ECLI:NL:RBOVE:2024:4850

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
08.964503.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van drugshandel en valsheid in geschrift

Op 18 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van drugshandel en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het voorbereiden en bevorderen van de invoer van 324 kilogram cocaïne, alsook aan het medeplegen van valsheid in geschrift. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij de invoer van cocaïne door gebruik te maken van een deklading van kikkererwten. De verdachte had kennis van de illegale activiteiten en heeft actief bijgedragen aan de voorbereidingen voor de drugshandel. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door valse facturen op te maken en te gebruiken, die bestemd waren om als bewijs te dienen voor niet geleverde diensten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 2, maar achtte de bewezenverklaring van de feiten 3 en 4 voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk geëist door het Openbaar Ministerie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.964503.20 (P)
Datum vonnis: 18 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1956 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 en 24 juni 2024, van 1 juli 2024 en 10 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. B.J. de Pree, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander of anderen heeft beziggehouden met
- de invoer van 324 kilogram cocaïne
(feit 1)en voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op die invoer
(feit 2)
- voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op de productie of bewerking van synthetische drugs door:
- 16.800 liter azijnzuuranhydride te bestellen en te vervoeren (
feit 5 primair),
- 600 kilogram hydroxylamine hydrochloride aan te kopen en/of 2.300 kilogram formamide te bestellen (
feit 3), en
- valsheid in geschrift
(feit 4).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 24 september 2018 te [plaats 2] (gemeente Cranendonck) en/of Nijmegen en/of de haven van Rotterdam en/of op de Westerschelde en over Nederlandse territoriale wateren en/of [plaats 1] en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) heeft gebracht ongeveer 324 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst.
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 24 september 2018 te [plaats 2] (gemeente Cranendonck) en/of Nijmegen en/of de haven van Rotterdam en/of op de Westerschelde en over Nederlandse territoriale wateren en/of [plaats 1] en/of elders in Nederland en/of Antwerpen (België),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van van ongeveer 324 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- de deklading welke ter maskering van de voornoemde hoeveelheid verdovende middelen (te weten kikkererwten) (aan)gekocht;
- contact onderhouden met de leverancier van de deklading;
- ( een) aanbetaling(en) verricht aan de leverancier van de deklading kikkererwten en vervolgens deze deklading (laten) in(ge)laden in een container (met nummer [nummer 1] ) met als eindbestemming Nederland;
- contact onderhouden met zijn mededader(s);
- de inklaring van de betreffende de container(s), waarin de cocaïne (tussen de lading) was verborgen, geregeld en/of (laten) regelen door [bedrijf 1] ;
- de Bill of Lading en/of de overige documenten verzonden voor vrijgave van de container met daarin de cocaïne;
- vervoer van de container (s) (laten) van Antwerpen naar Nederland geregeld;
- kosten van het vervoer van de container voldaan;
- een aflever en/of overslagadres van de container in Nederland ( [plaats 1] ) geregeld;
- een loods en/of pand (gelegen aan [adres 1] te [plaats 2] ) geregeld en/of ter beschikking gesteld ten behoeve van de op en/of (nadere) overslag van voornoemde hoeveelheid verdovende middelen en/of de bijbehorende deklading.
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 januari 2019 te [plaats 2] (gemeente Cranendonck) en/of [plaats 3] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
600 kilogram (in elk geval een hoeveelheid) hydroxylamine hydrochloride,
besteld en/of vervoerd en/of laten vervoeren en/of opgeslagen en/of verpakt en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of gekocht en/of verkocht en/of gefinancierd en/of ter beschikking gesteld en/of voorhanden gehad,
en/of
2300 kilogram (in elk geval een hoeveelheid) formamide besteld,
welke stoffen benodigd is/zijn, althans kunnen/kan worden gebruikt, bij/voor de bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of MDEA en/of MDA en/of amfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 januari 2020 in [plaats 2] en/of [plaats 4] en/of [plaats 5] en/of [plaats 6] en/of elders in Nederland en/of [plaats 7] en/of elders in Bosnië en Herzegovina,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meer facturen en/of een orderbevestiging met betrekking tot leveringen van goederen en/of diensten,
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken of heeft vervalst of heeft doen vervalsen,
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid de volgende factu(u)r(en):
- Factuur 2018-1 ad 1.998,92 euro d.d. 29-09-2018 van [bedrijf 2] BV aan [bedrijf 3] BV (DOC-142);
- Factuur 2018-2 ad 28.500,00 euro d.d. 26-10-2018 van [bedrijf 2] BV aan [bedrijf 4] BV (DOC-143-1);
- Factuur 2018-3 ad 28.500,00 euro d.d. 29-10-2018 van [bedrijf 2] BV aan [bedrijf 4] BV (DOC-143-2);
- Factuur [nummer 2] ad 5.341,00 euro d.d. 24-01-2019 van [bedrijf 5] BV aan [bedrijf 3] BV (DOC-077-1);
- Credit-factuur [nummer 4] ad -/- 5.341,00 euro d.d. 28-01-2019 van [bedrijf 5] BV aan [bedrijf 3] BV (doc-077-2);
- Factuur [nummer 3] ad 5.929,00 euro d.d. 28-01-2019 van [bedrijf 5] BV aan [bedrijf 3] BV (DOC-077-3);
- Factuur [nummer 3] ad 5.929,00 euro d.d. 28-01-2019 van [bedrijf 5] BV aan [bedrijf 3] BV (DOC-077-5);
- Credit-factuur [nummer 5] ad -/- 5.929,00 euro d.d. 25-03-2019 van [bedrijf 5] BV aan [bedrijf 3] BV (DOC-077-4);
opgemaakt of laten opmaken, terwijl (telkens) in werkelijkheid de op de facturen en/of orderbevestiging vermelde goederen en/of diensten niet zijn geleverd aan/door [bedrijf 4] BV en/of [bedrijf 3] BV en/of [bedrijf 2] BV en/of [bedrijf 5] BV en/of [bedrijf 6] BV en/of de daarop vermelde betalingen nooit (is) zijn gedaan,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
EN/OF
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 januari 2020 in [plaats 2] en/of [plaats 4] en/of [plaats 5] en/of [plaats 6] en/of elders in Nederland en/of [plaats 7] en/of elders in Bosnië en Herzegovina,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
de (bedrijfs)administratie van onderscheidenlijk [bedrijf 3] BV en/of [bedrijf 4] BV,
zijnde (telkens) een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken of heeft vervalst of heeft doen vervalsen,
door het opnemen en/of het laten opnemen en/of daarin verwerken en/of laten verwerken van een of meer valse geschriften te weten:
- Factuur 2018-1 ad 1.998,92 euro d.d. 29-09-2018 van [bedrijf 2] BV aan [bedrijf 3] BV (DOC-142);
- Factuur 2018-2 ad 28.500,00 euro d.d. 26-10-2018 van [bedrijf 2] BV [bedrijf 4] BV (DOC-143-1);
- Factuur 2018-3 ad 28.500,00 euro d.d. 29-10-2018 van [bedrijf 2] BV [bedrijf 4] BV (DOC-143-2);
- Factuur [nummer 2] ad 5.341,00 euro d.d. 24-01-2019 van [bedrijf 5] BV aan [bedrijf 3] BV (DOC-077-1);
- Credit-factuur [nummer 4] ad -/- 5.341,00 euro d.d. 28-01-2019 van [bedrijf 5] BVaan [bedrijf 3] BV (doc-077-2);
- Factuur [nummer 3] ad 5.929,00 euro d.d. 28-01-2019 van [bedrijf 5] BV aan [bedrijf 3] BV (DOC-077-3);
- Factuur [nummer 3] ad 5.929,00 euro d.d. 28-01-2019 van [bedrijf 5] BV aan [bedrijf 3] BV (DOC-077-5);
- Credit-factuur [nummer 5] ad -/- 5.929,00 euro d.d. 25-03-2019 van [bedrijf 5] BVaan [bedrijf 3] BV (DOC-077-4);
bestaande deze valsheid van deze facturen hierin, dat in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- deze zien op betalingen en/of leveringen en/of diensten terwijl van die betalingen en/of leveringen en/of diensten aan genoemde partijen in werkelijkheid geen sprake was.

3.Inleiding

In dit hoofdstuk beschrijft de rechtbank allereerst kort het onderzoek Madagaskar en schetst zij het kader van de leerstukken (voorwaardelijk) opzet en medeplegen. In de hoofdstukken daarna volgen per feit de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, waarna de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting per ten laste gelegd feit de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden vaststelt aan de hand van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt ten slotte, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden tot conclusies komt en gaat vervolgens over tot de beantwoording van de bewijsvraag.
De rechtbank zal voor de leesbaarheid en de begrijpelijkheid van het vonnis bij de bespreking van de feiten zowel verdachte (hierna: [verdachte] ) als de medeverdachten hierna telkens met hun achternaam aanduiden. De medeverdachten betreffen: [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) en [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ).
3.1
Aanleiding voor en korte inleiding in het onderzoek Madagaskar
Op 12 november 2018 is bij het ‘Meldpunt verdachte transacties chemicaliën’ van de FIOD een melding binnengekomen van het bedrijf [bedrijf 7] . Deze melding hield in dat een man bij hen had geïnformeerd naar de levering van diverse chemicaliën, die bij de productie van synthetische drugs kunnen worden gebruikt. Bij de melding waren twee foto’s gevoegd; een foto van een auto (merk Volkswagen met het kenteken [kenteken] ) en een foto van een oude man. De oude man is later geïdentificeerd als [naam 1] , de vriend van de moeder van [medeverdachte 6] .
Naar aanleiding van deze melding in combinatie met bevindingen van de politie omtrent [medeverdachte 6] , die een chemicaliën handel zou hebben met de naam [bedrijf 3] B.V., is door de FIOD een onderzoek gestart onder de naam Madagaskar naar de mogelijke facilitering van drugsproductie door het verwerven en leveren van grondstoffen/chemicaliën en de mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 6] en eventuele anderen daarbij.
Uit dit onderzoek komt onder meer naar voren dat door het bedrijf [bedrijf 6] B.V. (hierna: [bedrijf 5] ) bij onder andere [bedrijf 8] B.V. (hierna: [bedrijf 8] ) en [bedrijf 9] B.V. geïnformeerd wordt naar, offertes worden opgevraagd en bestellingen worden geplaatst voor verschillende chemicaliën, die bij de productie van synthetische drugs kunnen worden gebruikt. Zo wordt op 21 februari 2019 door [bedrijf 5] bij [bedrijf 8] een bestelling geplaatst van 56 jerrycans à 37 kg zwavelzuur. Omdat zwavelzuur misbruikt kan worden voor de productie van amfetamine is door een medewerker van [bedrijf 8] op 21 februari 2019 een prospectbezoek gebracht aan [bedrijf 5] . Gesproken is met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Het zwavelzuur is op 4 maart 2019 afgeleverd bij [bedrijf 5] aan de [adres 2] in [plaats 5] . Ook is op 25 juni 2019 een vat van 200 liter mierenzuur en een vat van 200 liter fosforzuur door [bedrijf 5] besteld bij [bedrijf 9] B.V. Deze zuren zijn op 12 juli 2019 afgeleverd bij [bedrijf 5] .
Het zwavelzuur, mierenzuur en fosforzuur zijn gefactureerd aan [bedrijf 10] d.o.o. (hierna: [bedrijf 10] ). Dit bedrijf is gevestigd in Bosnië en Herzegovina.
Op 17 juni 2019 zijn de jerrycans zwavelzuur bij [bedrijf 5] opgehaald en vervoerd naar een loods bij een boerderij in [plaats 8] . Op 18 juni 2019 is in die loods een productielocatie voor amfetamine en BMK, een zogenaamd drugslab, aantroffen.
Het mierenzuur en fosforzuur zijn op 12 juli 2019 bij [bedrijf 5] opgehaald en vervoerd naar een loods in [plaats 9] , waar op 21 augustus 2019 eveneens een drugslab is aangetroffen.
Daarnaast is in de maand juli 2019 door [bedrijf 5] een offerte opgevraagd en een bestelling geplaatst bij [bedrijf 11] in België voor formamide; een offerte voor 5.000 liter en een bestelling van 200 liter. Een levering heeft nooit plaatsgevonden.
Het onderzoek Madagaskar heeft voor een aantal verdachten nog andere verdenkingen opgeleverd, die in de vonnissen van de desbetreffende verdachten worden besproken.
Kernvraag is of en zo ja, op welke manier [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] bij de aan hen ten laste gelegde feiten betrokken zijn geweest en wat hun rol is geweest.
3.2
Het (voorwaardelijk) opzet
Per feit zal de rechtbank, indien nodig, beoordelen of sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Het toetsingskader daarvoor, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover van belang in deze zaak, laat zich als volgt samenvatten.
Ingevolge artikel 10a, eerste lid, onder 3 van de Opiumwet is strafbaar degene die stoffen voorhanden heeft waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het opzettelijk vervaardigen van een (verdovend) middel van lijst I en dat hij die stoffen voorhanden heeft om dat vervaardigen voor te bereiden of te bevorderen.
Wat betreft de bestemming van de voorhanden stoffen, is wetenschap in voorwaardelijke zin voldoende, maar kan ook een variant van culpa toereikend zijn, te weten een ernstige reden om te vermoeden dat die stoffen zijn bestemd voor het vervaardigen van een middel van lijst I. Er moeten dus objectieve bezwaren bestaan die bij de verdachte een ernstig vermoeden (moeten) hebben teweeggebracht dat de voorhanden stof bestemd is voor het vervaardigen van een harddrug. Waar het in belangrijke mate gaat om de intenties van anderen dan de verdachte zelf ten aanzien van het gebruik van de stoffen, is het voor de strafbaarheid van de voorbereidingshandelingen niet vereist dat de verdachte vooraf op de hoogte is van alle details van het voorgenomen synthetiseren van drugs, zoals de precieze aard van het beoogde middel van lijst I, de kenmerken van het productieproces en de bijdrage die de voorhanden stof daarin vervult. In die zin kan een globaal opzet voldoende zijn en is kennis van de toegepaste scheikunde niet nodig.
Samengevat: voor strafbaarheid op grond van artikel 10a, eerste lid, onder 3 van de Opiumwet is in dit geval noodzakelijk dat de verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaardt dat hij de productie van een synthetische harddrug voorbereidt of bevordert door een stof voorhanden te hebben waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij dient als voorloper van die synthetische harddrug. Als het gaat om gedragingen met betrekking tot voorwerpen of stoffen waarvan de verdachte de werkelijke aard niet kent, dient dan meer in het bijzonder te kunnen worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op die criminele bestemming en dat hij handelde om de productie van synthetische drugs voor te bereiden of te bevorderen.
3.3
Het medeplegen
Eveneens per feit zal de rechtbank beoordelen of van het ten laste gelegde medeplegen sprake is geweest. Het toetsingskader voor medeplegen, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover hier van belang, is als volgt gegeven in HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637:

3.2.1
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. (…) Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2.
Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
(…)
3.2.3.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. (…)
Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding”.
3.4
Voorbereidingshandelingen
Tot slot zal de rechtbank, indien nodig, beoordelen of sprake is van voorbereidingshandelingen. Het toetsingskader daarvoor, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover van belang in deze zaak, laat zich als volgt samenvatten.
Er is sprake van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet indien de verdachte opzettelijk
  • een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid middelen of inlichtingen te verschaffen,
  • zich of en ander gelegenheid middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
De rechtbank dient te beoordelen of deze handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met deze handelingen voor ogen had. Een voornemen en/of vraag uitzetten kan al een dergelijke strafbare handeling opleveren indien deze handeling concreet op het doel is gericht.

4.(Voorbereidingshandelingen voor de) invoer cocaïne (feit 1 en 2)

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich, in vereniging, schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 2 onder A (feit 1) en artikel 10a van de Opiumwet (feit 2).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak van de feiten 1 en 2 bepleit. Niet is gebleken dat verdachte wist – ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet – van de aanwezigheid van cocaïne onder de lading kikkererwten in de container.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt hierna allereerst de relevante feiten en omstandigheden vast.
In het kader van het onderzoek Madagaskar is onderzoek gedaan naar een partij van 324 kilogram cocaïne, die op 24 september 2018 in België is aangetroffen in een container met kikkererwten. De container is verscheept door [bedrijf 12] in Panama (hierna: [bedrijf 12] ) en had als bestemming [bedrijf 13] B.V. in Nederland. De zending was bestemd voor een nieuwe klant van [bedrijf 13] , genaamd [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] B.V.).
Een tweetal weken voor de vermoedelijke aankomstdatum heeft de financieel directeur van [bedrijf 13] B.V. de ontvangst van de zending afgezegd omdat hij geen zendingen uit risicolanden wilde ontvangen naar aanleiding van een eerdere cocaïnevondst bij een inpandig gevestigd transportbedrijf.
[verdachte] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 4] B.V. [naam 2] (hierna: [naam 2] ) werkt op commissiebasis voor [bedrijf 4] B.V. Deze samenwerking is vastgelegd in een
commissieovereenkomst die door [naam 2] en [verdachte] is ondertekend. In deze
overeenkomst zegt [naam 2] – kort gezegd – toe zijn kennis, kunde en contacten in onder
andere Zuid-Amerika in te zetten voor verkopen door onder andere [bedrijf 14] B.V. (ook een B.V. van [verdachte] ) en [bedrijf 4] B.V. [verdachte] was feitelijk leidinggevende en besliste of een transactie doorging of niet. [bedrijf 4] B.V. heeft verder geen medewerkers. Aan [naam 3] en [naam 4] van [bedrijf 13] B.V. wordt op 30 maart 2018 en 3 april 2018 per e-mail doorgegeven dat de e-mailadressen van [verdachte] en [naam 2] voor [bedrijf 4] B.V. zijn: [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] . Deze e-mailberichten worden ook cc verstuurd naar het privé-e-mailadres [e-mailadres 6] . Later is vooral gebruik gemaakt van een ander e-mailadres, te weten [e-mailadres 3] . Dat werd specifiek gebruikt voor sales door [naam 2] . [verdachte] beschikt wel over de inloggegevens van dat e-mailadres.
De eerste contacten met betrekking tot de aankoop van kikkererwten tussen [bedrijf 4] B.V. en [bedrijf 12] hebben op 6 augustus 2018 plaatsgevonden.
Alle e-mailberichten namens [bedrijf 12] zijn voorzien van de naam [naam 5] . Op 6 augustus 2018 om 2:51 uur is vanaf het e-mailadres [e-mailadres 3] een e-mailbericht gestuurd met het onderwerp “request for proposal” aan [e-mailadres 4] . In dit e-mailbericht stelt [bedrijf 4] B.V. zich voor als een groothandel die een klant heeft, genaamd [bedrijf 13] B.V., die op zoek is naar tonijn, groente en fruit in blik. Voor deze klant zal [bedrijf 4] B.V. de acquisitie, prijsonderhandelingen en productselectie doen en er wordt gevraagd om een aantrekkelijk voorstel, zodat binnen 48 uur een order geplaatst kan worden. In de header/koptekst van het e-mailbericht staat de naam van [naam 2] vermeld, onderaan het e-mailbericht staat de naam [verdachte] . Diezelfde dag heeft [bedrijf 12] in reactie op het e-mailbericht laten weten dat [bedrijf 12] uitsluitend kikkererwten kan leveren. Na enkele e-mailberichten over en weer is op 10 augustus 2018 een tegenvoorstel gedaan vanaf het e-mailadres [e-mailadres 3] waarin, in tegenstelling tot hetgeen in het e-mailbericht van 6 augustus 2018 staat, is vermeld dat [bedrijf 4] B.V. de bestelling zal plaatsen, betalen en importeren. Na wederom verschillende e-mailberichten over en weer is [bedrijf 4] B.V. op 15 augustus 2018 akkoord gegaan met een door [bedrijf 12] gedaan voorstel en wordt te kennen gegeven dat voor het aankoop- en betalingsproces een e-mailbericht zal worden gestuurd door [naam 3] van
[bedrijf 13] B.V. Daarop wordt op 17 augustus 2018 een e-mailbericht gestuurd door
[e-mailadres 3] aan [bedrijf 12] met de contactgegevens van [bedrijf 13] BV.
Op 3 september 2018 is vanaf [e-mailadres 3] een e-mailbericht gestuurd aan [naam 6]
, werkzaam bij [bedrijf 1] B.V. Volgens dit bericht is de partij die via [bedrijf 13]
B.V. was besteld, uiteindelijk voor hen (de rechtbank begrijpt: voor [bedrijf 4] B.V.) bestemd en wordt de vraag gesteld wanneer de zending arriveert. Onder dit e-mailbericht staat als afzender de naam [naam 2] .
Bij de doorzoeking van de woning van [verdachte] is onder andere een ordner aangetroffen met
het opschrift “INFO Partner Sales [naam 2] ”. In die ordner wordt een aantal notities
aangetroffen. Een van die notities luidt “ [naam 2] 13.8.18 [plaats 2] ” met daarop meerdere
bedragen, het woord “Kikkererwten” met daarachter enkele bedragen en de woorden
“plusminus 6 sept week 350 K - deel [bedrijf 4] ”, waaruit het onderzoeksteam afleidt dat
verdachte [verdachte] kennelijk rekende op een bedrag van € 350.000,00 euro voor [bedrijf 4] B.V. op of rond 6 september 2018, zijnde de beoogde afleverdatum van de container met
kikkererwten.’
Uit aantekeningen in de agenda van [verdachte] blijkt voorts dat [verdachte] en [naam 2] zeer
frequent (telefonisch) contact hadden.
[naam 3] laat namens [bedrijf 13] B.V. op 10 september 2018 per e-mailbericht aan [verdachte] weten dat hij er geen goed gevoel bij heeft en om die reden niet verder gaat met de deal. Vanaf dat moment bemoeien [naam 2] en [verdachte] zich namens [bedrijf 4] B.V., zonder tussenkomst van derden, met de aankomst en aflevering van de container in Nederland. Volgens [naam 6] , werknemer van [bedrijf 1] B.V., is [naam 2] bij hen op kantoor gekomen namens [bedrijf 4] B.V. Deze persoon onderhield volgens [naam 6] contacten met [bedrijf 1] B.V. over de lading kikkererwten. Eén keer kwam deze man samen met een andere man. [naam 7] van [bedrijf 1] B.V. was daar ook bij. [naam 7] bevestigt dit en heeft verklaard zich te herinneren dat twee mannen op kantoor zijn geweest in verband met die container kikkererwten.
De verklaring van [naam 6] wordt voorts bevestigd door de mailwisseling tussen
hemzelf en een persoon die gebruik maakt van het e-mailadres [e-mailadres 3] en die
wordt aangeduid als [naam 2] en ook met die naam de reactiemail afsluit over het door
[bedrijf 1] B.V. benodigde afleveradres van de kikkererwten en de KvK-gegevens
van de ontvanger.
Uit DOC-227 in het dossier blijkt dat de mailer die aangeduid wordt als “ [naam 2] ” aan
[naam 6] vraagt hoe laat de container komt. Vervolgens vindt ook communicatie
plaats over het aflevertijdstip en het afleveradres in [plaats 2] .
Op 25 september 2018 heeft [naam 6] van [bedrijf 1] BV aan [verdachte] per
e-mail laten weten dat er ongeveer 300 kilogram cocaïne is aangetroffen in de container met
kikkererwten. [verdachte] heeft daarop per e-mail gereageerd met de vraag hoe het nu verder gaat. Dit bericht is CC naar het privé-e-mailadres van [naam 2] gestuurd. Vanaf die tijd is [verdachte] bezig geweest ofwel alsnog de lading kikkererwten te verkrijgen ofwel het geld dat hij kwijt was aan de lading kikkererwten, weer terug te krijgen.
[verdachte] heeft stellig ontkend iets te maken te hebben met de (voorbereiding van de) import van 324 kilo cocaïne met kikkererwten als deklading.
De rechtbank overweegt dat de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden vreemde en dubieuze omstandigheden betreffen. Zo is het branchevreemd dat [verdachte] direct contact heeft met de buitenlandse leverancier, terwijl dat eigenlijk de taak is van [bedrijf 13] B.V. De vraag is of deze omstandigheden nu maken dat [verdachte] , ondanks zijn ontkenning in de gegeven omstandigheden, kan worden tegengeworpen dat het niet anders kan zijn dan dat hij wist waar hij mee bezig was dan wel dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij deelnam aan de strafbare voorbereidingshandelingen als tenlastegelegd. De rechtbank komt niet tot die conclusie. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende wettige bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank kan vaststellen dat [verdachte] wist dan wel dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er 324 kilogram cocaïne in de container met kikkererwten zat. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van de import van de aangetroffen hoeveelheid cocaïne en de voorbereiding daarvan, zoals tenlastegelegd onder de feiten 1 en 2.

5.Feit 3 De hydroxylamine hydrochloride en formamide

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] artikel 10a van de Opiumwet heeft overtreden door 600 kilo hydroxylamine hydrochloride (hierna: HH) te bestellen en te (laten) vervoeren en voorhanden te hebben en door 2300 kilo formamide te bestellen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van feit 3 bepleit. Niet is gebleken dat verdachte wist – ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet – dat de HH en formamide bestemd waren voor het vervaardigen van verdovende middelen. Ten aanzien van de formamide stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat er sprake is van vrijwillige terugtred, aangezien de bestelling niet is doorgegaan en door [verdachte] is geannuleerd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
De relevante feiten en omstandigheden
Vanaf 5 maart 2018 is er per e-mail contact tussen [verdachte] en [bedrijf 15] , een Pools bedrijf. [verdachte] maakt hierbij gebruik van het e-mailadres: [e-mailadres 5] . [verdachte] heeft een offerteaanvraag gedaan bij [bedrijf 15] . Er wordt onder andere gevraagd naar formamide en mierenzuur. Op 13 april 2018 informeert [verdachte] naar de prijs voor formamide 99%.
[medeverdachte 6] zit in de periode van 13 maart 2018 tot en met 13 augustus 2018 in voorarrest in verband met het onderzoek 26OLNEY. In dat onderzoek wordt [medeverdachte 6] verweten dat hij op 8 maart 2018 in [plaats 10] in totaal 14.500 liter methanol, mierenzuur en aceton voorhanden heeft gehad als voorbereidingshandelingen ter zake artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik Chemicaliën.
[verdachte] is ervan op de hoogte dat [medeverdachte 6] in maart 2018 is opgepakt en vanaf dat moment is hij voorzichter geworden met [medeverdachte 6] , ook omdat hij met hem al het nodige heeft meegemaakt in verband met [bedrijf 5] . [verdachte] verklaart dat hij op 13 april 2018 bij [bedrijf 15] heeft geïnformeerd naar formamide voor [medeverdachte 6] , maar ook dat hij geen contact met [medeverdachte 6] heeft tijdens diens detentie. Ook heeft [verdachte] in de periode van 13 april 2018 en 20 mei 2018 voor [medeverdachte 6] bij [bedrijf 15] prijzen opgevraagd voor een drietal chemische stoffen met CAS-nummers, waarvan formamide en waterstofjodide een illegaal gebruik kennen bij de productie van synthetische drugs.
Op 4 september 2018 stuurt [verdachte] een e-mail aan [bedrijf 15] waarin hij vermeldt dat er in april/mei van dat jaar al prijzen en leveringsvoorwaarden zijn uitgewisseld. In deze mail geeft hij door dat er een nieuw bedrijf wordt opgericht, namelijk [bedrijf 3] en wordt een lijst met producten genoemd die [bedrijf 3] graag wil kopen van [bedrijf 15] . Op deze lijst staan elf chemicaliën genoemd met CAS-nummers. Van deze elf chemicaliën kennen er vijf een illegaal gebruik bij de productie van synthetische drugs, te weten formamide, waterstofjodide, caustic soda, zwavelzuur, HH en APAAN. Van die laatste stof is geen legaal gebruik bekend.
Ook op 5 september 2018 vraagt [verdachte] per mail een prijsopgave voor een chemische stof (Benzylcyanide), die een illegaal gebruik kent bij de productie van synthetische drugs. Zodra [verdachte] een prijsopgave heeft van deze laatste stof, geeft hij dit direct door aan [medeverdachte 6] , zoals de rechtbank hierna uiteen zal zetten.
In het kader van een EOB heeft de FIOD van [bedrijf 15] een drietal facturen ontvangen waarop [bedrijf 3] BV als koper staat vermeld:
- factuur no. M: 21/25.10.2018: 300 kg hydroxylamine hydrochloride;
- factuur no. M: 004/12/2018: 2300 kg formamide;
- factuur no. M: 005/12/2018: 300 kg hydroxylamine hydrochloride.
Op alle drie deze facturen staat de naam van [verdachte] vermeld. Uit de bevraging van de bankrekening van [bedrijf 3] komt naar voren dat de factuur met betrekking tot de formamide niet is betaald, de andere twee zijn door [verdachte] voldaan. Getuige [getuige] , eigenaar/directeur van [bedrijf 15] , heeft verklaard dat de formamide om die reden ook niet geleverd is.
Bij de FIOD is [verdachte] geconfronteerd met de mails, facturen en de betaling. Hij is degene die de e-mails kon sturen en die de facturen heeft betaald.
[verdachte] is middels [bedrijf 16] BV 100% aandeelhouder van [bedrijf 3] . Op 11 september 2018 heeft [verdachte] [medeverdachte 6] gevolmachtigd om namens en in plaats van hem op te treden voor de volgende zaken:

het voorbereiden van in- en verkoopovereenkomsten zoals aanvragen en uitbrengen van offertes voor de import en export van chemische producten, alsmede het aanvragen en uitbrengen van offertes voor de handel, distributie, transport en logistiek van chemische producten en geneesmiddelen voor mens en dier.
Volgens [verdachte] heeft [medeverdachte 6] feitelijk de touwtjes in handen bij [bedrijf 3] , maar formeel zeker niet.
In de iPhone XS van [medeverdachte 6] worden WhatsApp-gesprekken aangetroffen tussen [medeverdachte 6] en [verdachte] . Zo doet [medeverdachte 6] bij [verdachte] navraag naar diverse gegevens omtrent [bedrijf 3] . [verdachte] stuurt [medeverdachte 6] via WhatsApp documenten toe, die onder meer zien op het openen van de bankrekening van [bedrijf 3] . Daarnaast stuurt [verdachte] een foto van een computerbeeldscherm waarop een visitekaartje van [bedrijf 3] te zien is met de naam van [medeverdachte 6] .
[medeverdachte 6] vraagt op 4 oktober 2018 aan [naam 8] ( [verdachte] ) of hij prijzen heeft gekregen en dat
“die Pool zo vlug is als dikke stront.”[verdachte] antwoordt:
“€ 15000 voor 500 kg all-in.”[medeverdachte 6] vraagt of
“het kilo’s of liters zijn.”[verdachte] laat weten:
“is 500 liters, niet kg heb dit zojuist ontvangen.”[verdachte] laat weten dat “
[bedrijf 15] dinsdag en woensdag in België is en dat hij met [bedrijf 15] wil afspreken.” [verdachte] vraagt [medeverdachte 6] om mee te gaan. Op 5 oktober 2018 wordt vervolgens de prijsopgave die [verdachte] ontvangt van [bedrijf 15] vrijwel direct doorgezonden aan [medeverdachte 6] . [verdachte] en [medeverdachte 6] hebben vervolgens op 10 oktober 2018 een ontmoeting met de man van [bedrijf 15] .
[getuige] heeft de twee bestellingen HH naar Berlijn gebracht. De eerste zending is opgehaald door [medeverdachte 6] ( [alias 1] ) en een Poolse man ( [alias 2] ) en de tweede door een Nederlands meisje.
Uit de raadpleging van het DrCHIS komt met betrekking tot HH naar voren dat die stof onder meer een illegaal gebruik kent bij de productie van amfetamine.
Uit het DrCHIS komt met betrekking tot formamide naar voren dat deze stof onder meer een illegaal gebruik kent bij de productie van amfetamine en MDA.
5.3.2
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat artikel 10a van de Opiumwet een drietal varianten van strafbare voorbereidingshandelingen kent, waaronder kort gezegd het ‘voorhanden hebben van stoffen’ en het ‘zich of en ander gelegenheid middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen’
Er is sprake van ‘het voorhanden hebben’ in de zin van vorenbedoeld artikel wanneer de verdachte de feitelijke macht over de voorwerpen en stoffen kan uitoefenen in die zin dat hij daarover kan beschikken. Die stoffen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Bij bewezenverklaring van ‘het voorhanden hebben’ hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat deze stoffen aan de verdachte toebehoren of dat hij daarover beschikkings- of beheersbevoegdheid heeft. De stoffen moeten zich wel in de machtssfeer van de verdachte bevinden. Daarvoor is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de voor productie van drugs bestemde stoffen, althans de aanmerkelijke kans daarop.
