ECLI:NL:RBOVE:2024:4859

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
08.964500.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs en illegaal wapenbezit

Op 18 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs en illegaal wapenbezit. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het voorbereiden van de productie van synthetische drugs door het voorhanden hebben van grote hoeveelheden chemicaliën, waaronder zwavelzuur, mierenzuur en fosforzuur, die bestemd waren voor de productie van MDMA en amfetamine. De verdachte heeft deze chemicaliën opgehaald en vervoerd, terwijl hij zich bewust moest zijn van de illegale bestemming ervan. Daarnaast is de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.964500.20 (P)
Datum vonnis: 18 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18, 24 en 25 juni 2024 en 10 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Schilder, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er met betrekking tot de feiten 1 en 2, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander of anderen heeft beziggehouden met:
  • voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op de productie of bewerking van synthetische drugs door 56 jerrycans zwavelzuur (
  • 200 liter mierenzuur en 200 liter fosforzuur (
De verdenking komt er met betrekking tot feit 3, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen opzettelijk 18 kilo MDMA aanwezig heeft gehad en/of zich samen met een ander of anderen heeft beziggehouden met voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op de productie of bewerking van synthetische drugs door twee liter PMK voorhanden te hebben.
Tot slot komt de verdenking er met betrekking tot feit 4, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen een stroomstootwapen van het merk Kelin met het uiterlijk van een mobiele telefoon voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2019
tot en met 18 juni 2019, te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of [plaats 4] en/of [plaats 5] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of of buiten
het grondgebied van Nederland brengen van één of meer middelen vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn
en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
56 vaten/jerrycans (in elk geval een hoeveelheid) zwavelzuur,
welke stof(fen) benodigd is/zijn, althans kunnen worden gebruikt, bij/voor de
bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of MDEA en/of MDA
en/of amfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, besteld en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of verpakt
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of gekocht en/of verkocht en/of gefinancierd en/of ter beschikking gesteld
en/of voorhanden gehad.
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot
en met 21 augustus 2019, te [plaats 1] en/of 's-Hertogenbosch en/of [plaats 3] en/of [plaats 4] en/of [plaats 5] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van één of meer middelen vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn
en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n),
200 liter (in elk geval een hoeveelheid) mierenzuur en/of 200 liter (in elk
geval een hoeveelheid) fosforzuur,
welke stof(fen) benodigd is/zijn, althans kunnen worden gebruikt, bij/voor de
bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of MDEA en/of MDA
en/of amfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, besteld en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of verpakt
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of gekocht en/of verkocht en/of gefinancierd en/of ter beschikking gesteld
en/of voorhanden gehad.
3.
hij op of omstreeks 9 december 2019 in een recreatiewoning te [plaats 5],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
18 kilogram (in elk geval een hoeveelheid) van een materiaal bevattende MDMA,
in elk geval een middel vermeld op lijst 1 van de Opiumwet,
EN/OF
hij op of omstreeks 9 december 2019 in een recreatiewoning te [plaats 5],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den)
bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),
2 liter (in elk geval een hoeveelheid) van een vloeistof bevattende PMK (Piperonyl Methyl Keton) voorhanden gehad.
4.
hij op of omstreeks 09 december 2019 te [plaats 4],
tezamen en in vereniging met een ander(en), athans alleen,
een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen van het merk Kelin met het uiterlijk van een mobiele telefoon,
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.

3.Inleiding

In dit hoofdstuk beschrijft de rechtbank allereerst kort het onderzoek Madagaskar en schetst zij het kader van de leerstukken (voorwaardelijk) opzet en medeplegen. In de hoofdstukken daarna volgen per feit de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, waarna de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting per ten laste gelegd feit de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden vaststelt aan de hand van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt ten slotte, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden tot conclusies komt en gaat vervolgens over tot de beantwoording van de bewijsvraag.
De rechtbank zal voor de leesbaarheid en de begrijpelijkheid van het vonnis bij de bespreking van de feiten zowel verdachte (hierna: [verdachte]) als de medeverdachten hierna telkens met hun achternaam aanduiden. De medeverdachten betreffen: [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]) en [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6]).
3.1
Aanleiding voor en korte inleiding in het onderzoek Madagaskar
Op 12 november 2018 is bij het ‘Meldpunt verdachte transacties chemicaliën’ van de FIOD een melding binnengekomen van het bedrijf [bedrijf 1]. Deze melding hield in dat een man bij hen had geïnformeerd naar de levering van diverse chemicaliën, die bij de productie van synthetische drugs kunnen worden gebruikt. Bij de melding waren twee foto’s gevoegd; een foto van een auto (merk Volkswagen met het kenteken [kenteken 1]) en een foto van een oude man. De oude man is later geïdentificeerd als [naam 1], de vriend van de moeder van [medeverdachte 1].
Naar aanleiding van deze melding in combinatie met bevindingen van de politie omtrent [medeverdachte 1], die een chemicaliën handel zou hebben met de naam [bedrijf 2] B.V., is door de FIOD een onderzoek gestart onder de naam Madagaskar naar de mogelijke facilitering van drugsproductie door het verwerven en leveren van grondstoffen/chemicaliën en de mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 1] en eventuele anderen daarbij.
Uit dit onderzoek komt onder meer naar voren dat door het bedrijf [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3]) bij onder andere [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4]) en [bedrijf 5] B.V. geïnformeerd wordt naar, offertes worden opgevraagd en bestellingen worden geplaatst voor verschillende chemicaliën, die bij de productie van synthetische drugs kunnen worden gebruikt. Zo wordt op 21 februari 2019 door [bedrijf 3] bij [bedrijf 4] een bestelling geplaatst van 56 jerrycans à 37 kg zwavelzuur. Omdat zwavelzuur misbruikt kan worden voor de productie van amfetamine is door een medewerker van [bedrijf 4] op 21 februari 2019 een prospectbezoek gebracht aan [bedrijf 3]. Gesproken is met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Het zwavelzuur is op 4 maart 2019 afgeleverd bij [bedrijf 3] aan de [adres 1] in [plaats 1]. Ook is op 25 juni 2019 een vat van 200 liter mierenzuur en een vat van 200 liter fosforzuur door [bedrijf 3] besteld bij [bedrijf 5] B.V. Deze zuren zijn op 12 juli 2019 afgeleverd bij [bedrijf 3].
Het zwavelzuur, mierenzuur en fosforzuur zijn gefactureerd aan [bedrijf 6] d.o.o. (hierna: [bedrijf 6]). Dit bedrijf is gevestigd in Bosnië en Herzegovina.
Op 17 juni 2019 zijn de jerrycans zwavelzuur bij [bedrijf 3] opgehaald en vervoerd naar een loods bij een boerderij in [plaats 2]. Op 18 juni 2019 is in die loods een productielocatie voor amfetamine en BMK, een zogenaamd drugslab, aantroffen. Het mierenzuur en fosforzuur zijn op 12 juli 2019 bij [bedrijf 3] opgehaald en vervoerd naar een loods in ’s-Hertogenbosch, waar op 21 augustus 2019 ook een drugslab is aangetroffen.
Het onderzoek Madagaskar heeft voor een aantal verdachten nog andere verdenkingen opgeleverd, die in de vonnissen van de desbetreffende verdachten worden besproken.
Kernvraag is of en zo ja, op welke manier [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [verdachte], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] bij de aan hen ten laste gelegde feiten betrokken zijn geweest en wat hun rol is geweest.
Kernvraag is of en zo ja, op welke manier [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [verdachte], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] bij de aan hen ten laste gelegde feiten betrokken zijn geweest en wat hun rol is geweest.
3.2
Het (voorwaardelijk) opzet
Per feit zal de rechtbank indien nodig beoordelen of sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Het toetsingskader daarvoor, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover van belang in deze zaak, laat zich als volgt samenvatten.
Ingevolge artikel 10a, eerste lid, onder 3 van de Opiumwet is strafbaar degene die stoffen voorhanden heeft waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het opzettelijk vervaardigen van een (verdovend) middel van lijst I en dat hij die stoffen voorhanden heeft om dat vervaardigen voor te bereiden of te bevorderen.
Wat betreft de bestemming van de voorhanden stoffen, is wetenschap in voorwaardelijke zin voldoende, maar kan ook een variant van culpa toereikend zijn, te weten een ernstige reden om te vermoeden dat die stoffen zijn bestemd voor het vervaardigen van een middel van lijst I. Er moeten dus objectieve bezwaren bestaan die bij de verdachte een ernstig vermoeden (moeten) hebben teweeggebracht dat de voorhanden stof bestemd is voor het vervaardigen van een harddrug. Waar het in belangrijke mate gaat om de intenties van anderen dan de verdachte zelf ten aanzien van het gebruik van de stoffen, is het voor de strafbaarheid van de voorbereidingshandelingen niet vereist dat de verdachte vooraf op de hoogte is van alle details van het voorgenomen synthetiseren van drugs, zoals de precieze aard van het beoogde middel van lijst I, de kenmerken van het productieproces en de bijdrage die de voorhanden stof daarin vervult. In die zin kan een globaal opzet voldoende zijn en is kennis van de toegepaste scheikunde niet nodig.
Samengevat: voor strafbaarheid op grond van artikel 10a, eerste lid, onder 3 van de Opiumwet is in dit geval noodzakelijk dat de verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaardt dat hij de productie van een synthetische harddrug voorbereidt of bevordert door een stof voorhanden te hebben waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij dient als voorloper van die synthetische harddrug. Als het gaat om gedragingen met betrekking tot voorwerpen of stoffen waarvan de verdachte de werkelijke aard niet kent, dient dan meer in het bijzonder te kunnen worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op die criminele bestemming en dat hij handelde om de productie van synthetische drugs voor te bereiden of te bevorderen.
3.3
Het medeplegen
Eveneens per feit zal de rechtbank beoordelen of van het ten laste gelegde medeplegen sprake is geweest. Het toetsingskader voor medeplegen, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover hier van belang, is als volgt gegeven in HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637:

