polisnummer] ;
e inboedel van de hiervoor genoemde woning;
het saldo van de bankrekening bij de Rabobank op naam van de vrouw met nummer [rekeningnummer 1] ;
de saldi van de hierna te noemen bankrekeningen op naam van de man bij de ING Bank:
o [rekeningnummer 2] ;
o [rekeningnummer 3] ;
o Oranje Spaarrekening [spaarrekening] ;
o [rekeningnummer 4] ;
de auto’s van het merk Nissan Primera met kenteken [kenteken 1] en het merk Ford Fiesta met kenteken [kenteken 2] ;
de caravan van het merk Knaus Komfort 36;
de klassieke auto’s en de bromfiets;
de activa en passiva van de eenmanszaak met de handelsnaam [eenmanszaak] ;
de creditcardschuld aan de ING Bank, en
de gezamenlijke schuld aan de ouders van de man.
de woning, de hypothecaire geldlening en de polis
3.9.
De man wenst de woning over te nemen en wil graag (na de echtscheiding) kijken of hij de financiering daarvan rond kan krijgen. De vrouw vindt dat de woning moet worden verkocht, omdat zij niet verwacht dat de man de woning kan overnemen.
3.10.
Omdat de man ter zitting heeft benadrukt dat hij ervan overtuigd is dat hij (al dan niet met behulp van zijn ouders) de woning kan overnemen, vindt de rechtbank het redelijk dat de man vanaf de datum van inschrijving van deze beschikking drie maanden de tijd krijgt om de financiering te regelen en om ervoor zorg te dragen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. Omdat partijen het in elk geval erover eens zijn dat de woning een waarde heeft van € 350.000,-, zal de rechtbank de woning tegen die waarde toedelen aan de man, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Als mocht blijken dat de man de woning binnen de hiervoor genoemde termijn niet kan overnemen, dan moet de woning worden verkocht aan een derde. De rechtbank zal voor dat geval de wijze van verdeling gelasten zoals in het dictum omschreven.
3.11.
Bij overname van de woning door de man zullen de rechten en plichten voortvloeiende uit de polis ASR ook aan de man worden toegedeeld. Omdat de man sinds de ontbinding van de gemeenschap de premies heeft betaald, zijn partijen het erover eens dat de man de polis krijgt toebedeeld tegen de waarde daarvan per [scheidingsdatum] , zonder verdere verrekening van de door de man nadien betaalde premies. Partijen zullen deze waarde opvragen en tijdig inbrengen bij de notaris. Bij verkoop van de woning zal de waarde per de peildatum eveneens het uitganspunt vormen, en komt de waardevermeerdering van de polis na die datum uitsluitend toe aan de man.
3.12.
De rechtbank is van oordeel dat de man de gemaakte kosten voor de taxatie van de woning, volgens de factuur van 12 juni 2023 een bedrag van € 695,-, als eigen schuld moet voldoen. De taxatie heeft na de peildatum en uitsluitend in opdracht van de man plaatsgevonden.
de inboedel van de woning
3.13.
Partijen zijn het erover eens dat de inboedel tussen hen al feitelijk is verdeeld zoals is omschreven in de lijst die als productie 13 door de vrouw is overgelegd, zonder dat nadere verrekening hoeft plaats te vinden.
de saldi op de bankrekeningen
3.14.
Partijen zijn het erover eens dat de bankrekeningen worden toebedeeld aan de partij op wiens naam de betreffende rekening staat en dat de saldi op de peildatum bij helfte worden verdeeld.
de auto’s van het merk Nissan en Ford
3.15.
Partijen zijn het erover eens dat de Nissan Primera aan de man en de Ford Fiesta aan de vrouw wordt toebedeeld, zonder dat nadere verrekening hoeft plaats te vinden.
caravan
3.16.
Partijen zijn het erover eens dat de caravan aan de vrouw wordt toegedeeld tegen een waarde van € 1.000,- en de vrouw daarvoor een vergoeding van € 500,- betaalt aan de man.
de klassieke auto’s en de bromfiets
3.17.
Partijen zijn het erover eens dat de klassieke auto’s en de bromfiets worden toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 22.000,- en de man daarvoor een vergoeding van € 11.000,- betaalt aan de vrouw. Partijen hebben ter zitting afgesproken dat de door de man gemaakte taxatiekosten van € 1.500,04 bij helfte worden gedeeld.
de bezittingen en schulden die horen bij de eenmanszaak [eenmanszaak]
3.18.
De man heeft een eenmanszaak, die zich toelegt op het maken van bedrading voor klassieke auto’s. De rechtbank stelt voorop dat een eenmanszaak niet een zogenoemd ‘afgescheiden vermogen’ heeft. Dit betekent dat de bezittingen (activa) op de balans van de eenmanszaak in de gemeenschap van goederen vallen en dat de schulden (passiva) op de balans verhaalbaar zijn op de gemeenschap. De eenmanszaak is dus niet als geheel een goed dat verdeeld kan worden. Slechts de bezittingen van de eenmanszaak kunnen worden verdeeld en wat de schulden betreft geldt als hoofdregel dat beide echtgenoten voor de helft draagplichtig zijn.
3.19.
Partijen zijn het over eens dat de activa van de eenmanszaak aan de man kunnen worden toegedeeld, en dat hij draagplichtig is voor de schulden van de eenmanszaak. Zij zijn het evenwel niet eens tegen welke vergoeding dat moet gebeuren.
3.20.
De vrouw stelt dat de onderneming (met als samenstellings- en waarderingspeildatum 1 januari 2023) moet worden gewaardeerd door accountantskantoor [bedrijf] in [vestigingsplaats 1] . De waarde moet bij helfte tussen partijen worden verdeeld. De man stelt aan de hand van de waardebepaling van zijn boekhouder (bijlage 9) dat de onderneming per 31 december 2022 een negatieve waarde vertegenwoordigde. Omdat de vrouw die waardebepaling (van de vader van de man) heeft betwist, heeft de man als bijlage 21 de correspondentie met [bedrijf] overgelegd. Daaruit zou blijken dat gelet op het ondernemingsvermogen van min € 4.992,- moet worden uitgegaan van een negatieve waarde.
3.21.
De rechtbank stelt voorop dat de man ter onderbouwing van zijn stelling geen jaarstukken (met toelichting) van zijn onderneming heeft overgelegd. De enkele verklaring van de eigen boekhouder is – mede gelet op de betwisting door de vrouw – onvoldoende. Dat geldt ook voor de verklaring van [bedrijf] , waarin is benadrukt dat zij (op basis van de door de man aangeleverde gegevens) geen officiële en uitgebreide bedrijfswaardering kunnen uitvoeren. De rechtbank is gelet op de wél overgelegde stukken, te weten het door de boekhouder opgestelde overzicht van de activa en passiva, van oordeel dat het te kostbaar is om in dit geval een deskundige te benoemen. Zij zal daarom om praktische redenen bepalen dat de onderneming wordt toegedeeld aan de man, zonder dat nadere verrekening hoeft plaats te vinden, en waarbij de man draagplichtig is voor de schulden die voortvloeien uit de eenmanszaak.
creditcardschuld
3.22.
Partijen zijn het over eens dat de creditcard bij de ING Bank aan de man kan worden toegedeeld en dat zij ieder voor de helft draagplichtig zijn voor het negatieve saldo (schuld) op de peildatum. Zij verschillen evenwel van mening hoe hoog de schuld op die datum bedroeg.
3.23.
De rechtbank leidt uit het door de man als bijlage 24 overgelegde overzicht – dat ziet op de periode 4 februari 2023 tot 3 maart 2023 – af dat de schuld op 4 februari 2023 € 3.325,67 bedroeg. Op 4 februari is daar € 400,- op afgelost. Vervolgens zijn er op 6 en 8 februari betalingen verricht van € 3,62 en € 305,44. De daaropvolgende betaling vond plaats op 20 februari. De schuld op de peildatum bedroeg daarmee € 3.234,73. Partijen zijn ieder voor de helft draagplichtig voor de schuld tot dit bedrag.
schuld aan de ouders van de man
3.24.
Uit de stukken blijkt dat partijen op 15 december 2012 een bedrag van € 120.000,- hebben geleend van de ouders van de man. De man stelt dat de lening nadien vele malen is opgehoogd wegens door de ouders extra beschikbaar gestelde bedragen en betaalde facturen. Op 31 december 2022 bedroeg de openstaande lening (na kwijtschelding van een bedrag van € 100.000,-, zoals hierna onder 3.36 e.v. is omschreven) in totaal € 64.812,-. De man stelt dat na de peildatum daarbovenop € 12.270,60 is geleend van de ouders. Dit was nodig om de gezamenlijke kosten van de huishouding te voldoen. Dit bedrag is aangewend voor de betaling van verschillende facturen. De vrouw heeft daar niets aan bijgedragen, aldus de man. De man stelt dat, omdat partijen geen afwijkende afspraken hebben gemaakt, ieder van hen gehouden was om 50% hiervan te voldoen. Om die reden moet in totaal een bedrag van (€ 64.812 + € 12.270,60 =) € 77.083,17 in de verdeling worden betrokken. Voor zover de vrouw hiertegen verweer voert of de rechtbank meent dat deze kosten niet allemaal meegenomen kunnen worden in de verdeling, stelt de man dat hij een vordering heeft op de vrouw uit hoofde van de kosten van de huishouding.
3.25.
De vrouw heeft de ophogingen en de betaling van de facturen betwist. Zij stelt als schuldenaar nooit op de hoogte te zijn gebracht van ophogingen en/of betaling van bedragen die terugbetaald zouden moeten worden.
3.26.
De rechtbank is van oordeel dat partijen ieder draagplichtig zijn voor de schuld aan de ouders van de man, maar uitsluitend voor zover die schuld door de vrouw wordt erkend dan wel in rechte vast zou komen te staan. Omdat de vrouw de hoogte van het aan de ouders van de man verschuldigde bedrag betwist, dient eerst in rechte vast komen te staan wat de hoogte is van het bedrag dat partijen verschuldigd zijn aan de ouders van de man. Daarbij hoort ook (in beginsel) de laatste verhoging(en) van € 12.270,60. De rechtbank komt daarom vooralsnog ook niet toe aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek van de man. Eerst moet immers vast komen te staan wat de omvang is van het bedrag dat de ouders van de man van partijen hebben te vorderen. Als dit bedrag daarin zou zijn begrepen, dan dient het subsidiaire verzoek van de man zonder meer te worden afgewezen.
gedeeltelijke overeenstemming
3.27.
Zoals hiervoor is overwogen, zijn partijen het eens over de verdeling van een aantal vermogensbestanddelen. Voor die bestanddelen zal de rechtbank geen beslissing opnemen in het dictum, omdat er in dat geval geen taak is weggelegd voor de rechter. [3]
de vergoedingsrechten
vooraf
3.28.
Vast is komen te staan dat partijen in september 2006 een woning hebben gekocht voor € 174.312,-. Het gaat om de ouderlijke woning van de man. Partijen hebben de aankoop gefinancierd met een hypotheek. In 2012 hebben zij voor de verbouwing geld(bedragen) geleend van de ouders van de man. Partijen hebben nooit gezamenlijke bankrekeningen gehad. Niet in geschil is dat de man altijd de administratie deed. De man betaalde de vaste lasten van zijn rekening en de vrouw betaalde van haar rekening (onder meer) de boodschappen en de kosten van de kinderen.
schuldbekentenis
3.29.
Bij notariële akte van 13 juli 2007 heeft de man van zijn ouders een schuldbekentenis – ofwel een niet opeisbare schenking – gekregen voor een bedrag van € 22.048,-. Op basis van de akte betalen de ouders jaarlijks een rente van 6% over het genoemde bedrag (onder uitsluiting) aan de man. De man ontvangt daarmee jaarlijks € 1.322,88 op zijn bankrekening.
3.30.
De man stelt dat hij de rente die hij privé ontving, samen met de jaarlijkse schenking van de ouders van € 5.000,- aan partijen samen, volledig heeft aangewend om aflossingen en rentebetalingen te doen op de openstaande gezamenlijke schuld van partijen aan zijn ouders, zoals hierboven onder 3.24 omschreven. Door met privégeld af te lossen op de gezamenlijke schuld aan de ouders heeft de man een vergoedingsrecht gekregen op de gemeenschap. De man stelt voor de periode 2007 t/m 2011 geen (bank)afschriften te kunnen overleggen, maar dat hij met de akte van schuldbekentenis (bijlage 4) en de betalingsoverzichten (bijlage 15) die zien op de periode 2012 t/m 2022, voldoende heeft onderbouwd dat hij de door hem ontvangen rente jaarlijks heeft aangewend voor de gezamenlijke schuld.
3.31.
Gelet op het vorenstaande stelt de man voor de periode 2007 t/m 2011 een nominaal vergoedingsrecht te hebben van (5 x € 1.322,88 =) € 6.614,40. Het in de periode 2012 t/m 2022 betaalde bedraagt (11 x € 1.322,88 =) € 14.551,68. Omdat deze betalingen na 1 januari 2012 zijn gedaan, geldt voor de berekening van het vergoedingsrecht volgens de man vanaf dat moment de beleggingsleer van artikel 1:87 BW. Daarbij moet als uitgangspunt worden genomen de aanschafwaarde van de woning in 2006 en de huidige getaxeerde waarde van de woning van € 350.000,-. Dit leidt tot een vergoedingsrecht van (€ 14.551,68 ÷ € 174.312 x € 350.000 =) € 29.218,23. In totaal maakt de man aanspraak op een vergoeding van € 35.832,63.
3.32.
De vrouw stelt dat zij niet op de hoogte was dat de man rente ontving en dat hij de door hem ontvangen rente heeft gebruikt voor de aflossing of rentebetalingen van de gezamenlijke schuld aan zijn ouders. De akte waarnaar de man verwijst is van 2007, maar op de afschriften van de man is te zien dat hij de rente pas voor het eerst in 2014 heeft ontvangen. De vordering van de man moet daarom worden beperkt tot de periode 2014 t/m 2022. De man verwijst ter onderbouwing naar het transactieoverzicht van de bank (bijlage 17), maar daaruit blijkt volgens de vrouw niet dat de rente is aangewend voor de aflossing op de gezamenlijke schuld. Slechts op een aantal bankafschriften is in de omschrijving het woord rente vermeld, maar daaruit blijkt niet waarvoor deze betalingen bedoeld zijn. Daar komt bij dat de bedragen niet met elkaar overeenkomen. Uit de afschriften van de man blijkt dat er jaarlijks meer wordt betaalt dan wordt ontvangen aan rente.
3.33.
De rechtbank constateert dat de man alleen de vanaf 2014 ontvangen rente heeft onderbouwd aan de hand van bankafschriften. De man beschikt niet over eerdere afschriften. Desalniettemin is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de ouders ook in eerdere jaren de rente aan de man hebben betaald. Die afspraak volgt namelijk uit de akte uit 2007 en strookt ook met de bedoeling van dergelijke ‘papieren schenkingen’. Voor zover de door de man ontvangen rente is aangewend voor gemeenschapsschulden, komt hem een vergoedingsvordering toe op de gemeenschap. [4]
3.34.
Naar het oordeel van de rechtbank is – nog daargelaten dat de lening bij de ouders pas in december 2012 is aangegaan – niet dan wel onvoldoende gebleken dat de door de man ontvangen rente is aangewend voor de
aflossingvan de schuld bij de ouders. De rechtbank neemt in aanmerking dat partijen op grond van de leningsovereenkomst met de ouders jaarlijks een rente van 6% over de hoofdsom moesten betalen. Gelet op de hoogte van het daaruit volgende bedrag, is het evident dat de man, om naast de rentebetalingen ook te kunnen aflossen, in elk geval aanmerkelijk meer moest betalen dan € 1.322,88 per jaar. Om die reden gaat de rechtbank ervan uit dat de door de man aan zijn ouders betaalde bedragen enkel zien op
rentebetalingen. Dergelijke betalingen zien in dit geval op de kosten van de huishouding. De man heeft daarom in beginsel een vergoedingsrecht op de gemeenschap voor zover hij de rente met zijn privégeld heeft betaald.
3.35.
Uit de akte blijkt dat de ouders voor het eerst één jaar na de datum van de akte, zijnde in 2008, tot betaling van rente waren verplicht. Omdat uit het transactieoverzicht van de man blijkt dat hij telkens in december het rentebedrag ontving van zijn ouders, gaat de rechtbank ervan uit dat de man in de periode 2008 tot de peildatum in totaal een bedrag van (22 x € 1.322,88 =) € 29.103,36 heeft ontvangen. Niet gesteld en ook niet gebleken is dat dit geld op de peildatum nog aanwezig was. Uit de door de man overgelegde bankafschriften blijkt immers dat de man nagenoeg geen positieve saldi had. De rechtbank gaat er daarom van uit dat voornoemde bedrag, en dus ook de ontvangen rente van vóór december 2012, volledig is aangewend voor de kosten van de huishouding, omdat het tegendeel niet is gebleken. [5] Zij zal daarom in het dictum bepalen dat de man een vordering op de gemeenschap heeft van € 29.103,36 dan wel, voor zover het saldo van de gemeenschap niet toereikend is, voor de helft van dat gedeelte op de vrouw. Het gaat hierbij om een nominale vergoeding, en niet om een evenredige vergoeding. De gelden zijn immers niet aangewend ter verkrijging van een goed of de aflossing van een schuld ter zake van dit goed, maar voor rentebetalingen.
kwijtschelding gemeenschappelijke schuld
3.36.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij van de ouders van de man een bedrag hebben geleend van € 120.000,-. Ten behoeve daarvan hebben partijen op 12 december 2012 een overeenkomst van geldlening gesloten. Uit de overeenkomst blijkt dat de lening was aangegaan in verband met de verbouwing van de echtelijke woning. Partijen dienen jaarlijks een rente van 6% over de hoofdsom te betalen aan de ouders.
3.37.
De man heeft als bijlage 5 een notariële akte overlegd die op 27 december 2017 is ondertekend. Volgens de man blijkt daaruit dat de ouders van de op dat moment nog openstaande schuld van partijen een deel van € 100.000,- onder uitsluiting aan de man hebben kwijtgescholden. De man stelt dat hij als gevolg daarvan een vergoedingsrecht heeft gekregen op de gemeenschap. Op basis van het feit dat de woning destijds voor € 174.312,- is aangekocht en volgens de taxatie nu € 350.000,- waard is, stelt de man zijn vergoedingsrecht op grond van de beleggingsleer op (€ 100.000 ÷ € 174.312 x € 350.000 =) € 200.789,39.
3.38.
De vrouw betwist niet dat de ouders van de man een deel van de gezamenlijke schuld hebben kwijtgescholden. Zij stelt echter dat als gevolg daarvan nog een schuld resteert van € 20.000,-. Partijen dienen dat bedrag bij helfte te dragen, aldus de vrouw.
3.39.
Naar het oordeel van de rechtbank doet het feit dat de schenking is gedaan in de vorm van een kwijtschelding aan de man van een deel van de gezamenlijke schuld van partijen, niet af aan de werking van de uitsluitingsclausule. Er is namelijk geen wezenlijk verschil tussen een schenking onder uitsluiting in de vorm van een kwijtschelding en het storten van een bedrag van gelijke omvang op de rekening van de man, waarmee de man vervolgens de gemeenschapsschuld zou aflossen. Ter zitting heeft de man ook verklaard dat hier sprake was van de zogeheten ’jubelton’. Dat heeft gemaakt dat voor deze constructie moest worden gekozen, in plaats van het storten van het bedrag op de bankrekening van de man. Door de schenking van de ouders van de man is privévermogen van de man aangewend om een gemeenschapsschuld te voldoen, te weten de schuld die is aangegaan voor de verbouwing van de woning. Hierdoor is een vergoedingsrecht ontstaan van de man, waarop de beleggingsleer van toepassing is (artikel 1:87 lid 2 sub b BW), omdat de schenking na 1 januari 2012 heeft plaatsgevonden.
3.40.
De rechtbank constateert dat de man bij de berekening van zijn vergoedingsrecht ten onrechte het bedrag waarvoor de woning in 2006 is aangekocht als uitgangspunt heeft genomen. Het lag op zijn weg om de waarde van de woning in december 2017 te onderbouwen en als uitgangspunt te nemen, omdat in artikel 1:87 lid 2 onder b wordt bepaald dat het gaat om de waarde van het goed op het tijdstip van de voldoening of aflossing. De rechtbank zal daarom overeenkomstig lid 5 van artikel 1:87 BW de vordering van de man op de gemeenschap begroten op de navolgende wijze, waarbij de verbouwing(slening) ook zal worden betrokken:
= € 118.921.
