Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
- het voorhanden hebben van 56 jerrycans zwavelzuur (
- het voorhanden hebben van 200 liter mierenzuur en 200 liter fosforzuur (
- door te proberen 5000 en 200 liter formamide te bestellen (
3.Inleiding
- een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,
- zich of en ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
4.Feit 1 Zwavelzuur
‘samen met [naam 3] ’ onderweg is naar ‘die van [plaats 2] ’
.Zij bespreken een aantal aandachtspunten en afgesproken wordt dat ze elkaar weer bellen op het moment dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op de terugweg zijn. Om 17.11 uur belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 5] en vertelt hem dat ze drie onderwerpen besproken hebben met ‘die van [plaats 2] ’. [medeverdachte 1] vertelt dat ‘ [plaats 2] ’ over de geldstroom heeft gezegd dat
“als zij naar [bedrijf 6] factureren dan kan‘hij’
ervoor zorgen dat [bedrijf 6] het aan hen betaald.”Volgens [medeverdachte 5] wordt de eerste paar keer
“zo betaald”en “
daarna gaat het hier vandaan naar jullie.” [medeverdachte 5] zegt dat hij geen geld kan overboeken van [bedrijf 6] naar hen, want in principe is hij (lees: [medeverdachte 5] ) er qua naam helemaal tussenuit en kan het ook niet meer terug herleid worden naar hem. Volgens [medeverdachte 2] heeft [verdachte] gezegd
“wij storten naar [bedrijf 6] (..) en [bedrijf 6] betaald ons, klaar. Dat zegt ie.”
ja ja ja. hij betaald als hij komt halen betaald hij contant aan jou, vriend. de rest wat over is, behalve jouw deel, maak je over naar mij.”[medeverdachte 2] zegt daarop dat hij zal proberen het deel van [medeverdachte 5] via [bedrijf 8] bij hem te krijgen. [medeverdachte 2] merkt in dat gesprek ook op dat hij
“iets in de boeken moet verantwoorden en dus iets op de zaak moet doen”.[medeverdachte 2] vraagt of de factuur naar [bedrijf 6] moet. [medeverdachte 5] bevestigt dit. [medeverdachte 5] zegt dat [naam 3] hem een half uurtje terug ook nog heeft gebeld met allerlei vragen.
5.Feit 2 Mierenzuur en fosforzuur
“van beide een vat van 200 willen hebben”en had [medeverdachte 2] daar
“prijzen voor doorgegeven”.[medeverdachte 2] zal [medeverdachte 5]
“de inkopen melden vandaag of morgen”en dan stellen
“we samen de prijzen naar hem (lees: [plaats 2] ) toe vast.”[medeverdachte 2] vraagt aan [medeverdachte 5] of ze
“het zo maar doen op die manier?”[medeverdachte 5] antwoordt dat het ‘schijnbaar zo moet’ en dan zet [medeverdachte 5] gelijk
“mijn deel bij jou(lees: [medeverdachte 2] )
erbij.”[medeverdachte 2] vindt het prima en zegt dat ze het zo gaan doen.
In dat gesprek geeft [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 5] door dat ‘ [plaats 2] ’ wel twee van die producten wil bestellen en daarom heeft [medeverdachte 2] aan hem “
die prijzen die ‘we’ als laatste zijn overeengekomen doorgegeven. Hij wil maar 200 van beide in plaats van in een keer 1000, dan denk ik van ja maar je vraagt wat kost 1000, dan vraag ik dat aan de fabriek en die geeft netjes een prijs op. Dan zegt hij ook nog kan ik het betalen als ik het op kom halen in plaats van tevoren voordat ik het bestel, ik kom mijn woord altijd na zegt hij. Ik zeg dat is goed doe maar, maar pak dan 5 vaten in plaats van 1. (…) Daar heb ik nog geen reactie op dus ik wacht af.”