3.2.1
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. (…) Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2.
Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
(…)
3.2.3.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. (…)
Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding”.
3.4
Voorbereidingshandelingen
Tot slot zal de rechtbank, indien nodig, beoordelen of sprake is van voorbereidingshandelingen. Het toetsingskader daarvoor, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover van belang in deze zaak, laat zich als volgt samenvatten.
Er is sprake van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet indien de verdachte opzettelijk
  • een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,
  • zich of en ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
De rechtbank dient te beoordelen of deze handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met deze handelingen voor ogen had. Een voornemen en/of vraag uitzetten kan al een dergelijke strafbare handeling opleveren indien deze handeling concreet op het doel is gericht.
4. Feit 1 Zwavelzuur
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] zich, in vereniging, hebben schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 10a van de Opiumwet door het bestellen, kopen, verkopen en afleveren van 56 jerrycans zwavelzuur.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van feit 1 bepleit. Niet is vast te stellen dat verdachte wetenschap had dat de 56 jerrycans bestemd waren voor de productie van drugs en daarmee kan opzet op het gronddelict, dan wel de samenwerking (medeplegen) niet bewezen worden verklaard. Hiervoor is meer nodig dan het enkele vermoeden dat verdachte erbij betrokken zou zijn of dat hij wellicht beter had moeten weten. Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen dan dient de periode beperkt te worden tot 17 juni 2019.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt hierna allereerst de relevante feiten en omstandigheden vast.
4.3.1
De bestelling door en levering van het zwavelzuur aan [bedrijf 3]
Op 30 januari 2019 neemt [medeverdachte 5] voor het eerst contact op met [medeverdachte 3]. In dit gesprek laat [medeverdachte 5] weten aan [medeverdachte 3] dat hij een bekende is van [medeverdachte 1] en dat hij ([medeverdachte 5]) een afspraak met [medeverdachte 3] wil maken.
Op 21 februari 2019 heeft [medeverdachte 3] twee pallets (à 28 stuks) jerrycans met artikel [nummer 1] ‘zwavelzuur 94-98%’ voor [bedrijf 3] besteld bij [bedrijf 4]. Omdat zwavelzuur misbruikt kan worden voor de productie van amfetamine is door een medewerker van [bedrijf 4] op 21 februari 2019 een ‘prospectbezoek precursoren’ gebracht aan [bedrijf 3]. Gesproken is met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. In dit gesprek is aan de orde gekomen waarop gelet moet worden in verband met precursoren en is een eindgebruikersverklaring naar [bedrijf 3] toegezonden zodat ook [bedrijf 3] van haar klanten weet aan wie zij weer verkopen en wat de toepassing is van de door [bedrijf 3] (door)geleverde producten. Tevens zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] erop gewezen dat de boekhouding kloppend moet zijn.
Op 27 februari 2019 is door [bedrijf 3] op de eindgebruikersverklaring bestemd voor [bedrijf 4] ingevuld dat het zwavelzuur gebruikt wordt voor luchtwassers bij boeren en dat het bestemd is voor de doorverkoop. Deze eindgebruikersverklaring is namens [bedrijf 3] door [medeverdachte 3] ondertekend.
Op 4 maart 2019 zijn 56 jerrycans zwavelzuur met lotnummer [nummer 2] geleverd aan [bedrijf 3]. [medeverdachte 2] heeft getekend voor ontvangst. Op de factuur van 1 maart 2019 staat vermeld dat het zwavelzuur een precursor is voor drugs en explosieven.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat zowel [medeverdachte 3] als [medeverdachte 2] op meerdere momenten in kennis zijn gesteld van het feit dat zwavelzuur – naast de vele legale toepassingen die het product kent – kan worden misbruikt bij de productie van synthetische drugs.
4.3.2
De levering van het zwavelzuur door [bedrijf 3]
Op 3 juni 2019 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] telefonisch contact met elkaar. In dat gesprek geeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] de opdracht een ontmoeting met ‘[plaats 5]’ te plannen om ‘bepaalde dingen door te praten’.
Op 4 juni 2019 vindt een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5]. Op het moment dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] met de auto onderweg zijn naar deze afspraak, bellen zij met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 3] vertelt [medeverdachte 1] dat hij
samen met [naam 2]’ onderweg is naar ‘die van [plaats 5]’
.Zij bespreken een aantal aandachtspunten en afgesproken wordt dat ze elkaar weer bellen op het moment dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op de terugweg zijn. Om 17.11 uur belt [medeverdachte 3] met [medeverdachte 1] en vertelt hem dat ze drie onderwerpen besproken hebben met ‘die van [plaats 5]’. [medeverdachte 2] vertelt dat ‘[plaats 5]’ over de geldstroom heeft gezegd dat
“als zij naar [bedrijf 6] factureren dan kan‘hij’
ervoor zorgen dat [bedrijf 6] het aan hen betaald.”Volgens [medeverdachte 1] wordt de eerste paar keer
“zo betaald”en “
daarna gaat het hier vandaan naar jullie.” [medeverdachte 1] zegt dat hij geen geld kan overboeken van [bedrijf 6] naar hen, want in principe is hij (lees: [medeverdachte 1]) er qua naam helemaal tussenuit en kan het ook niet meer terug herleid worden naar hem. Volgens [medeverdachte 3] heeft Bram gezegd
“wij storten naar [bedrijf 6] (..) en [bedrijf 6] betaald ons, klaar. Dat zegt ie.”
De rechtbank stelt vast dat met ‘[plaats 5]’ [medeverdachte 5] wordt bedoeld, gelet op het feit dat [medeverdachte 5] heeft verklaard dat het telefoonnummer waarmee is gebeld met [medeverdachte 3], een oud nummer van hem is en dat hij in die periode in [plaats 5] woonde. [medeverdachte 5] heeft, zoals hijzelf ook heeft verklaard, bemiddeld in de transactie met de 56 jerrycans zwavelzuur. Hij heeft er zelf een euro per liter aan overgehouden. De rechtbank ziet hem dan ook als tussenhandelaar.
Op 13 juni 2019 belt [medeverdachte 3] om 22.19 uur met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 3] informeert hem dat hij ([medeverdachte 3]) bericht heeft gekregen van iemand die interesse heeft in wat ‘sapjes’ van de bestelling die in eerste instantie al verkocht was, maar die nog steeds bij hen op pallets staat. Uit het dossier komt naar voren dat zwavelzuur door [medeverdachte 1] ook wel ‘sapjes’ wordt genoemd.
In datzelfde gesprek wil [medeverdachte 3] van [medeverdachte 1] weten of hij dezelfde prijs moet aanhouden. [medeverdachte 1] zegt: “
ja ja ja. hij betaald als hij komt halen betaald hij contant aan jou, vriend. de rest wat over is, behalve jouw deel, maak je over naar mij.”[medeverdachte 3] zegt daarop dat hij zal proberen het deel van [medeverdachte 1] via [bedrijf 7] bij hem te krijgen. [medeverdachte 3] merkt in dat gesprek ook op dat hij
“iets in de boeken moet verantwoorden en dus iets op de zaak moet doen”.[medeverdachte 3] vraagt of de factuur naar [bedrijf 6] moet. [medeverdachte 1] bevestigt dit. [medeverdachte 1] zegt dat [naam 2] hem een half uurtje terug ook nog heeft gebeld met allerlei vragen.
De rechtbank overweegt verder dat hoewel [bedrijf 3] onder meer een handelsonderneming is en het kopen en (door)verkopen van onder andere chemicaliën voor [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bij de normale bedrijfsvoering zou moeten horen, [medeverdachte 3] kennelijk met [medeverdachte 1] dient af te stemmen wat de prijs van het zwavelzuur moet zijn, op welke wijze de betaling van het zwavelzuur geschiedt en waar de factuur naartoe moet. Naar het oordeel van de rechtbank valt een dergelijke manier van zaken doen moeilijk te rijmen met een reguliere manier van zaken doen.
Op 17 juni 2019 belt [medeverdachte 3] om 11.30 uur ook nog met [medeverdachte 1] en laat aan hem weten dat ‘ze’ om vier uur ‘de rotzooi’ komen ophalen.
Naar aanleiding van dit tapgesprek wordt op 17 juni 2019 vanaf 14.55 uur geobserveerd door de FIOD bij en in de directe omgeving van het perceel [adres 1] in [plaats 1] waar [bedrijf 3] gevestigd is. Om 16.35 uur stopt een blauwe Volkswagen Crafter bestelbus met het kenteken [kenteken 2] bij [bedrijf 3]. In de bestelbus zitten twee mannen: [verdachte] en [medeverdachte 4] De bestelbus rijdt door de geopende deur het bedrijf binnen. De jerrycans zwavelzuur worden in de bestelbus geladen en de betaling wordt contant voldaan aan [medeverdachte 3]. Om 16.56 uur wordt de roldeur van het bedrijf weer geopend, waarna de bestelbus het bedrijf uitrijdt en vertrekt. Twee minuten later, om 16.58 uur, stopt de bestelbus ter hoogte van de Jumbo supermarkt aan de [adres 2] in [plaats 1]. [verdachte] en [medeverdachte 4] stappen uit en maken contact met twee, vooralsnog onbekend gebleven mannen, die zich daarvoor al geruime tijd langs de rijbaan ter hoogte van de Jumbo supermarkt ophouden. Eén van deze twee mannen stapt direct in de bestelbus en rijdt weg. Om 18.13 uur rijdt de bestelbus het terrein van een boerderij aan de [adres 3] in [plaats 2] op en een groene loods in. Om 20.03 uur vertrekt de bestelbus weer vanaf de boerderij.
De volgende dag, op 18 juni 2019, stelt de politie een onderzoek in op het perceel [adres 3] in [plaats 2]. In een loods wordt een productielocatie voor synthetische drugs en opslag van chemicaliën – waaronder 47 (volle) blauwe 20L jerrycans zwavelzuur met etikettering van [bedrijf 4] – aangetroffen. Het op deze 47 jerrycans aanwezige etiket was bij alle jerrycans identiek en bevatte onder meer de volgende gegevens:
[bedrijf 4] B.V.
Lot [nummer 2]
Prd 01-03-2019
Zwavelzuur 94-98%
37 kg
De rechtbank stelt vast dat het lotnummer van deze jerrycans hetzelfde is als het lotnummer van de op 4 maart 2019 aan [bedrijf 3] geleverde partij van 56 jerrycans.
Uit het Drugsgerelateerd Chemicaliën InformatieSysteem (hierna: DrCHIS) komt met betrekking tot zwavelzuur naar voren dat deze stof onder meer een illegaal gebruik kent bij de productie van amfetamine.
Daarnaast staat in zowel het Nederlands als in het Engels als in het Duits het woord ‘Gevaar’ op het etiket alsook een waarschuwingspictogram voor ‘bijtende stoffen’.
De rechtbank stelt op grond van deze feiten en omstandigheden vast dat de 56 jerrycans zwavelzuur vanaf [bedrijf 3] zijn opgehaald door [verdachte] en [medeverdachte 4] en door hen zijn overgegeven aan anderen, die er rechtstreeks mee naar een productielocatie voor synthetische drugs en opslag van chemicaliën in [plaats 2] (Nederland) zijn gereden. Deze jerrycans zwavelzuur zijn nimmer de landsgrens overgegaan, laat staan bij [bedrijf 6] in Bosnië en Herzegovina terecht gekomen zoals door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is verklaard. Gelet op al deze feiten en omstandigheden hadden de jerrycans zwavelzuur in dit geval dan ook geen legale toepassing.
4.3.3
De verklaring van [verdachte]
heeft ter zitting erkend dat hij op 17 juni 2019 op verzoek van en samen met zijn vader ([medeverdachte 4]) naar de Jumbo in [plaats 1] is gereden, dat zij daar de Volkswagen Crafter hebben gepakt en daarmee naar [bedrijf 3] zijn gereden, dat hij ([verdachte]) daar de 56 jerrycans in de Volkswagen Crafter heeft geladen ‘
met zweet op het voorhoofd’, aldus [verdachte] en toen weer terug zijn gereden naar de Jumbo waar ze de Volkswagen Crafter weer hebben afgegeven aan de mensen die de bus daar ook kwamen brengen. [verdachte] stelt geen vragen te hebben gesteld, niet op de etiketten te hebben gekeken en dus niet te hebben geweten wat er in de jerrycans zat.
4.3.4
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat [medeverdachte 1] heeft opgetreden als tussenpersoon tussen de leveranciers ([medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] van [bedrijf 3]) en tussenhandelaar ([medeverdachte 5]) van chemicaliën. [verdachte] en [medeverdachte 4] hebben het zwavelzuur getransporteerd vanaf [bedrijf 3] naar de uiteindelijke afnemer(s), die rechtstreeks met de jerrycans zwavelzuur naar een drugslab zijn gereden.
Voor de strafbaarheid van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a Ow dient de rechtbank de vraag bevestigend te beantwoorden of [verdachte] wetenschap had van de omstandigheid dat hij met zijn handelingen de productie van harddrugs bevorderde. Dit opzet omvat voorwaardelijk opzet.
4.4
Het (voorwaardelijk) opzet
Zoals hiervoor is uiteengezet aan relevante feiten en omstandigheden, die de rechtbank heeft ontleend aan wettige bewijsmiddelen, heeft de rechtbank vastgesteld dat [verdachte] op 17 juni 2019 samen met zijn vader [medeverdachte 4] met een personenauto naar de Jumbo in [plaats 1] is gereden. Daar hebben ze van twee wildvreemde mannen de beschikking gekregen over de sleutels van een bestelbus waarmee [verdachte] en [medeverdachte 4] samen naar [bedrijf 3] rijden dat zo’n twee minuten verderop ligt. Daar heeft [verdachte] 56 blauwe jerrycans á 37 kilo per stuk in de bestelbus geladen. Op de jerrycans zaten etiketten met daarop meerdere waarschuwingen dat de jerrycans bijtende stoffen bevatten. Dat had naar het oordeel van de rechtbank bij [verdachte] de alarmbellen moeten doen afgaan. Helemaal omdat ook nog in drie talen op het etiket staat ‘gevaarlijk’. Het waren zware jerrycans met een waarschuwingsetiket, waarvan [verdachte] zelf zegt dat hij ze alle 56 in de bestelbus heeft geladen. Dat [verdachte] stelt niet te weten wat in de jerrycans zat en ook stelt niet op het etiket te hebben gekeken, is naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden volstrekt ongeloofwaardig.
Onder die omstandigheden mag van een verdachte verwacht worden dat hij alert is, gezonde argwaan heeft en vragen stelt. Daar komt bij dat het vervoer van gevaarlijke stoffen aan strenge regelgeving en voorschriften is onderworpen. De wijze van transporteren door [verdachte] voldoet in het onderhavige geval volstrekt niet aan die regelgeving en voorschriften. Daar komt bij dat de hiervoor beschreven gang van zaken ook moeilijk te rijmen valt met een reguliere manier van zaken doen. De gang van zaken strekte er overduidelijk toe om de uiteindelijke afnemer van de chemicaliën onwetend te houden van de locatie waar die stoffen werden afgehaald. Dat moet ook voor [verdachte] duidelijk zijn geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank had [verdachte] in het onderhavige geval, gelet onder meer op de etikettering, de ongebruikelijke omstandigheden waaronder het transport plaatsvond een ernstige reden te vermoeden dat de jerrycans die hij vervoerde in verband stonden met het productieproces van synthetische drugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat voor de productie van synthetische drugs grote hoeveelheden chemicaliën nodig zijn en dat deze doorgaans in soortgelijke jerrycans worden verpakt.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het [verdachte] duidelijk moet zijn geweest dat de vracht die hij vervoerde niet uit legale goederen bestond en dat [verdachte] op zijn minst ernstige redenen heeft gehad om te vermoeden dat de inhoud van de jerrycans, die hij in de bus vervoerde, bestemd was voor de bereiding van amfetamine of andere synthetische drugs als vermeld op lijst I van de Opiumwet.
De rechtbank is op grond van dezelfde feiten en omstandigheden van oordeel dat [verdachte] met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het vervoer van deze jerrycans een belangrijke schakel betreft in het productieproces van harddrugs. [verdachte] heeft hiermee in voorwaardelijke zin opzet gehad op de door hem gepleegde voorbereidingshandelingen gericht op het vervaardigen van amfetamine of andere synthetische drugs als vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Het verweer van de verdediging op dit punt wordt dan ook verworpen.
4.5
Het medeplegen
Bij de uiteenzetting van de redengevende feiten en omstandigheden is reeds naar voren gekomen dat [verdachte] de voorbereidingshandelingen samen met anderen heeft verricht en dat zijn opzet daar ook op was gericht. De rechtbank acht daarom het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
4.6
De conclusie
Resumerend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich in de periode van 1 februari 2019 tot en met 18 juni 2019 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.

5.Feit 2 Mierenzuur en fosforzuur

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] zich, in vereniging, hebben schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 10a van de Opiumwet door het bestellen, kopen, opslaan, vervoeren en afleveren van 200 liter mierenzuur en 200 liter fosforzuur.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van feit 2 bepleit. Niet is vast te stellen dat verdachte wetenschap had dat de 200 liter mierenzuur en de 200 liter fosforzuur bestemd waren voor de productie van drugs en daarmee kan opzet op het gronddelict, dan wel de samenwerking (medeplegen) niet bewezen worden verklaard. Hiervoor is meer nodig dan het enkele vermoeden dat verdachte erbij betrokken zou zijn of dat hij wellicht beter had moeten weten. Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen dan dient de periode beperkt te worden tot 12 juli 2019.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt hierna allereerst de relevante feiten en omstandigheden vast.
Voor zover de rechtbank feiten en omstandigheden relevant acht die reeds onder feit 1 zijn uiteengezet, wordt daarnaar verwezen.
5.3.1
De bestelling en levering van het mierenzuur en fosforzuur aan [bedrijf 3]
Op 25 juni 2019 bestelt [medeverdachte 3] telefonisch, na ontvangst van een offerte van 14 juni 2019, bij [bedrijf 5] B.V. een vat van 200 liter fosforzuur en een vat van 200 liter mierenzuur. Op diezelfde datum wordt door [bedrijf 5] een e-mail gestuurd naar de e-mailadressen [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2], met daarin een pro-formafactuur voor onder andere 250 kg fosforzuur 85% voor € 300,00 exclusief BTW en 240 kg mierenzuur 85% voor 213,60 exclusief BTW, zijnde een totaalbedrag van € 621,46 inclusief BTW.
De pro-formafactuur voor deze bestelling wordt op 8 juli 2019 vooruitbetaald vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] B.V. Op 12 juli 2019 omstreeks 12.15 uur wordt de bestelling door [bedrijf 5] B.V. afgeleverd bij [bedrijf 3].
Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] hebben verklaard dat zij beiden toegang hadden tot het e-mailadres [e-mailadres 1]. Beiden hadden ook de beschikking over de bankrekening van [bedrijf 3].
5.3.2
De levering van het mierenzuur en fosforzuur aan en door [bedrijf 3]
Voorafgaand aan deze telefonische bestelling van het mierenzuur en het fosforzuur hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op 18 juni 2019 telefonisch contact over de verkoopprijzen die [medeverdachte 3] moet hanteren voor deze zuren. Volgens [medeverdachte 3] zou ‘[plaats 5]’
“van beide een vat van 200 willen hebben”en had [medeverdachte 3] daar
“prijzen voor doorgegeven”.[medeverdachte 3] zal [medeverdachte 1]
“de inkopen melden vandaag of morgen”en dan stellen
“we samen de prijzen naar hem (lees: [plaats 5]) toe vast.”[medeverdachte 3] vraagt aan [medeverdachte 1] of ze
“het zo maar doen op die manier?”[medeverdachte 1] antwoordt dat het ‘schijnbaar zo moet’ en dan zet [medeverdachte 1] gelijk
“mijn deel bij jou(lees: [medeverdachte 3])
erbij.”[medeverdachte 3] vindt het prima en zegt dat ze het zo gaan doen.
Op 24 juni 2019 belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 3]. Samen bepalen ze wat de prijs voor die twee vaten moet worden die [plaats 5] moet betalen.
Later die dag hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] weer telefonisch contact met elkaar.
In dat gesprek geeft [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] door dat ‘[plaats 5]’ wel twee van die producten wil bestellen en daarom heeft [medeverdachte 3] aan hem “
die prijzen die ‘we’ als laatste zijn overeengekomen doorgegeven. Hij wil maar 200 van beide in plaats van in een keer 1000, dan denk ik van ja maar je vraagt wat kost 1000, dan vraag ik dat aan de fabriek en die geeft netjes een prijs op. Dan zegt hij ook nog kan ik het betalen als ik het op kom halen in plaats van tevoren voordat ik het bestel, ik kom mijn woord altijd na zegt hij. Ik zeg dat is goed doe maar, maar pak dan 5 vaten in plaats van 1. (…) Daar heb ik nog geen reactie op dus ik wacht af.
Op 27 juni 2019 belt [medeverdachte 3] met [medeverdachte 1] om hem een kleine update te geven. Hij vertelt dat
“die konijnenkop die [plaats 5] die komt dinsdag een paar muntjes betalen zegt hij en hij vroeg hoe het met die twee producten is waar we het nu over hebben. Ik zeg dat gaat heel goed, dat gaan we bestellen en hij vroeg ook hoeveel dus dat heb ik hem doorgegeven.”Daarop antwoordt [medeverdachte 1]: “
ja maar, moest hij, wist hij nog niet dat hij zelf hoofdsponsor moet worden.” Daarop zegt [medeverdachte 3] dat hij daar dadelijk achter komt.
Op 28 juni 2019 belt [medeverdachte 3] weer met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] zegt “
die [plaats 5] zou dinsdag even centjes komen brengen.” [medeverdachte 3] bevestigt dit en zegt dat “
wij daarna pas gaan bestellen. Hij moest twee producten hebben en dat komt hij betalen. Dat is wat hij gezegd heeft.
Op 5 juli 2019 om 14.17 uur wordt [medeverdachte 3] gebeld door [medeverdachte 2]. [medeverdachte 3] vertelt [medeverdachte 2] dat hij nu onderweg is naar ‘chef’. [medeverdachte 3] verwacht daar binnen nu en een uur wel te zijn als het een beetje meezit op de weg en “
dan dan uh zak ik af weer terug en dan uh kun jij het geld op de bank storten en dan kunnen we die andere rekening betalen en dan loopt het, dan loopt het… (…) op die factuur die jij mij stuurde, stonden twee vaten, het ene vat was 200 euro en het andere vat was 300 euro plusminus.” “
Ja”, antwoordt [medeverdachte 2]. Waarop [medeverdachte 3] zegt; “
komt btw bij, krijgen wij terug, dat is de inkoop, ze betalen ons 1000 euro, dus uh jij moet een factuur maken van plusminus een honderd of 6, ja en dat moet je dan op de bank storten, die 600, 700 en daar betalen wij die factuur van [bedrijf 5] BV van en wat je over hebt, dat is voor de boodschappen, ik weet anders.., en als die 2 vaten bevallen dan bestellen ze er van beiden 5 of 10 en dan wordt het leuk, dit is niet leuk, dit is om te proberen of het leuk is, als het bevalt. Zo moet je dat zien.” “
Ja, is goed
,antwoordt [medeverdachte 2].
Om 17.50 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 3]. Hij vraagt [medeverdachte 3]
“dat spul heb je dat al besteld zeker of niet van die ehh dat kleine hoeveelheidje.
“wie die [plaats 5]”,vraagt [medeverdachte 3]. Hij vertelt [medeverdachte 1] dat hij dat geld heeft gekregen en [naam 2] heeft gebeld. Die zou het geld op de bank storten en dan konden zij de bestelling betalen. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij dat begrijpt en zegt dat [naam 2] dan toch ook gelijk die bestelling erin had kunnen zetten voor vandaag. Waarop [medeverdachte 3] antwoordt dat ze die bestelling al hadden gedaan, maar dat ‘zij’ (lees: [bedrijf 5] B.V.) dat pas af sturen als ‘wij’ (lees: [bedrijf 3]) betaald hebben. Volgens [medeverdachte 1] is het dan maandag toch bij hen. [medeverdachte 3] antwoordt; “
ja wij moeten die factuur betalen en dan gaan we vanavond, dan staat dat geld erop en dan krijgt hij volgende week, dan krijgt hij zijn vaten en dan zien we, en zo moet dat gaan lopen he.
Om 18.31 uur ontvangt [medeverdachte 3] een sms-bericht waarin staat dat er een bedrag van € 621,46 is overgeboekt.
Op 9 juli 2019 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] wederom telefonisch contact. [medeverdachte 1] vraagt aan [medeverdachte 3] of hij nog wat “
van dat spul heeft gehoord of niet”. [medeverdachte 3] antwoordt “
helemaal niks, helemaal niks maar dat moet per mail binnenkomen he.”Waarop [medeverdachte 1] zegt “
nee ik bedoel wat zou komen dat andere”.[medeverdachte 3] weet niet wat [medeverdachte 1] bedoelt en vraagt of hij “
dat van [plaats 5] bedoelt”. Dat bevestigt [medeverdachte 1]. [medeverdachte 3] antwoordt dat hij dat heeft gehoord, “
dat wordt donderdag of vrijdag geleverd. De 11e of de 12e, als ik het definitief heb dan meld ik dat [plaats 5]. (…) Hij heeft eerst twee weken gewacht om een paar centen te geven.”[medeverdachte 3] moet volgens [medeverdachte 1] tegen [plaats 5] zeggen dat ‘het’ donderdag of vrijdag klaar staat en dan kan hij ‘het’ ’s middags afhalen. [medeverdachte 3] zegt dat dat goed is. Hij gaat het ‘hem’ melden.
Op 10 juli 2019 belt [medeverdachte 3] met [medeverdachte 2] en deelt hem mee dat hij “
die [plaats 5] heeft geïnformeerd dat hij vrijdag die rommel kan komen ophalen.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 4.3.3 heeft vastgesteld wordt met ‘[plaats 5]’ [medeverdachte 5] bedoeld. [medeverdachte 5] heeft, evenals bij de transactie van het zwavelzuur, ook bemiddeld in de transactie met het mierenzuur en fosforzuur. Hij heeft er zelf een euro per liter aan overgehouden. De rechtbank ziet hem dan ook bij deze transactie als tussenhandelaar. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 3], net als bij de transactie met het zwavelzuur, de zaken rondom de transactie met het mierenzuur en fosforzuur afstemt met [medeverdachte 1] en dat hij ook [medeverdachte 2] op de hoogte houdt van de stand van zaken, die daarmee instemt.
Op 12 juli 2019 om 09.55 uur hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] wederom telefonisch contact met elkaar. [medeverdachte 1] vraagt aan [medeverdachte 3] of “
dat andere spul al binnen is”. Volgens [medeverdachte 3] komt dat rond de middag en hij heeft ‘hem’ gezegd dat het vanaf één uur klaar staat. Volgens [medeverdachte 1] komt het wel goed. Waarop [medeverdachte 3] zegt dat dat dan is afgewerkt en dat het zaak is dat ‘hij’ (lees: ‘[plaats 5]’) de volgende order erin zet, maar [medeverdachte 3] wacht het wel af. Hij weet niet of dit de grootste klant gaat worden.
Op dezelfde dag vanaf 09.54 uur wordt door de FIOD geobserveerd in de omgeving van de loods aan de [adres 1] in [plaats 1] waar [bedrijf 3] gevestigd is. Om 12.17 uur arriveert de vrachtwagen van [bedrijf 5] en worden twee pallets uit de vrachtwagen geladen en de loods ingereden, waarna de vrachtwagen weer vertrekt. Om 13.49 uur stopt een witte Mercedes-Benz Vito bestelbus met het kenteken [kenteken 3] bij [bedrijf 3]. [verdachte] stapt uit en loopt de loods binnen. Samen met een vrouw komt hij de loods uitlopen, waarna een pallet met daarop een blauw vat en een pallet met daarop een grote doos uit de loods worden gehaald. Deze worden achter in de bestelbus van [verdachte] geladen. Om 13.58 uur vertrekt [verdachte] weer bij [bedrijf 3]. Om 13.59 uur parkeert [verdachte] de bestelbus bij de Jumbo supermarkt aan de [adres 2] in [plaats 1]. Om 14.01 uur vertrekt [verdachte] in een zwarte Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 4] bij de Jumbo, hetzelfde voertuig als werd gebruikt op 17 juni 2019. De bestelbus vertrekt met een andere, onbekend gebleven bestuurder tegelijk met [verdachte] bij de Jumbo. Om 15.08 uur wordt de bestelbus een loods aan de [adres 4] in [plaats 6] binnengereden.
Op 21 augustus 2019 stelt de politie een onderzoek in op de locatie [adres 4] in [plaats 6]. In de achterste van de drie geschakelde loodsen wordt een productielocatie en opslag van chemicaliën aangetroffen. In een met een cilinderslot afgesloten zeecontainer zijn diverse chemicaliën aangetroffen, waaronder een verzegeld 220 liter dopvat geheel gevuld met 200 liter fosforzuur en een verzegeld 220 liter dopvat geheel gevuld met 200 liter mierenzuur. Op beide vaten zit een etiket van [bedrijf 5].
Uit het DrCHIS komt met betrekking tot mierenzuur naar voren dat deze stof onder meer een illegaal gebruik kent bij de productie van (meth)amfetamine, MDA en MDMA. Fosforzuur wordt onder meer misbruikt bij de productie van MDMA.
De rechtbank stelt op grond van deze feiten en omstandigheden vast dat de mierenzuur en fosforzuur vanaf [bedrijf 3] zijn opgehaald door [verdachte] en door hem – op dezelfde wijze als bij de aflevering van het zwavelzuur – zijn overgedragen aan een ander, die er rechtstreeks mee naar een productielocatie voor synthetische drugs en opslag van chemicaliën in Nederland is gereden. Deze zuren zijn nimmer de landsgrens overgegaan, laat staan bij [bedrijf 6] in Bosnië en Herzegovina terecht gekomen zoals door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is verklaard.
Gelet op deze feiten en omstandigheden hadden de mierenzuur en fosforzuur in dit geval dan ook geen legale toepassing.
5.3.3
De verklaring van [verdachte]
heeft ter zitting erkend dat hij op 12 juli 2019 op verzoek van zijn vader ([medeverdachte 4]) het mierenzuur en fosforzuur bij [bedrijf 3] heeft opgehaald. [verdachte] is weer naar de Jumbo in [plaats 1] gereden en hij heeft daar van dezelfde mensen als op 17 juni 2019 de sleutels van de Mercedes Vito bestelbus gekregen. Daarmee is [verdachte] naar [bedrijf 3] gereden. De bestelbus is daar voor hem geladen. Vervolgens is hij weer met de bestelbus naar de twee minuten verderop gelegen Jumbo gereden en heeft hij de bus en de sleutels daarvan weer afgegeven aan diezelfde mensen.
5.3.4
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat [medeverdachte 1] heeft opgetreden als tussenpersoon tussen de leveranciers ([medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] van [bedrijf 3]) en tussenhandelaar ([medeverdachte 5]) van chemicaliën. [verdachte] heeft wederom opgetreden als koerier voor [medeverdachte 5] en de uiteindelijke afnemer(s), die rechtstreeks met het mierenzuur en fosforzuur naar een drugslab zijn gereden waar het later is aangetroffen.
Zoals ook hiervoor is uiteengezet dient de rechtbank voor de strafbaarheid van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a Ow de vraag bevestigend te beantwoorden of [verdachte] wetenschap had van de omstandigheid dat hij met zijn handelingen de productie van harddrugs bevorderde. Dit opzet omvat voorwaardelijk opzet.
5.4
Het (voorwaardelijk) opzet
Zoals hiervoor is uiteengezet aan relevante feiten en omstandigheden, die de rechtbank heeft ontleend aan wettige bewijsmiddelen, heeft de rechtbank vastgesteld dat [verdachte] op 12 juli 2019 op verzoek van zijn vader [medeverdachte 4] opnieuw met een personenauto naar de Jumbo in [plaats 1] is gereden. Daar heeft hij van dezelfde mensen als waarvan hij en zijn vader op 17 juni 2019 de beschikking kregen over de sleutels en de bestelbus, ook nu weer de beschikking gekregen over de sleutels van een bestelbus waarmee [verdachte] naar [bedrijf 3] is gereden zo’n twee minuten verderop. Na het laden van de bestelbus is [verdachte] met de bestelbus teruggereden naar de parkeerplaats van de Jumbo waar hij de bestelbus met inhoud aan dezelfde mensen heeft teruggegeven door hen de sleutel te overhandigen.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en in samenhang met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, had [verdachte] ernstige reden om te vermoeden dat hij illegale stoffen voorhanden had. Dit geldt te meer, nu [verdachte] kort daarvoor, namelijk op 17 juni 2019, op exact dezelfde wijze en onder dezelfde dubieuze omstandigheden eenzelfde soort transport heeft verzorgd. Reden waarom van hem extra mag worden verwacht dat hij alert is, gezonde argwaan heeft en vragen stelt. Ook hier geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen aan strenge regelgeving en voorschriften is onderworpen, waaraan [verdachte] ook in dit geval niet heeft voldaan. Daar komt bij dat de hiervoor beschreven gang van zaken ook moeilijk te rijmen valt met een reguliere manier van zaken doen. De gang van zaken strekte er ook in dit geval overduidelijk toe om de uiteindelijke afnemer van de chemicaliën onwetend te houden van de locatie waar die stoffen werden afgehaald. Dat moet ook voor [verdachte] duidelijk zijn geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank moest [verdachte] op grond van het vorenstaande niet alleen vermoeden dat hij illegale stoffen voorhanden had, maar ook dat hij op zijn minst ernstige redenen heeft gehad om te vermoeden dat het mierenzuur en fosforzuur, die hij in de bus vervoerde en daarmee voorhanden had, bestemd waren voor de bereiding van amfetamine of andere synthetische drugs als vermeld op lijst I van de Opiumwet.
De rechtbank is op grond van dezelfde feiten en omstandigheden van oordeel dat [verdachte] met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het vervoer van het mierenzuur en fosforzuur een belangrijke schakel betreft in het productieproces van harddrugs. [verdachte] heeft hiermee in voorwaardelijke zin opzet gehad op de door hem gepleegde voorbereidingshandelingen gericht op het vervaardigen van amfetamine of andere synthetische drugs als vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Het verweer van de verdediging op dit punt wordt dan ook verworpen.
5.5
Het medeplegen
Bij de uiteenzetting van de redengevende feiten en omstandigheden is reeds naar voren gekomen dat [verdachte] de voorbereidingshandelingen samen met anderen heeft verricht en dat zijn opzet daar ook op was gericht. De rechtbank acht daarom het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
5.6
De conclusie
Resumerend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich in de periode van 1 juni 2019 tot en met 21 augustus 2019 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.

6.Feit 3 De MDMA en PMK

Zoals door de officier van justitie is gerekwireerd en door de verdediging is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het feit moet worden vrijgesproken.

7.Feit 4Het stroomstootwapen

De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit feit op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.

8.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1, 2 en 4 heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 februari 2019 tot en met 18 juni 2019 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen van één of meer middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
stoffen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededaders ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders
56 jerrycans zwavelzuur,
welke stof kan worden gebruikt, bij/voor de bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van amfetamine, besteld en vervoerd en opgeslagen en afgeleverd en gekocht en verkocht en ter beschikking gesteld en voorhanden gehad.
2.
hij in de periode van 1 juni 2019 tot en met 21 augustus 2019 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of van één of meer middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
stoffen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededaders ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn medeverdachten,
200 liter mierenzuur en 200 liter fosforzuur,
welke stoffen kunnen worden gebruikt, bij/voor de bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of MDA en/of amfetamine, besteld en vervoerd en opgeslagen en afgeleverd en gekocht en verkocht en ter beschikking gesteld en voorhanden gehad.
4.
hij op 9 december 2019 te [plaats 4],
een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen van het merk Kelin met het uiterlijk van een mobiele telefoon,
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

9.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in artikel 10a van de Opiumwet en in artikel 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 2
telkens het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.

10.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

11.De op te leggen straf of maatregel

11.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, de oude feiten, het feit dat er geen relevante documentatie is, verdachte nadien ook niet in aanraking is geweest met politie/justitie voor soortgelijke feiten, de schorsing van de voorlopige hechtenis waarbij hij zich gedurende 53 maanden aan alle voorwaarden heeft gehouden, zijn jonge leeftijd en beperkte rol een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, die gelijk is aan het ondergane voorarrest, zo nodig gecombineerd met een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis bij eindvonnis op te heffen.
11.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs. Hij is op verzoek (waarvan één keer samen met zijn vader) naar de Jumbo in [plaats 1] gereden waar hij van twee onbekende mannen de beschikking heeft gekregen over de sleutels van een bestelbus. Met die bestelbus heeft verdachte bij [bedrijf 3] op 17 juni 2019 56 jerrycans zwavelzuur en op 12 juli 2019 200 liter fosforzuur en 200 liter mierenzuur opgehaald. Bij de Jumbo in [plaats 1] is de bestelbus met inhoud beide keren aan de twee mannen teruggegeven door hen de sleutel weer te overhandigen. Ook zijn de voor verdachte onbekende mannen beide keren met de bus met inhoud naar een productielocatie voor synthetische drugs gereden.
Drugs zijn ontwrichtend voor de maatschappij. Met zijn handelen heeft verdachte drugsproducenten gefaciliteerd en daarmee de productie van synthetische drugs in stand gehouden. De (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, het ongecontroleerde vervoer en de opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie en de dumpingen van drugsafval brengen grote veiligheidsrisico’s en risico’s voor de volksgezondheid met zich mee. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s veroorzaken voor de gebruikers, dat deze drugs kunnen leiden tot verslaving en dat verslaafde gebruikers veelal misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te voorzien. Tot slot is het ook een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in synthetische drugs in handen is van (grote) georganiseerde criminele verbanden die daar enorm veel geld mee verdienen en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging daarmee. Niet is gebleken dat verdachte de ernst daarvan heeft beseft. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook bijgedragen aan de ondermijnende criminaliteit die is verbonden met de georganiseerde drugshandel. Dat verdachte dit alles op de koop toe heeft genomen, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte een stroomstootwapen voorhanden gehad. Een stroomstootwapen is een verboden en gevaarzettend wapen, dat onverhoeds kan worden gebruikt.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 2 april 2024 komt naar voren dat hij in het verleden niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Wel is verdachte op 16 januari 2020 door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland wegens overtreding van artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis met welke veroordeling de rechtbank in verband met het bepaalde in artikel 63 Sr rekening zal houden.
Overschrijding redelijke termijn
In artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van verdachte heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank ziet in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding te bepalen dat de termijn een aanvang heeft genomen op het dat verdachte in verzekering is gesteld, te weten 9 december 2019. Het eindvonnis zou dan gewezen moet worden op 9 december 2021. Omdat het eindvonnis thans op 18 september 2024 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat deze overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn met ruim twee jaren en negen maanden.
Op grond van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 dient de rechtbank bij het beantwoorden van de vraag welk rechtsgevolg moet worden verbonden aan de overschrijding van de redelijke termijn in de gevallen waarin deze met meer dan twaalf maanden is overschreden te handelen naar bevind van zaken. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding in onderhavige zaak matiging van de hierna op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De strafoplegging
Voor misdrijven van deze ernst worden door rechters in de regel langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd. Tegen verdachte is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist. De rechtbank is, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het kennelijke gemak waarmee verdachte zich met dit soort criminele activiteiten inlaat, van oordeel dat in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren op zijn plaats zou zijn. Echter gelet op de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten, de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis geen sprake is van nieuwe antecedenten, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer passend is. Om toch de ernst van het bewezenverklaarde te benadrukken zal de rechtbank een forse taakstraf in combinatie met een lange voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf van 240 uren, met aftrek van het voorarrest, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren passend en geboden.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, nu zij aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd.

12.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

13.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2
telkens het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.