ECLI:NL:RBOVE:2024:4858

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
08.964504.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor voorbereidingshandelingen in de productie van synthetische drugs

Op 18 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 52-jarige man, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 480 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar met een proeftijd van drie jaren. De verdachte was betrokken bij de aankoop en het vervoer van chemicaliën, waaronder zwavelzuur, mierenzuur en fosforzuur, die gebruikt kunnen worden voor de productie van synthetische drugs zoals MDMA en amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de illegale bestemming van deze chemicaliën en dat hij handelde als tussenpersoon in de transacties. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, gezien de maatschappelijke impact van de productie van synthetische drugs en de betrokkenheid van de verdachte bij georganiseerde criminaliteit. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn pogingen tot rehabilitatie en de overschrijding van de redelijke termijn van de rechtsgang.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.964504.20 (P)
Datum vonnis: 18 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18, 24 en 25 juni 2024 en 10 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.N. Slijters, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander of anderen heeft beziggehouden voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op de productie of bewerking van synthetische drugs door onder andere:
  • het voorhanden hebben van 56 jerrycans zwavelzuur (
  • het voorhanden hebben van 200 liter mierenzuur en 200 liter fosforzuur (
  • door te proberen 5000 en 200 liter formamide te bestellen (
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2019
tot en met 18 juni 2019, te Bakel en/of Haaften en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of of buiten
het grondgebied van Nederland brengen van één of meer middelen vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn
en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
56 vaten/jerrycans (in elk geval een hoeveelheid) zwavelzuur,
welke stof(fen) benodigd is/zijn, althans kunnen worden gebruikt, bij/voor de
bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of MDEA en/of MDA
en/of amfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, besteld en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of verpakt
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of gekocht en/of verkocht en/of gefinancierd en/of ter beschikking gesteld
en/of voorhanden gehad.
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot
en met 21 augustus 2019, te Bakel en/of 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van één of meer middelen vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn
en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n),
200 liter (in elk geval een hoeveelheid) mierenzuur en/of 200 liter (in elk
geval een hoeveelheid) fosforzuur,
welke stof(fen) benodigd is/zijn, althans kunnen worden gebruikt, bij/voor de
bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of MDEA en/of MDA
en/of amfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, besteld en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of verpakt
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of gekocht en/of verkocht en/of gefinancierd en/of ter beschikking gesteld
en/of voorhanden gehad.
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 juni 2019 tot
en met 9 december 2019, te Nijkerk en/of Bakel en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van één of meer middelen vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen
plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of
daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n),
geïnformeerd/laten informeren naar en/of één of meer (telefoon)gesprekken
en/of onderhandelingen gevoerd over de aankoop van een hoeveelheid van 5.000
liter formamide en/of
geïnformeerd/laten informeren naar en/of één of meer (telefoongesprekken
en/of onderhandelingen gevoerd naar aankoop van en/of een bestelling gedaan
van naar 200 liter formamide en/of
bij verschillende bedrijven geïnformeerd/laten informeren naar en/of één of
meer (telefoon) gesprekken en/of onderhandelingen gevoerd over de aankoop van
formamide,
welke stof(fen) benodigd is/zijn, althans kunnen worden gebruikt, bij/voor de
bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of MDEA en/of MDA
en/of amfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, besteld en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of verpakt en/of
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
gekocht en/of verkocht en/of gefinancierd en/of ter beschikking gesteld en/of
voorhanden gehad.

3.Inleiding

In dit hoofdstuk beschrijft de rechtbank allereerst kort het onderzoek Madagaskar en schetst zij het kader van de leerstukken (voorwaardelijk) opzet en medeplegen. In de hoofdstukken daarna volgen per feit de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, waarna de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting per ten laste gelegd feit de voor een eventuele bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden vaststelt aan de hand van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt ten slotte, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden tot conclusies komt en gaat vervolgens over tot de beantwoording van de bewijsvraag.
De rechtbank zal voor de leesbaarheid en de begrijpelijkheid van het vonnis bij de bespreking van de feiten zowel verdachte (hierna: [verdachte] ) als de medeverdachten hierna telkens met hun achternaam aanduiden. De medeverdachten betreffen: [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) en [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ).
3.1
Aanleiding voor en korte inleiding in het onderzoek Madagaskar
Op 12 november 2018 is bij het ‘Meldpunt verdachte transacties chemicaliën’ van de FIOD een melding binnengekomen van het bedrijf [bedrijf 1] . Deze melding hield in dat een man bij hen had geïnformeerd naar de levering van diverse chemicaliën, die bij de productie van synthetische drugs kunnen worden gebruikt. Bij de melding waren twee foto’s gevoegd; een foto van een auto (merk Volkswagen met het kenteken [kenteken 1] ) en een foto van een oude man. De oude man is later geïdentificeerd als [naam 1] , de vriend van de moeder van [medeverdachte 5] .
Naar aanleiding van deze melding in combinatie met bevindingen van de politie omtrent [medeverdachte 5] , die een chemicaliën handel zou hebben met de naam [bedrijf 2] BV, is door de FIOD een onderzoek opgestart onder de naam Madagaskar naar de mogelijke facilitering van drugsproductie door het verwerven en leveren van grondstoffen/chemicaliën en de mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 5] en eventuele anderen daarbij.
Uit dit onderzoek komt onder meer naar voren dat door het bedrijf [bedrijf 5] B.V. (hierna: [bedrijf 5] ) bij onder andere [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ) en [bedrijf 4] B.V. geïnformeerd wordt naar, offertes worden opgevraagd en bestellingen worden geplaatst voor verschillende chemicaliën, die bij de productie van synthetische drugs kunnen worden gebruikt. Zo wordt op 21 februari 2019 door [bedrijf 5] bij [bedrijf 3] een bestelling geplaatst van 56 jerrycans à 37 kg zwavelzuur. Omdat zwavelzuur misbruikt kan worden voor de productie van amfetamine is door een medewerker van [bedrijf 3] op 21 februari 2019 een prospectbezoek gebracht aan [bedrijf 5] . Gesproken is met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Het zwavelzuur is op 4 maart 2019 afgeleverd bij [bedrijf 5] aan de [adres 2] . Ook is op 25 juni 2019 een vat van 200 liter mierenzuur en een vat van 200 liter fosforzuur door [bedrijf 5] besteld bij [bedrijf 4] B.V. Deze zuren zijn op 12 juli 2019 afgeleverd bij [bedrijf 5] .
De zwavelzuur, mierenzuur en fosforzuur zijn gefactureerd aan [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ). Dit bedrijf is gevestigd in [vestigingsplaats 1] .
Op 17 juni 2019 zijn de jerrycans zwavelzuur bij [bedrijf 5] opgehaald en vervoerd naar een loods bij een boerderij in [plaats 1] . Op 18 juni 2019 is in die loods een productielocatie voor amfetamine en BMK, een zogenaamd drugslab, aantroffen.
Het mierenzuur en fosforzuur zijn op 12 juli 2019 bij [bedrijf 5] opgehaald en vervoerd naar een loods in [vestigingsplaats 2] , waar op 21 augustus 2019 eveneens een drugslab is aangetroffen.
Daarnaast is in de maand juli 2019 door [bedrijf 5] een offerte opgevraagd en een bestelling geplaatst bij [bedrijf 7] in [vestigingsplaats 3] voor formamide; een offerte voor 5.000 liter en een bestelling van 200 liter. Een levering heeft nooit plaatsgevonden.
Het onderzoek Madagaskar heeft voor een aantal verdachten nog andere verdenkingen opgeleverd, die in de vonnissen van de desbetreffende verdachten worden besproken.
Kernvraag is of en zo ja, op welke manier [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] bij de aan hen ten laste gelegde feiten betrokken zijn geweest en wat hun rol is geweest.
3.2
Het (voorwaardelijk) opzet
Per feit zal de rechtbank, indien nodig, beoordelen of sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Het toetsingskader daarvoor, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover van belang in deze zaak, laat zich als volgt samenvatten.
Ingevolge artikel 10a, eerste lid, onder 3 van de Opiumwet is strafbaar degene die stoffen voorhanden heeft waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het opzettelijk vervaardigen van een (verdovend) middel van lijst I en dat hij die stoffen voorhanden heeft om dat vervaardigen voor te bereiden of te bevorderen.
Wat betreft de bestemming van de voorhanden stoffen, is wetenschap in voorwaardelijke zin voldoende, maar kan ook een variant van culpa toereikend zijn, te weten een ernstige reden om te vermoeden dat die stoffen zijn bestemd voor het vervaardigen van een middel van lijst I. Er moeten dus objectieve bezwaren bestaan die bij de verdachte een ernstig vermoeden (moeten) hebben teweeggebracht dat de voorhanden stof bestemd is voor het vervaardigen van een harddrug. Waar het in belangrijke mate gaat om de intenties van anderen dan de verdachte zelf ten aanzien van het gebruik van de stoffen, is het voor de strafbaarheid van de voorbereidingshandelingen niet vereist dat de verdachte vooraf op de hoogte is van alle details van het voorgenomen synthetiseren van drugs, zoals de precieze aard van het beoogde middel van lijst I, de kenmerken van het productieproces en de bijdrage die de voorhanden stof daarin vervult. In die zin kan een globaal opzet voldoende zijn en is kennis van de toegepaste scheikunde niet nodig.
Samengevat: voor strafbaarheid op grond van artikel 10a, eerste lid, onder 3 van de Opiumwet is in dit geval noodzakelijk dat de verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaardt dat hij de productie van een synthetische harddrug voorbereidt of bevordert door een stof voorhanden te hebben waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij dient als voorloper van die synthetische harddrug. Als het gaat om gedragingen met betrekking tot voorwerpen of stoffen waarvan de verdachte de werkelijke aard niet kent, dient dan meer in het bijzonder te kunnen worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op die criminele bestemming en dat hij handelde om de productie van synthetische drugs voor te bereiden of te bevorderen.
3.3
Het medeplegen
Eveneens per feit zal de rechtbank beoordelen of van het ten laste gelegde medeplegen sprake is geweest. Het toetsingskader voor medeplegen, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover hier van belang, is als volgt gegeven in HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637:
“3.2.1
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. (…) Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2.
Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
(…)
3.2.3.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. (…)
Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding”.
3.4
Voorbereidingshandelingen
Tot slot zal de rechtbank, indien nodig, beoordelen of sprake is van voorbereidingshandelingen. Het toetsingskader daarvoor, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover van belang in deze zaak, laat zich als volgt samenvatten.
Er is sprake van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet indien de verdachte opzettelijk
  • een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,
  • zich of en ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
De rechtbank dient te beoordelen of deze handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met deze handelingen voor ogen had. Een voornemen en/of vraag uitzetten kan al een dergelijke strafbare handeling opleveren indien deze handeling concreet op het doel is gericht.

4.Feit 1 Zwavelzuur

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zich, in vereniging, hebben schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 10a van de Opiumwet door het bestellen, kopen, verkopen en afleveren van 56 jerrycans zwavelzuur (feit 1).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van feit 1 bepleit. Er heeft bij verdachte wel schuld ten aanzien van de kennelijke bestemming van het zwavelzuur bestaan, maar daarmee is niet voldoende vastgesteld dat er ook opzet op (het medeplegen van) de voorbereiding of bevordering van overtreding van de Opiumwet is geweest. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de rol van verdachte beperkt is tot tussenpersoon tussen leverancier ( [bedrijf 5] ) en afnemer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt hierna allereerst de relevante feiten en omstandigheden vast.
4.3.1
[bedrijf 5] B.V.
Vanaf halverwege 2017 zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , nadat zij bij een eerdere werkgever elkaars collega’s waren, samen verder gegaan met [bedrijf 5] B.V., waar uiteindelijk [bedrijf 5] uit voort is gekomen. Het bedrijf [bedrijf 5] is opgericht op 31 december 2018 en is per 1 juli 2019 gevestigd aan de [adres 2] . De activiteiten van het bedrijf bestaan volgens de inschrijving in het register van de Kamer van Koophandel uit onder andere: een groothandel in farmaceutische producten, handel in agrarische producten, groothandel in diervoeder en diergeneesmiddelen, im- en export.
[medeverdachte 1] is sinds 31 december 2018 als algemeen directeur alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [bedrijf 5] . [medeverdachte 2] is sinds 1 april 2019 formeel in loondienst bij [bedrijf 5] .
Het personeel binnen [bedrijf 5] ziet [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen als leidinggevenden. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , ex-werkneemsters van [bedrijf 5] , hebben beiden verklaard dat zij door zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] werden aangestuurd. Zij kregen van beiden opdrachten om werkzaamheden uit te voeren. Volgens [medeverdachte 1] worden beslissingen binnen [bedrijf 5] altijd in overleg met [medeverdachte 2] genomen. Tijdens de doorzoeking is in de woning van [medeverdachte 2] een overeenkomst aangetroffen, die is opgemaakt op 31 december 2018 door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , waarin onder andere is opgenomen dat zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] vanaf 1 januari 2019 verantwoordelijk zijn voor de prestaties van [bedrijf 5] .
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 1] weliswaar op papier sinds 31 december 2018 als algemeen directeur alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [bedrijf 5] is, maar dat in de praktijk zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] als feitelijk leidinggevende valt aan te merken.
4.3.2
[bedrijf 6]
is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid voor productie, handel en dienstverlening, die gevestigd is in het [vestigingsplaats 1] . [naam 2] is 100% aandeelhouder en directeur. Het bedrijf is opgericht op 3 november 2017. Als geregistreerde activiteiten staan onder meer vermeld: fokken van dieren, vervaardigen van houten emballage, handelsbemiddeling in brandstoffen, ertsen, metalen en chemische producten, handel in zaden, mest, huisdieren en dierbenodigdheden in gespecialiseerde winkels. [1]
4.3.3
De bestelling en levering van het zwavelzuur aan [bedrijf 5]
Op 30 januari 2019 neemt [verdachte] voor het eerst contact op met [medeverdachte 2] . In dit gesprek laat [verdachte] weten aan [medeverdachte 2] dat hij een bekende is van [medeverdachte 5] en dat hij ( [verdachte] ) een afspraak met [medeverdachte 2] wil maken.
Op 21 februari 2019 heeft [medeverdachte 2] twee pallets (à 28 stuks) jerrycans met artikel [nummer 1] ‘zwavelzuur 94-98%’ voor [bedrijf 5] besteld bij [bedrijf 3] . Omdat zwavelzuur misbruikt kan worden voor de productie van amfetamine is door een medewerker van [bedrijf 3] op 21 februari 2019 een ‘prospectbezoek precursoren’ gebracht aan [bedrijf 5] . Gesproken is met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . In dit gesprek is aan de orde gekomen waarop gelet moet worden in verband met precursoren en is een eindgebruikersverklaring naar [bedrijf 5] toegezonden zodat ook [bedrijf 5] van haar klanten weet aan wie zij weer verkopen en wat de toepassing is van de door [bedrijf 5] (door)geleverde producten. Tevens zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] erop gewezen dat de boekhouding kloppend moet zijn.
Op 27 februari 2019 is door [bedrijf 5] op de eindgebruikersverklaring bestemd voor [bedrijf 3] ingevuld dat het zwavelzuur gebruikt wordt voor luchtwassers bij boeren en dat het bestemd is voor de doorverkoop. Deze eindgebruikersverklaring is namens [bedrijf 5] door [medeverdachte 2] ondertekend.
Op 4 maart 2019 zijn 56 jerrycans zwavelzuur met lotnummer [nummer 2] geleverd aan [bedrijf 5] . [medeverdachte 1] heeft getekend voor ontvangst. Op de factuur van 1 maart 2019 staat vermeld dat het zwavelzuur een precursor is voor drugs en explosieven.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] op meerdere momenten in kennis zijn gesteld van het feit dat zwavelzuur – naast de vele legale toepassingen die het product kent – kan worden misbruikt bij de productie van synthetische drugs.
4.3.4
De levering van het zwavelzuur door [bedrijf 5]
Op 3 juni 2019 hebben [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] telefonisch contact met elkaar. In dat gesprek geeft [medeverdachte 5] [medeverdachte 2] de opdracht een ontmoeting met ‘ [plaats 2] ’ te plannen om ‘bepaalde dingen door te praten’.
Op 4 juni 2019 vindt een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . Op het moment dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met de auto onderweg zijn naar deze afspraak, bellen zij met [medeverdachte 5] . [medeverdachte 2] vertelt [medeverdachte 5] dat hij
samen met [naam 3] ’ onderweg is naar ‘die van [plaats 2] ’
.Zij bespreken een aantal aandachtspunten en afgesproken wordt dat ze elkaar weer bellen op het moment dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op de terugweg zijn. Om 17.11 uur belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 5] en vertelt hem dat ze drie onderwerpen besproken hebben met ‘die van [plaats 2] ’. [medeverdachte 1] vertelt dat ‘ [plaats 2] ’ over de geldstroom heeft gezegd dat
“als zij naar [bedrijf 6] factureren dan kan‘hij’
ervoor zorgen dat [bedrijf 6] het aan hen betaald.”Volgens [medeverdachte 5] wordt de eerste paar keer
“zo betaald”en “
daarna gaat het hier vandaan naar jullie.” [medeverdachte 5] zegt dat hij geen geld kan overboeken van [bedrijf 6] naar hen, want in principe is hij (lees: [medeverdachte 5] ) er qua naam helemaal tussenuit en kan het ook niet meer terug herleid worden naar hem. Volgens [medeverdachte 2] heeft [verdachte] gezegd
“wij storten naar [bedrijf 6] (..) en [bedrijf 6] betaald ons, klaar. Dat zegt ie.”
De rechtbank stelt vast dat met ‘ [plaats 2] ’ [verdachte] wordt bedoeld, zoals hij zelf ook ter zitting heeft bevestigd. [verdachte] heeft, zoals hijzelf ook heeft verklaard, bemiddeld in de transactie met de 56 jerrycans zwavelzuur, maar hij wil niet zeggen voor wie in verband met zijn eigen veiligheid. Hij heeft er zelf een euro per liter aan overgehouden. De rechtbank ziet hem dan ook als tussenhandelaar.
Op 13 juni 2019 belt [medeverdachte 2] om 22.19 uur met [medeverdachte 5] . [medeverdachte 2] informeert hem dat hij ( [medeverdachte 2] ) bericht heeft gekregen van iemand die interesse heeft in wat ‘sapjes’ van de bestelling die in eerste instantie al verkocht was, maar die nog steeds bij hen op pallets staat. Uit het dossier komt naar voren dat zwavelzuur door [medeverdachte 5] ook wel ‘sapjes’ wordt genoemd.
In datzelfde gesprek wil [medeverdachte 2] van [medeverdachte 5] weten of hij dezelfde prijs moet aanhouden. [medeverdachte 5] zegt: “
ja ja ja. hij betaald als hij komt halen betaald hij contant aan jou, vriend. de rest wat over is, behalve jouw deel, maak je over naar mij.”[medeverdachte 2] zegt daarop dat hij zal proberen het deel van [medeverdachte 5] via [bedrijf 8] bij hem te krijgen. [medeverdachte 2] merkt in dat gesprek ook op dat hij
“iets in de boeken moet verantwoorden en dus iets op de zaak moet doen”.[medeverdachte 2] vraagt of de factuur naar [bedrijf 6] moet. [medeverdachte 5] bevestigt dit. [medeverdachte 5] zegt dat [naam 3] hem een half uurtje terug ook nog heeft gebeld met allerlei vragen.
De rechtbank overweegt verder dat, hoewel [bedrijf 5] onder meer een handelsonderneming is en het kopen en (door)verkopen van onder andere chemicaliën voor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij de normale bedrijfsvoering zou moeten horen, [medeverdachte 2] kennelijk met [medeverdachte 5] dient af te stemmen wat de prijs van het zwavelzuur moet zijn, op welke wijze de betaling van het zwavelzuur geschiedt en waar de factuur naartoe moet. Naar het oordeel van de rechtbank valt een dergelijke manier van zaken doen moeilijk te rijmen met een reguliere manier van zaken doen.
Op 17 juni 2019 belt [medeverdachte 2] om 11.30 uur ook nog met [medeverdachte 5] en laat aan hem weten dat ‘ze’ om vier uur ‘de rotzooi’ komen ophalen.
Naar aanleiding van dit tapgesprek wordt op 17 juni 2019 vanaf 14.55 uur geobserveerd door de FIOD bij en in de directe omgeving van het perceel [adres 2] waar [bedrijf 5] gevestigd is. Om 16.35 uur stopt een blauwe Volkswagen Crafter bestelbus met het kenteken [kenteken 2] bij [bedrijf 5] . In de bestelbus zitten twee mannen. De FIOD herkent de mannen als [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] De bestelbus rijdt door de geopende deur het bedrijf binnen. De jerrycans zwavelzuur worden in de bestelbus geladen en de betaling wordt contant voldaan aan [medeverdachte 2] . Om 16.56 uur wordt de roldeur van het bedrijf weer geopend, waarna de bestelbus het bedrijf uitrijdt en vertrekt. Twee minuten later, om 16.58 uur, stopt de bestelbus ter hoogte van de Jumbo supermarkt aan de [adres 3] . [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] stappen uit en maken contact met twee, vooralsnog onbekend gebleven mannen, die zich daarvoor al geruime tijd langs de rijbaan ter hoogte van de Jumbo supermarkt ophouden. Eén van deze twee mannen stapt direct in de bestelbus en rijdt weg. Om 18.13 uur rijdt de bestelbus het terrein van een boerderij aan de [adres 4] op en een groene loods in. Om 20.03 uur vertrekt de bestelbus weer vanaf de boerderij.
De volgende dag, op 18 juni 2019, stelt de politie een onderzoek in op het perceel [adres 4] . In een loods wordt een productielocatie voor synthetische drugs en opslag van chemicaliën – waaronder 47 (volle) blauwe 20L jerrycans zwavelzuur met etikettering van [bedrijf 3] – aangetroffen. Het op deze 47 jerrycans aanwezige etiket was bij alle jerrycans identiek en bevatte onder meer de volgende gegevens:
[bedrijf 3] B.V.
Lot [nummer 2]
Prd 01-03-2019
Zwavelzuur 94-98%
37 kg
De rechtbank stelt vast dat het lotnummer van deze jerrycans hetzelfde is als het lotnummer van de op 4 maart 2019 aan [bedrijf 5] geleverde partij van 56 jerrycans.
Uit het Drugsgerelateerd Chemicaliën InformatieSysteem (hierna: DrCHIS) komt met betrekking tot zwavelzuur naar voren dat deze stof onder meer een illegaal gebruik kent bij de productie van amfetamine.
De rechtbank stelt op grond van deze feiten en omstandigheden vast dat de 56 jerrycans zwavelzuur vanaf [bedrijf 5] zijn opgehaald door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en door hen zijn overgedragen aan anderen, die er rechtstreeks mee naar een productielocatie voor synthetische drugs en opslag van chemicaliën in [plaats 1] zijn gereden. Deze jerrycans zwavelzuur zijn nimmer de landsgrens overgegaan, laat staan bij [bedrijf 6] in [vestigingsplaats 1] terecht gekomen zoals door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is verklaard en wordt gesuggereerd door de zogenaamde verkoop aan [bedrijf 6] . Gelet op al deze feiten en omstandigheden hadden de jerrycans zwavelzuur in dit geval dan ook geen legale toepassing.
4.3.5
De verklaring van [verdachte]
heeft ter zitting verklaard dat hij in de transactie met de 56 jerrycans zwavelzuur heeft bemiddeld tussen enerzijds [medeverdachte 5] met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en anderzijds met de uiteindelijke afnemer. [verdachte] zat in die periode in geldnood en dacht er op deze wijze ‘snel geld’, namelijk een euro per liter, tussenuit te kunnen halen. Hij was op de hoogte van het strafrechtelijke verleden op het gebied van de Opiumwet van [medeverdachte 5] . In verband met zijn eigen veiligheid en die van zijn kinderen wil [verdachte] niet noemen wie de afnemer is voor wie hij bemiddeld heeft. Hij weet niet wat de toepassing is van zwavelzuur met betrekking tot synthetische drugs. Volgens [verdachte] heeft zwavelzuur een legale toepassing als gootsteenontstopper, ook in de concentratie als de onderhavige, die volgens hem ook vrijelijk bij de bouwmarkt te koop is. Ook heeft [verdachte] verklaard dat hij wel wist dat het vervoer van chemicaliën aan regels gebonden is, omdat dat gevaarlijke stoffen zijn.
4.3.6
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat [verdachte] heeft opgetreden als tussenhandelaar tussen de leveranciers ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van [bedrijf 5] ) en de uiteindelijke afnemers van de chemicaliën. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of [verdachte] (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
4.4
Het (voorwaardelijk) opzet
[verdachte] is, zoals gezegd, aan te merken als tussenpersoon in de handel van chemicaliën, die gebruikt kunnen worden bij de productie van synthetische drugs. De rechtbank stelt voorop dat het (verhoudingsgewijs) gaat om grote hoeveelheden van een stof die behoort tot categorie 3 [2] , die gebruikt kan worden – zoals van algemene bekendheid is en op de verpakking staat vermeld – om stoffen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet te vervaardigen. Om die reden is de handel in dergelijke chemicaliën aan strenge regels onderworpen. Zo is een handelaar in drugsprecursoren vergunning plichtig, en dient die in het bezit te zijn van een eindgebruikersverklaring. Voorwaarden waaraan [verdachte] niet heeft voldaan. Ook het feit dat hij in verband met zijn veiligheid en die van zijn kinderen niet wil noemen voor wie hij als tussenpersoon is opgetreden, is naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend nodig wanneer in het kader van de transactie verhuld moet blijven waar het zich in werkelijkheid om handelt. Datzelfde geldt voor de wijze van afhalen van de chemicaliën. Wanneer het legale handel zou betreffen, valt niet in te zien waarom voor het afhalen zo’n ingewikkelde constructie nodig is van (laten) afhalen bij [bedrijf 5] en vervolgens overdragen bij een Jumbo in de buurt van [bedrijf 5] aan (onbekende) derden.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en in samenhang met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, de aanmerkelijke kans bestond dat in dit geval inderdaad sprake was van een bestemming van het zwavelzuur voor de productie van synthetische drugs, dat [verdachte] ernstige redenen had dat te vermoeden en dat [verdachte] deze kans door zijn gedragingen bewust heeft aanvaard. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt dan ook verworpen.
4.5
Het medeplegen
Bij de uiteenzetting van de redengevende feiten en omstandigheden is reeds naar voren gekomen dat [verdachte] de voorbereidingshandelingen samen met anderen heeft verricht. De rechtbank acht daarom het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
4.6
De conclusie
Resumerend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich in de periode van 1 februari 2019 tot en met 18 juni 2019 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.

5.Feit 2 Mierenzuur en fosforzuur

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zich, in vereniging, hebben schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 10a van de Opiumwet door het bestellen, kopen, opslaan, vervoeren en afleveren van 200 liter mierenzuur en 200 liter fosforzuur.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van feit 2 bepleit. Er heeft bij verdachte wel schuld ten aanzien van de kennelijke bestemming van de mierenzuur en fosforzuur bestaan, maar daarmee is niet voldoende vastgesteld dat er ook opzet op (het medeplegen van) de voorbereiding of bevordering van overtreding van de Opiumwet is geweest. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de rol van verdachte beperkt is tot tussenpersoon tussen leverancier ( [bedrijf 5] ) en afnemer.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt hierna allereerst de relevante feiten en omstandigheden vast.
Voor zover de rechtbank feiten en omstandigheden relevant acht die reeds onder feit 1 zijn uiteengezet, wordt daarnaar verwezen.
5.3.1
De bestelling en levering van het mierenzuur en fosforzuur aan [bedrijf 5]
Op 25 juni 2019 bestelt [medeverdachte 2] telefonisch, na ontvangst van een offerte van 14 juni 2019, bij [bedrijf 4] B.V. een vat van 200 liter fosforzuur en een vat van 200 liter mierenzuur. Op diezelfde datum wordt door [bedrijf 4] een e-mail gestuurd naar de e-mailadressen [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] , met daarin een pro-formafactuur voor onder andere 250 kg fosforzuur 85% voor € 300,00 exclusief BTW en 240 kg mierenzuur 85% voor 213,60 exclusief BTW, zijnde een totaalbedrag van € 621,46 inclusief BTW.
De pro-formafactuur voor deze bestelling wordt op 8 juli 2019 vooruitbetaald vanaf de bankrekening van [bedrijf 5] International B.V. Op 12 juli 2019 omstreeks 12.15 uur wordt de bestelling door [bedrijf 4] B.V. afgeleverd bij [bedrijf 5] .
Zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij beiden toegang hadden tot het e-mailadres [e-mailadres 1] . Beiden hadden ook de beschikking over de bankrekening van [bedrijf 5] .
5.3.2
De levering van het mierenzuur en fosforzuur door [bedrijf 5]
Voorafgaand aan deze telefonische bestelling van het mierenzuur en het fosforzuur hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] op 18 juni 2019 telefonisch contact over de verkoopprijzen die [medeverdachte 2] moet hanteren voor deze zuren. Volgens [medeverdachte 2] zou ‘ [plaats 2] ’
“van beide een vat van 200 willen hebben”en had [medeverdachte 2] daar
“prijzen voor doorgegeven”.[medeverdachte 2] zal [medeverdachte 5]
“de inkopen melden vandaag of morgen”en dan stellen
“we samen de prijzen naar hem (lees: [plaats 2] ) toe vast.”[medeverdachte 2] vraagt aan [medeverdachte 5] of ze
“het zo maar doen op die manier?”[medeverdachte 5] antwoordt dat het ‘schijnbaar zo moet’ en dan zet [medeverdachte 5] gelijk
“mijn deel bij jou(lees: [medeverdachte 2] )
erbij.”[medeverdachte 2] vindt het prima en zegt dat ze het zo gaan doen.
Op 24 juni 2019 belt [medeverdachte 5] met [medeverdachte 2] . Samen bepalen ze wat de prijs voor die twee vaten moet worden die [plaats 2] moet betalen.
Later die dag hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] weer telefonisch contact met elkaar.
In dat gesprek geeft [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 5] door dat ‘ [plaats 2] ’ wel twee van die producten wil bestellen en daarom heeft [medeverdachte 2] aan hem “
die prijzen die ‘we’ als laatste zijn overeengekomen doorgegeven. Hij wil maar 200 van beide in plaats van in een keer 1000, dan denk ik van ja maar je vraagt wat kost 1000, dan vraag ik dat aan de fabriek en die geeft netjes een prijs op. Dan zegt hij ook nog kan ik het betalen als ik het op kom halen in plaats van tevoren voordat ik het bestel, ik kom mijn woord altijd na zegt hij. Ik zeg dat is goed doe maar, maar pak dan 5 vaten in plaats van 1. (…) Daar heb ik nog geen reactie op dus ik wacht af.
Op 27 juni 2019 belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 5] om hem een kleine update te geven. Hij vertelt dat
“die konijnenkop die [plaats 2] die komt dinsdag een paar muntjes betalen zegt hij en hij vroeg hoe het met die twee producten is waar we het nu over hebben. Ik zeg dat gaat heel goed, dat gaan we bestellen en hij vroeg ook hoeveel dus dat heb ik hem doorgegeven.”Daarop antwoordt [medeverdachte 5] : “
ja maar, moest hij, wist hij nog niet dat hij zelf hoofdsponsor moet worden.” Daarop zegt [medeverdachte 2] dat hij daar dadelijk achter komt.
Op 28 juni 2019 belt [medeverdachte 2] weer met [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] zegt “
die [plaats 2] zou dinsdag even centjes komen brengen.” [medeverdachte 2] bevestigt dit en zegt dat “
wij daarna pas gaan bestellen. Hij moest twee producten hebben en dat komt hij betalen. Dat is wat hij gezegd heeft.
Op 5 juli 2019 om 14.17 uur wordt [medeverdachte 2] gebeld door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] vertelt [medeverdachte 1] dat hij nu onderweg is naar ‘chef’. [medeverdachte 2] verwacht daar binnen nu en een uur wel te zijn als het een beetje meezit op de weg en “
dan dan uh zak ik af weer terug en dan uh kun jij het geld op de bank storten en dan kunnen we die andere rekening betalen en dan loopt het, dan loopt het… (…) op die factuur die jij mij stuurde, stonden twee vaten, het ene vat was 200 euro en het andere vat was 300 euro plusminus.” “
Ja”, antwoordt [medeverdachte 1] . Waarop [medeverdachte 2] zegt; “
komt btw bij, krijgen wij terug, dat is de inkoop, ze betalen ons 1000 euro, dus uh jij moet een factuur maken van plusminus een honderd of 6, ja en dat moet je dan op de bank storten, die 600, 700 en daar betalen wij die factuur van [bedrijf 4] BV van en wat je over hebt, dat is voor de boodschappen, ik weet anders.., en als die 2 vaten bevallen dan bestellen ze er van beiden 5 of 10 en dan wordt het leuk, dit is niet leuk, dit is om te proberen of het leuk is, als het bevalt. Zo moet je dat zien.” “
Ja, is goed
,antwoordt [medeverdachte 1] .
Om 17.50 uur belt [medeverdachte 5] met [medeverdachte 2] . Hij vraagt [medeverdachte 2]
“dat spul heb je dat al besteld zeker of niet van die ehh dat kleine hoeveelheidje.
“wie die [plaats 2] ”,vraagt [medeverdachte 2] . Hij vertelt [medeverdachte 5] dat hij dat geld heeft gekregen en [naam 3] heeft gebeld. Die zou het geld op de bank storten en dan konden zij de bestelling betalen. [medeverdachte 5] antwoordt dat hij dat begrijpt en zegt dat [naam 3] dan toch ook gelijk die bestelling erin had kunnen zetten voor vandaag. Waarop [medeverdachte 2] antwoordt dat ze die bestelling al hadden gedaan, maar dat ‘zij’ (lees: [bedrijf 4] B.V.) dat pas af sturen als ‘wij’ (lees: [bedrijf 5] ) betaald hebben. Volgens [medeverdachte 5] is het dan maandag toch bij hen. [medeverdachte 2] antwoordt; “
ja wij moeten die factuur betalen en dan gaan we vanavond, dan staat dat geld erop en dan krijgt hij volgende week, dan krijgt hij zijn vaten en dan zien we, en zo moet dat gaan lopen he.
Om 18.31 uur ontvangt [medeverdachte 2] een sms-bericht waarin staat dat er een bedrag van € 621,46 is overgeboekt.
Op 9 juli 2019 hebben [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] wederom telefonisch contact. [medeverdachte 5] vraagt aan [medeverdachte 2] of hij nog wat “
van dat spul heeft gehoord of niet”. [medeverdachte 2] antwoordt “
helemaal niks, helemaal niks maar dat moet per mail binnenkomen he.”Waarop [medeverdachte 5] zegt “
nee ik bedoel wat zou komen dat andere”.[medeverdachte 2] weet niet wat [medeverdachte 5] bedoelt en vraagt of hij “
dat van [plaats 2] bedoelt”. Dat bevestigt [medeverdachte 5] . [medeverdachte 2] antwoordt dat hij dat heeft gehoord, “
dat wordt donderdag of vrijdag geleverd. De 11e of de 12e, als ik het definitief heb dan meld ik dat [plaats 2] . (…) Hij heeft eerst twee weken gewacht om een paar centen te geven.”[medeverdachte 2] moet volgens [medeverdachte 5] tegen [plaats 2] zeggen dat ‘het’ donderdag of vrijdag klaar staat en dan kan hij ‘het’ ’s middags afhalen. [medeverdachte 2] zegt dat dat goed is. Hij gaat het ‘hem’ melden.
Op 10 juli 2019 belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] en deelt hem mee dat hij “
die [plaats 2] heeft geïnformeerd dat hij vrijdag die rommel kan komen ophalen.
[verdachte] heeft, evenals bij de transactie van het zwavelzuur, ook bemiddeld in de transactie met het mierenzuur en fosforzuur. Hij heeft er zelf een euro per liter aan overgehouden. De rechtbank ziet hem dan ook bij deze transactie als tussenhandelaar. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] , net als bij de transactie met het zwavelzuur, de zaken rondom de transactie met de mierenzuur en fosforzuur afstemt met [medeverdachte 5] en dat hij ook [medeverdachte 1] op de hoogte houdt van de stand van zaken, die daarmee instemt.
Op 12 juli 2019 om 09.55 uur hebben [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] wederom telefonisch contact met elkaar. [medeverdachte 5] vraagt aan [medeverdachte 2] of ‘dat andere spul al binnen is’. Volgens [medeverdachte 2] komt dat rond de middag en hij heeft ‘hem’ gezegd dat het vanaf één uur klaar staat. Volgens [medeverdachte 5] komt het wel goed. Waarop [medeverdachte 2] zegt dat dat dan is afgewerkt en dat het zaak is dat ‘hij’ (lees: ‘ [plaats 2] ’) de volgende order erin zet, maar [medeverdachte 2] wacht het wel af. Hij weet niet of dit de grootste klant gaat worden.
Op diezelfde dag vanaf 09.54 uur wordt door de FIOD geobserveerd in de omgeving van de loods aan de [adres 2] waar [bedrijf 5] gevestigd is. Om 12.17 uur arriveert de vrachtwagen van [bedrijf 4] en worden twee pallets uit de vrachtwagen geladen en de loods ingereden, waarna de vrachtwagen weer vertrekt. Om 13.49 uur stopt een witte Mercedes-Benz Vito bestelbus met het kenteken [kenteken 3] bij [bedrijf 5] . [medeverdachte 3] stapt uit en loopt de loods binnen. Samen met een vrouw komt hij de loods uitlopen, waarna een pallet met daarop een blauw vat en een pallet met daarop een grote doos uit de loods worden gehaald. Deze worden achter in de bestelbus van [medeverdachte 3] geladen. Om 13.58 uur vertrekt [medeverdachte 3] weer bij [bedrijf 5] . Om 13.59 uur parkeert [medeverdachte 3] de bestelbus bij de Jumbo supermarkt aan de [adres 3] . Om 14.01 uur vertrekt [medeverdachte 3] in een zwarte Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 4] bij de Jumbo, hetzelfde voertuig als werd gebruikt op 17 juni 2019. De bestelbus vertrekt met een andere, onbekend gebleven bestuurder, tegelijk met [medeverdachte 3] bij de Jumbo. Om 15.08 uur wordt de bestelbus een loods aan de [adres 5] binnengereden.
Op 21 augustus 2019 stelt de politie een onderzoek in op de locatie [adres 5] . In de achterste van de drie geschakelde loodsen wordt een productielocatie en opslag van chemicaliën aangetroffen. In een met een cilinderslot afgesloten zeecontainer zijn diverse chemicaliën aangetroffen, waaronder een verzegeld 220 liter dopvat geheel gevuld met 200 liter fosforzuur en een verzegeld 220 liter dopvat geheel gevuld met 200 liter mierenzuur. Op beide vaten zit een etiket van [bedrijf 4] .
Uit het DrCHIS komt met betrekking tot mierenzuur naar voren dat deze stof onder meer een illegaal gebruik kent bij de productie van (meth)amfetamine, MDA en MDMA. Fosforzuur wordt onder meer misbruikt bij de productie van MDMA.
De rechtbank stelt op grond van deze feiten en omstandigheden vast dat de mierenzuur en fosforzuur vanaf [bedrijf 5] zijn opgehaald door [medeverdachte 3] en door hem – op dezelfde wijze als bij de aflevering van het zwavelzuur – zijn overgedragen aan een ander, die er rechtstreeks mee naar een productielocatie voor synthetische drugs en opslag van chemicaliën in Nederland is gereden. Deze zuren zijn nimmer de landsgrens overgegaan, laat staan bij [bedrijf 6] in [vestigingsplaats 1] terecht gekomen zoals door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is verklaard.
Gelet op deze feiten en omstandigheden hadden het mierenzuur en fosforzuur in dit geval dan ook geen legale toepassing.
5.3.3
De verklaring van [verdachte]
heeft ter zitting verklaard dat hij ook in de transactie met de mierenzuur en fosforzuur heeft bemiddeld tussen [medeverdachte 5] met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en voor dezelfde afnemer. [verdachte] zat in die periode in geldnood en dacht er op deze wijze ‘snel geld’, namelijk een euro per liter, tussenuit te kunnen halen. Hij was op de hoogte van het strafrechtelijke verleden op het gebied van de Opiumwet van [medeverdachte 5] . In verband met zijn eigen veiligheid en die van zijn kinderen wil [verdachte] niet noemen wie de afnemer is voor wie hij bemiddeld heeft. Ook heeft hij verklaard dat hij stom gehandeld heeft en wel aan kon voelen dat het geen legale handel betrof.
5.3.4
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat [verdachte] heeft opgetreden als tussenhandelaar tussen de leveranciers ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van [bedrijf 5] ) en de uiteindelijke afnemers van de chemicaliën. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of [verdachte] (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
5.4
Het (voorwaardelijk) opzet
[verdachte] is, zoals gezegd, aan te merken als tussenpersoon in de handel van chemicaliën, die gebruikt kunnen worden bij de productie van synthetische drugs.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en in samenhang met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, de aanmerkelijke kans bestond dat in dit geval inderdaad sprake was van een bestemming van het mierenzuur en zwavelzuur voor de productie van synthetische drugs, dat [verdachte] ernstige redenen had om dat te vermoedens en dat [verdachte] deze kans door zijn gedragingen bewust heeft aanvaard. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt dan ook verworpen.
5.5
Het medeplegen
Bij de uiteenzetting van de redengevende feiten en omstandigheden is reeds naar voren gekomen dat [verdachte] de voorbereidingshandelingen samen met anderen heeft verricht. De rechtbank acht daarom het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
5.6
De conclusie
Resumerend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich in de periode van 1 juni 2019 tot en met 21 augustus 2019 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.

6.Feit 3 De formamide

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich, in vereniging, hebben schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 10a van de Opiumwet door het bestellen van 200 liter en 5.000 liter formamide.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van feit 3 bepleit. Andere betrokkenheid van verdachte bij de pogingen van [bedrijf 5] om formamide te bestellen dan het informeren naar de levertijd daarvan blijkt niet, zodat de ondergrens van strafbare voorbereidingshandelingen niet wordt gehaald.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt hierna allereerst de relevante feiten en omstandigheden vast.
Voor zover de rechtbank feiten en omstandigheden relevant acht die reeds onder de feiten 1 en 2 zijn uiteengezet, wordt daarnaar verwezen.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 2] vanaf 27 juni 2019 heeft gebeld met verschillende chemicaliënleveranciers, te weten [bedrijf 9] B.V., [bedrijf 10] , [bedrijf 11] en [bedrijf 7] , telkens met de vraag naar formamide. [medeverdachte 2] bespreekt de contacten en de voortgang daarvan met [medeverdachte 5] . Op enig moment geeft [bedrijf 11] te kennen een dergelijk grote hoeveelheid als door [medeverdachte 2] is aangevraagd en besteld niet te kunnen leveren en dat de hoeveelheid die hij wil hebben wel erg veel is voor het doel waarvoor [medeverdachte 2] zegt dat hij het wil hebben. Bij [bedrijf 9] B.V., [bedrijf 10] en [bedrijf 11] zijn uiteindelijk geen bestellingen geplaatst.
Dat is anders voor [bedrijf 7] . Vanaf 9 juli 2019 informeert [bedrijf 5] per e-mail naar de beschikbaarheid van formamide en stuurt [bedrijf 7] een offerte opgevraagd voor 5.000 liter formamide. Wanneer [bedrijf 7] op 10 juli 2019 vragen heeft over de benodigde zuiverheidsgraad neemt [medeverdachte 2] telefonisch contact hierover op met [medeverdachte 5] , die op zijn beurt zegt navraag te gaan doen bij ‘ [plaats 2] ’. Tien minuten na dit gesprek neemt [medeverdachte 2] contact op met [bedrijf 7] over de gewenste verpakkingen. Op 16 juli 2019 wordt er één vat van 200 liter besteld. Die bestelling heeft [bedrijf 7] op 20 augustus 2019 per e-mail aan [medeverdachte 1] geannuleerd. [medeverdachte 2] deelt [medeverdachte 5] de annulering mee.
Uit het DrCHIS komt met betrekking tot formamide naar voren dat deze stof onder meer een illegaal gebruik kent bij de productie van amfetamine en MDA.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het informeren naar de beschikbaarheid van formamide en het bestellen van formamide, zonder dat deze uiteindelijk geleverd is, voldoende is om te kunnen spreken van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het uitzetten van een dergelijke vraag onder omstandigheden wel degelijk een strafbare voorbereidingshandeling opleveren indien deze handeling concreet op een misdadig doel is gericht. De rechtbank heeft hiervoor ten aanzien van de feiten 1 en 2 vastgesteld dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [verdachte] zich bezig hebben gehouden met de aanschaf van grondstoffen die gebruikt worden voor de productie van verdovende middelen. In die context hadden zij contacten met elkaar. De rechtbank is onder die omstandigheden dan ook van oordeel dat het informeren naar de beschikbaarheid van formamide en het bestellen van formamide strafbare voorbereidingshandelingen opleveren in de zin van de Opiumwet.