“die konijnenkop die [plaats 2] die komt dinsdag een paar muntjes betalen zegt hij en hij vroeg hoe het met die twee producten is waar we het nu over hebben. Ik zeg dat gaat heel goed, dat gaan we bestellen en hij vroeg ook hoeveel dus dat heb ik hem doorgegeven.”Daarop antwoordt [medeverdachte 5] : “
ja maar, moest hij, wist hij nog niet dat hij zelf hoofdsponsor moet worden.” Daarop zegt [medeverdachte 2] dat hij daar dadelijk achter komt.
die [plaats 2] zou dinsdag even centjes komen brengen.” [medeverdachte 2] bevestigt dit en zegt dat “
wij daarna pas gaan bestellen. Hij moest twee producten hebben en dat komt hij betalen. Dat is wat hij gezegd heeft.”
dan dan uh zak ik af weer terug en dan uh kun jij het geld op de bank storten en dan kunnen we die andere rekening betalen en dan loopt het, dan loopt het… (…) op die factuur die jij mij stuurde, stonden twee vaten, het ene vat was 200 euro en het andere vat was 300 euro plusminus.” “
Ja”, antwoordt [medeverdachte 1] . Waarop [medeverdachte 2] zegt; “
komt btw bij, krijgen wij terug, dat is de inkoop, ze betalen ons 1000 euro, dus uh jij moet een factuur maken van plusminus een honderd of 6, ja en dat moet je dan op de bank storten, die 600, 700 en daar betalen wij die factuur van [bedrijf 4] BV van en wat je over hebt, dat is voor de boodschappen, ik weet anders.., en als die 2 vaten bevallen dan bestellen ze er van beiden 5 of 10 en dan wordt het leuk, dit is niet leuk, dit is om te proberen of het leuk is, als het bevalt. Zo moet je dat zien.” “
Ja, is goed”
,antwoordt [medeverdachte 1] .
“dat spul heb je dat al besteld zeker of niet van die ehh dat kleine hoeveelheidje.”
“wie die [plaats 2] ”,vraagt [medeverdachte 2] . Hij vertelt [medeverdachte 5] dat hij dat geld heeft gekregen en [naam 3] heeft gebeld. Die zou het geld op de bank storten en dan konden zij de bestelling betalen. [medeverdachte 5] antwoordt dat hij dat begrijpt en zegt dat [naam 3] dan toch ook gelijk die bestelling erin had kunnen zetten voor vandaag. Waarop [medeverdachte 2] antwoordt dat ze die bestelling al hadden gedaan, maar dat ‘zij’ (lees: [bedrijf 4] B.V.) dat pas af sturen als ‘wij’ (lees: [bedrijf 5] ) betaald hebben. Volgens [medeverdachte 5] is het dan maandag toch bij hen. [medeverdachte 2] antwoordt; “
ja wij moeten die factuur betalen en dan gaan we vanavond, dan staat dat geld erop en dan krijgt hij volgende week, dan krijgt hij zijn vaten en dan zien we, en zo moet dat gaan lopen he.”
van dat spul heeft gehoord of niet”. [medeverdachte 2] antwoordt “
helemaal niks, helemaal niks maar dat moet per mail binnenkomen he.”Waarop [medeverdachte 5] zegt “
nee ik bedoel wat zou komen dat andere”.[medeverdachte 2] weet niet wat [medeverdachte 5] bedoelt en vraagt of hij “
dat van [plaats 2] bedoelt”. Dat bevestigt [medeverdachte 5] . [medeverdachte 2] antwoordt dat hij dat heeft gehoord, “
dat wordt donderdag of vrijdag geleverd. De 11e of de 12e, als ik het definitief heb dan meld ik dat [plaats 2] . (…) Hij heeft eerst twee weken gewacht om een paar centen te geven.”[medeverdachte 2] moet volgens [medeverdachte 5] tegen [plaats 2] zeggen dat ‘het’ donderdag of vrijdag klaar staat en dan kan hij ‘het’ ’s middags afhalen. [medeverdachte 2] zegt dat dat goed is. Hij gaat het ‘hem’ melden.
die [plaats 2] heeft geïnformeerd dat hij vrijdag die rommel kan komen ophalen.”
6.Feit 3 De formamide
7.De bewezenverklaring
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
9.De strafbaarheid van verdachte
10.De op te leggen straf of maatregel
11.De toegepaste wettelijke voorschriften
12.De beslissing
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
480 (vierhonderdtachtig) uren;
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen.