ECLI:NL:RBOVE:2024:4952

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
ak_24_2424
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van bijzondere bijstand voor intakekosten bij bewindvoering na vertrouwensbreuk

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 24 september 2024 uitspraak gedaan over de toekenning van bijzondere bijstand voor de eenmalige intakekosten van een nieuwe bewindvoerder. Eiseres, handelend onder de naam [bedrijf 1], heeft als bewindvoerder van betrokkene, die onder bewind is gesteld, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de intake bij de nieuwe bewindvoerder. Het college van burgemeester en wethouders van Zwolle heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de kosten niet noodzakelijk waren omdat de oude bewindvoerder de bewindvoering had kunnen voortzetten.

De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiseres tegen het besluit van het college. De rechtbank oordeelt dat de beleidsregels van de gemeente in strijd zijn met artikel 35 van de Participatiewet (PW), omdat deze voorschrijven dat kosten van een overstap naar een andere bewindvoerder bij een vertrouwensbreuk niet noodzakelijk zijn. De rechtbank stelt vast dat de noodzaak voor de benoeming van de nieuwe bewindvoerder is komen vast te staan door de uitspraak van de kantonrechter, die de oude bewindvoerder heeft ontslagen en eiseres heeft benoemd. De rechtbank concludeert dat de intakekosten noodzakelijk zijn en dat eiseres recht heeft op bijzondere bijstand voor deze kosten.

De rechtbank vernietigt het besluit van het college en kent aan betrokkene de bijzondere bijstand toe van € 709,06 voor de intakekosten. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van de vertrouwensband tussen bewindvoerder en cliënt en de noodzaak om in specifieke gevallen de kosten van een nieuwe bewindvoerder te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2424

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], handelend onder de naam [bedrijf 1], te [woonplaats] (eiseres), als bewindvoerder over de goederen van
[betrokkene](betrokkene),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (het college),

gemachtigde: mr. L.J. Luigies.

Inleiding

1.1
Bij besluit van 10 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft het college betrokkene bijzondere bijstand toegekend voor de maandelijkse kosten van bewindvoering voor de periode van 16 augustus 2023 tot en met 15 augustus 2024. De aanvraag om bijzondere bijstand voor de eenmalige intakekosten bij het opstarten van de bewindvoering heeft het college afgewezen.
1.2
Met het bestreden besluit van 14 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.3
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het college. Betrokkene is niet verschenen.
1.5
De enkelvoudige kamer heeft het onderzoek heropend en heeft het beroep verwezen naar de meervoudige kamer. Partijen hebben na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld niet meegedeeld dat zij behandeling van het beroep op een nadere zitting wensen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Bij beschikking van de kantonrechter te Leeuwarden van 28 juli 2008 is het vermogen van betrokkene onder bewind gesteld. [bedrijf 2] B.V. ([bedrijf 2]), gevestigd te
[vestigingsplaats], is benoemd als bewindvoerder.
2.2
Op 3 mei 2023 is een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter van de rechtbank Overijssel tot ontslag van de huidige bewindvoerder en benoeming van eiseres tot opvolgend bewindvoerder. Betrokkene heeft hieraan ten grondslag gelegd dat ze een bewindvoerder dichterbij huis wil en meer persoonlijk contact. Haar doel is met eiseres als bewindvoerder te werken naar volledige zelfredzaamheid. Betrokkene heeft op de zitting bij de kantonrechter toegelicht dat zij bij het werken aan zelfredzaamheid onvoldoende ondersteuning heeft ervaren door [bedrijf 2]. Daarnaast laat betrokkene weten dat er zaken zijn voorgevallen waardoor ze haar vertrouwen in [bedrijf 2] is kwijtgeraakt.
2.3
Bij beschikking van 14 augustus 2023 heeft de kantonrechter [bedrijf 2] ontslagen als bewindvoerder en eiseres benoemd tot bewindvoerder. De kantonrechter heeft daarbij bepaald dat de bewindvoerder onder meer voor haar (aanvangs)werkzaamheden forfaitaire tarieven ten laste van het vermogen van betrokkene mag brengen.
2.4
Op 21 september 2023 heeft eiseres het college verzocht betrokkene bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van bewindvoering en voor de intakekosten van € 709,06. Hierop heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld in de Inleiding.

Standpunten van partijen

3.1
Het college stelt zich op het standpunt dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten voor de eenmalige intakekosten bij het opstarten van de bewindvoering moet worden afgewezen, omdat de kosten niet noodzakelijk zijn.
De oude bewindvoerder had de bewindvoering op zich kunnen (blijven) nemen en dan was een intake voor eiseres, de nieuwe bewindvoerder, niet nodig geweest. Het college heeft hierbij overwogen dat omtrent de noodzakelijkheid niet al is besloten in de vaststelling door de kantonrechter of in een beloning voor de aanvangswerkzaamheden en dat het aan het college is om de noodzaak tot wijziging van de bewindvoerder in het kader van de bijzondere bijstand te beoordelen. Het college heeft hierbij gewezen op vaste rechtspraak [1] .
De uitspraak van de Hoge Raad [2] die eiseres heeft genoemd heeft geen betrekking op bijzondere bijstand. De Hoge Raad heeft uitsluitend uitspraak gedaan op de vraag of de opvolgend bewindvoerder aanspraak zou kunnen maken op een beloning voor aanvangswerkzaamheden ten laste van het vermogen van de rechthebbende.
3.2
Eiseres bestrijdt dat de kosten niet noodzakelijk zijn. Het is niet aan het college om te bepalen of de oude bewindvoerder de bewindvoering op zich had kunnen blijven nemen.
Dit besluit ligt bij de rechtbank. De rechtbank heeft een nieuwe bewindvoerder benoemd en bepaald dat deze ook de aanvangskosten ten laste van het vermogen van betrokkene mag brengen. Eiseres heeft hierbij gewezen op de onder 3.1 genoemde uitspraak van de Hoge Raad.
3.3
In het aangevoerde heeft het college geen aanleiding gezien zijn standpunt te wijzigen.

Beoordeling door de rechtbank

4.1
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak [3] is het aan eiseres als aanvrager van bijzondere bijstand om feiten te stellen en zo nodig aannemelijk te maken waaruit volgt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW.
4.3.
Bij toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen en vervolgens of die kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn. Daarna moet worden beoordeeld of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit, kortgezegd, de draagkracht.
4.4
Niet in geschil is dat de intakekosten van € 709,06, waarvoor betrokkene bijzondere bijstand vraagt, zich voordoen. Het college moet zich op grond van artikel 35 van de PW een oordeel vormen of voldaan is aan de voorwaarde dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd noodzakelijk zijn.
4.5
Op grond van artikel 1:448, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van (…) degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken (…) dan wel ambtshalve.
4.6
Met de beschikking van 14 augustus 2023 heeft de kantonrechter de vorige bewindvoerder op verzoek van betrokkene ontslagen en eiseres als de huidige bewindvoerder benoemd. In de beschikking heeft de kantonrechter geconstateerd dat betrokkene het vertrouwen in de vorige bewindvoerder kwijt is en dat zij gebaat is bij een bewindvoerder dichter bij huis.
4.7
Volgens het college is geen sprake van noodzakelijke kosten, omdat de oude bewindvoerder de bewindvoering op zich had kunnen (blijven) nemen. Een intake door de nieuwe bewindvoerder was dan niet nodig geweest. Het college heeft hierbij overwogen dat de noodzakelijkheid niet al besloten ligt in de beschikking van de kantonrechter over het ontslag van de vorige bewindvoerder en de benoeming van de nieuwe bewindvoerder en in diens vaststelling van een beloning voor de aanvangswerkzaamheden. Het college vindt dat het aan hem is om de noodzaak tot wijziging van de bewindvoerder in het kader van de bijzondere bijstand te beoordelen.
In het gemeentelijk beleid is onder verwijzing naar artikel 1:448, tweede lid, van het BW het volgende vermeld:
“In sommige gevallen besluit de rechtbank een verzoek tot ontslag van de bewindvoerder toe te wijzen, ook al is er geen sprake van bovengenoemde redenen. Meestal is er dan sprake van een vertrouwensbreuk. De overstap naar een andere bewindvoerder wordt dan wenselijk geacht maar niet noodzakelijk. Een aanvraag bijzondere bijstand voor de nieuwe intakekosten kan in dat geval worden afgewezen op grond van artikel 35, eerste lid van de PW."
4.8
De beroepsgrond van eiseres dat in dit geval de aanvangskosten wel noodzakelijk zijn slaagt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Bij de beoordeling van de noodzaak op grond van artikel 35 PW moet in beginsel worden aangesloten bij het oordeel van de kantonrechter over de onderbewindstelling en de kosten daarvan. De kantonrechter beoordeelt een verzoek om een bewindvoerder te ontslaan en een nieuwe bewindvoerder te benoemen aan de hand van de voorwaarden genoemd in artikel 1:448, tweede lid, van het BW. Dit zijn, bij een verzoek afkomstig van de betrokkene, dat er gewichtige redenen zijn of dat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden. De kantonrechter oordeelt daarmee of in het concrete geval de noodzaak bestaat tot ontslag van een bewindvoerder en benoeming van een nieuwe bewindvoerder. De rechtbank ziet niet in dat die noodzaak niet gelegen zou kunnen zijn in een vertrouwensbreuk. De vertrouwensband tussen de bewindvoerder en de cliënt speelt immers een belangrijke rol bij bewindvoering. De rechtbank wijst in dit verband ook op rechtspraak [4] van de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank is daarom van oordeel dat de beleidsregels van de gemeente in strijd moeten worden geacht met artikel 35 van de PW, voor zover zij voorschrijven dat de kosten van een overstap naar een andere bewindvoerder bij een vertrouwensbreuk steeds als niet noodzakelijk worden aangemerkt als bedoeld in dat artikel. De noodzaak voor de benoeming van de nieuwe bewindvoerder is in dit geval komen vast te staan met de uitspraak van de kantonrechter. De intakekosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd moeten daarom noodzakelijk worden geacht.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het bepaalde in artikel 35 van de PW. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, voor zover dit ziet op de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de eenmalige intakekosten van de nieuwe bewindvoerder. De rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen.
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de overige voorwaarden voor het verlenen van bijzondere bijstand in dit geval niet in de weg staan aan verlening van de gevraagde bijzondere bijstand. De rechtbank leidt dit af uit hetgeen ter zitting is besproken. De rechtbank neemt daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat aan betrokkene bijzondere bijstand wordt verleend ten bedrage van € 709,06 voor de eenmalige intakekosten van de nieuwe bewindvoerder.
7. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank stelt de vergoeding van de proceskosten vast op € 6,- voor de reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting. De rechtbank ziet geen aanleiding het college te veroordelen tot vergoeding van verletkosten, aangezien eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij ten tijde van de zitting vakantie had. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat sprake is van verletkosten.
Evenmin ziet de rechtbank aanleiding het college te veroordelen tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand, omdat eiseres zich niet heeft laten bijstaan door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 14 maart 2024, voor zover dit ziet op de weigering van bijzondere bijstand voor de intakekosten van de bewindvoerder;
- bepaalt dat aan betrokkene bijzondere bijstand wordt toegekend van € 709,06 voor de eenmalige intakekosten van de bewindvoerder;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 14 maart 2024;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 6,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, voorzitter, en mr. A. de Kwaasteniet en mr. I.M. Brandwacht-Kampman, leden, in aanwezigheid van W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2403.
2.Uitspraak van de Hoge Raad van 23 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:964.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2510.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:636.