7.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1 en 2 heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 februari 2019 tot en met 18 juni 2019 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen van één of meer middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
stoffen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededaders ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders
56 jerrycans zwavelzuur,
welke stof kan worden gebruikt, bij/voor de bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van amfetamine, besteld en vervoerd en opgeslagen en afgeleverd en gekocht en verkocht en ter beschikking gesteld en voorhanden gehad.
2.
hij in de periode van 1 juni 2019 tot en met 21 augustus 2019 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of van één of meer middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
stoffen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededaders ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn medeverdachten,
200 liter mierenzuur en 200 liter fosforzuur,
welke stoffen kunnen worden gebruikt, bij/voor de bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of MDA en/of amfetamine, besteld en vervoerd en opgeslagen en afgeleverd en gekocht en verkocht en ter beschikking gesteld en voorhanden gehad
3.
hij in de periode van 27 juni 2019 tot en met 12 juli 2019 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen van één of meer middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden,
zich en/of anderen inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n),
geïnformeerd/laten informeren naar en/of één of meer (telefoon)gesprekken
en/of onderhandelingen gevoerd over de aankoop van een hoeveelheid van 5.000
liter formamide en/of
geïnformeerd/laten informeren naar en/of één of meer (telefoon)gesprekken
en/of onderhandelingen gevoerd naar aankoop van en/of een bestelling gedaan
van naar 200 liter formamide en/of
bij verschillende bedrijven geïnformeerd/laten informeren naar formamide,
welke stof kan worden gebruikt, bij/voor de bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van MDA en/of amfetamine.

8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en in artikel 10a van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 2
telkens het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

10.De op te leggen straf of maatregel

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van het voorarrest.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij de bepaling van de strafmaat met de volgende omstandigheden rekening te houden. Allereerst is sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de veroordeling van verdachte in [vestigingsplaats 3] voor soortgelijke feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren in verband met artikel 63 Sr. Daarnaast heeft verdachte sinds zijn Belgische detentie rigoureus gebroken met zijn criminele leven. Zo staat hij vrijwillig onder intensieve behandeling van een psycholoog en psychiater, inclusief medicijngebruik, heeft hij een vaste baan, is er sprake van voorzichtig herstel van familiecontact en de relatie met zijn kinderen en hun moeder en geeft hij justitie inzage in zijn financiën, contacten, dagelijks leven en dergelijke. Die intensieve begeleiding duurt nog tot begin 2028. Dit alles in het kader van de VI in de Belgische strafzaak. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal er naar alle waarschijnlijkheid toe leiden dat die VI wordt ingetrokken met alle negatieve gevolgen van dien. De verdediging verzoekt de rechtbank daarom met klem aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf al dan niet gecombineerd met een taakstraf op te leggen.
10.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verrichten van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van harddrugs. Verdachte heeft daarbij opgetreden als tussenhandelaar tussen de leveranciers ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van [bedrijf 5] ) en de uiteindelijke afnemers van de chemicaliën. De chemicaliën zijn aangetroffen in twee verschillende productielocaties voor synthetische drugs.
Drugs zijn ontwrichtend voor de maatschappij. Met zijn handelen heeft verdachte drugsproducenten gefaciliteerd en daarmee de productie van synthetische drugs in stand gehouden. De (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, het ongecontroleerde vervoer en de opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie en de dumpingen van drugsafval brengen grote veiligheidsrisico’s en risico’s voor de volksgezondheid met zich mee. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s veroorzaken voor de gebruikers, dat deze drugs kunnen leiden tot verslaving en dat verslaafde gebruikers veelal misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te voorzien. Tot slot is het ook een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in synthetische drugs in handen is van (grote) georganiseerde criminele verbanden die daar enorm veel geld mee verdienen en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging daarmee. Niet is gebleken dat verdachte de ernst daarvan heeft beseft. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook bijgedragen aan de ondermijnende criminaliteit die is verbonden met de georganiseerde drugshandel. Dat verdachte dit alles op de koop toe heeft genomen en het geld dat door hem met deze illegale praktijken kon worden verdiend klaarblijkelijk voorop heeft gesteld, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 2 april 2024 komt naar voren dat hij eerder voor soortgelijke feiten tot lange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld. De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij sinds zijn veroordeling in België zijn leven positief op de rit probeert te krijgen, zoals door de verdediging is bepleit.
Overschrijding redelijke termijn
In artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van verdachte heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank ziet in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding te bepalen dat de termijn een aanvang heeft genomen op 12 oktober 2021, de betekeningsdatum van de inleidende dagvaarding. Het eindvonnis zou dan gewezen moet worden op 12 oktober 2023. Omdat het eindvonnis thans op 18 september 2024 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat deze overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer elf maanden.
Op grond van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 dient de rechtbank bij het beantwoorden van de vraag welk rechtsgevolg moet worden verbonden aan de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding in onderhavige zaak matiging van de hierna op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De strafoplegging
De rechtbank stelt voorop dat voor misdrijven van deze ernst in de regel al langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. Tegen verdachte is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist. De rechtbank is, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het kennelijke gemak waarmee verdachte zich met dit soort criminele activiteiten inlaat, van oordeel dat een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel op zijn plaats zou zijn. Echter, gelet op het feit dat verdachte inzicht heeft getoond in zijn eigen handelen, opening van zaken heeft gegeven, de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat hij in het kader van de Belgische strafzaak hard voor zijn resocialisatie aan het werk is, hetgeen met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf naar alle waarschijnlijkheid zal worden doorkruist, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onder deze omstandigheden niet passend is. Om toch de ernst van het bewezenverklaarde te benadrukken zal de rechtbank aan verdachte een forse taakstraf in combinatie met een lange voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf van 480 uren, met aftrek van het voorarrest, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren passend en geboden.

11.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 Sr.

12.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2
telkens het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
480 (vierhonderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.

Voetnoten

1.DOC-027, p. 6458
2.Het informatieblad van het Ministerie van Financiën, onderdeel Douane, van mei 2023 getiteld ‘Drugsprecursoren’.