De rechtbank zal in het dictum bepalen dat de man een vordering op de gemeenschap heeft van € 118.921,- dan wel voor zover het saldo van de gemeenschap niet toereikend is voor de helft van dat gedeelte op de vrouw.
pensioenrechten
3.41.
De man vraagt te bepalen dat de pensioenaanspraken die vallen onder het bereik van de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding zullen worden verevend conform de wet. Omdat dit reeds uit de wet volgt, zal de rechtbank het verzoek van de man bij gebrek aan belang afwijzen.
uitvoerbaar bij voorraad
3.42.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [trouwdatum] in de gemeente [gemeente] ;
4.2.
bepaalt dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking;
4.3.
bepaalt dat de man vanaf
[scheidingsdatum]een kinderalimentatie van
€ 25,-
per maandaan de vrouw moet betalen voor [minderjarige] ;
4.4.
bepaalt dat deze kinderalimentatie op basis van de wettelijke indexering vanaf 1 januari 2024 € 27,- per maand bedraagt;
4.5.
beslist dat de man de kinderalimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.6.
stelt de verdeling van de woning aan de [adres] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij Argenta en de polis bij ASR als volgt vast:
 deelt de woning toe aan de man tegen een waarde van € 350.000,-;
 deelt de rechten van de spaarpolis toe aan de man en bepaalt dat de man de plichten van deze polis voor zijn rekening moet nemen;
 onder de verplichting van de man om de helft van het verschil tussen de waarde van de woning en de waarde van de spaarpolis – zonder belastingclaim – per peildatum enerzijds en het restant van de hypothecaire geldlening aan Argenta anderzijds aan de vrouw uit te keren;
 dit alles onder de voorwaarde dat de man binnen 3 maanden na de datum van inschrijving van deze beschikking de financiering heeft geregeld en er zorg voor kan dragen dat vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening;
 indien de hiervoor genoemde voorwaarde niet wordt vervuld, gelast de rechtbank de navolgende wijze van verdeling van de woning:
I. partijen zullen uiterlijk binnen 14 dagen na het verstrijken van de genoemde termijn, of zoveel eerder als het de man duidelijk is geworden dat overname niet lukt, gezamenlijk opdracht tot verkoop geven aan een makelaar van het kantoor [makelaar] in [vestigingsplaats 2] ;
II. partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen;
III. indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
IV. partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;
V. als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning;
VI. na verkoop moet met de verkoopopbrengst en de uitkering van de polis de hypothecaire geldlening(en) worden afgelost en de aan de verkoop verbonden kosten worden betaald. Het eventuele restant moeten partijen bij helfte delen, met uitzondering van de waardevermeerdering van de polis vanaf de peildatum, zoals in 3.11 is omschreven, dan wel voor zover er een restschuld ontstaat, moeten zij ieder de helft daarvan dragen, eveneens met uitzondering van de waardevermeerdering van de polis vanaf de peildatum;
4.7.
stelt voor het overige de verdeling vast als volgt:
a. ten aanzien van de eenmanszaak met de handelsnaam [eenmanszaak] :
 deelt de activa van de onderneming toe aan de man, en bepaalt dat de man draagplichtig is voor de schulden van de eenmanszaak, zonder dat nadere verrekening hoeft plaats te vinden;
ten aanzien van de creditcardschuld aan ING:
 bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is ten aanzien van de schuld op de peildatum van € 3.234,73;
ten aanzien van de schuld van partijen aan de ouders van de man:
 bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor deze schuld, voor zover de omvang van deze schuld door de vrouw wordt erkend, dan wel in rechte is komen vast te staan;
4.8.
bepaalt dat de man uit hoofde van zijn vergoedingsrecht een vordering op de gemeenschap heeft van in totaal € 148.024,36, dan wel voor zover het saldo van de gemeenschap niet toereikend is voor de helft van dat gedeelte op de vrouw;
4.9.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding, en
4.10.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. C. Koopman, tot stand gekomen in samenwerking met griffier mr. N. Kum. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1: ouderschapsplan
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]

Voetnoten

1.Artikel 815 lid 2 en 3 Rv
2.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 3:185 BW