Gelet op het feit dat de 2.300 kilo formamide enkel is besteld en niet is geleverd, omdat die niet is betaald, hebben [medeverdachte 6] en [verdachte] niet de feitelijke beschikkingsmacht over de formamide kunnen uitoefenen. Er is aldus geen sprake van ‘het voorhanden hebben van stoffen’. Dat ligt anders voor de in totaal 600 kilo HH.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor aan feiten en omstandigheden heeft vastgesteld, is zij van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte 6] gezamenlijk de bedrijfsvoering doen voor [bedrijf 3] .
[verdachte] is in samenspraak met [medeverdachte 6] bezig geweest de bestellingen voor de HH bij [bedrijf 15] te plaatsen. [verdachte] houdt [medeverdachte 6] via WhatsApp op de hoogte van zijn contacten met de directeur van [bedrijf 15] en de prijslijsten die [verdachte] ontvangt van [bedrijf 15] voor diverse chemicaliën stuurt hij vrijwel direct door naar [medeverdachte 6] . Zij hebben samen de directeur van [bedrijf 15] persoonlijk ontmoet op 10 oktober 2018 in Amsterdam. [verdachte] heeft de offerte-aanvraag en de betalingen aan [bedrijf 15] gedaan voor de HH en [medeverdachte 6] heeft de HH in Berlijn opgehaald. Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] en dat sprake is van medeplegen, waardoor [verdachte] en [medeverdachte 6] samen de HH voorhanden hebben gehad.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of gelet op het feit dat de 2.300 kilo formamide enkel is besteld en niet is geleverd, omdat er niet betaald is, voldoende is om te kunnen spreken van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10 a van de Opiumwet.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het enkele bestellen onder omstandigheden wel degelijk een strafbare voorbereidingshandeling opleveren indien deze handeling concreet op een misdadig doel is gericht. De rechtbank heeft aanzien van de HH vastgesteld dat [medeverdachte 6] en [verdachte] zich bezig hebben gehouden met de aanschaf van grondstoffen voor verdovende middelen. In die context hadden zij contacten met elkaar. De rechtbank is onder die omstandigheden dan ook van oordeel dat het bestellen van formamide ook in die context gezien moet worden, zodat het bestellen onder deze omstandigheden een strafbare voorbereidingshandeling oplevert in de zin van de Opiumwet.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op al voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, [verdachte] en [medeverdachte 6] de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zij de productie van amfetamine hebben voorbereid en/of bevorderd formamide te bestellen en door HH voorhanden te hebben waarvan zij ernstige redenen hebben gehad om te vermoeden dat die HH en de formamide bestemd was voor de bereiding van amfetamine.

6.Feit 4 De valsheid in geschrift

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich, in vereniging, hebben schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van feit 4 bepleit. Ten aanzien van geen van de in de tenlastelegging opgesomde facturen kan wettig en overtuigend bewezen worden dat sprake is van opzet bij [verdachte] met betrekking tot het valselijk opmaken van de facturen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
In het kader van het onderzoek naar de aankoop en/of levering van de chemicaliën voor synthetische drugs zijn op meerdere locaties bij doorzoekingen facturen aangetroffen en in beslag genomen. De vraag is of een aantal van deze facturen valselijk zijn opgemaakt ten einde geldstromen tussen rechtspersonen, die gelieerd zijn aan [medeverdachte 6] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , te doen voorkomen als legitieme betalingen, terwijl in werkelijkheid geen sprake is geweest van leveringen en/of diensten.
De betreffende facturen zijn gericht aan de rechtspersonen [bedrijf 3] en [bedrijf 4] B.V. Van die rechtspersonen is [verdachte] formeel (middellijk) aandeelhouder/bestuurder en tevens feitelijk bestuurder. De facturen zijn afkomstig van [bedrijf 17] B.V. (hierna: [bedrijf 17] ) en [bedrijf 5] . Van [bedrijf 17] is [naam 9] (hierna: [naam 9] ) formeel de 100% (middellijk) aandeelhouder/medebestuurder. [medeverdachte 6] is de feitelijk leidinggevende. Algemeen directeur alleen/zelfstandig bevoegd van [bedrijf 5] is [medeverdachte 1] . Samen met [medeverdachte 2] heeft hij de feitelijke leiding.
Daarnaast is een factuur aangetroffen van [bedrijf 18] B.V. aan [bedrijf 10] d.o.o. Ook is een factuur aangetroffen van [bedrijf 5] aan [bedrijf 10] d.o.o.
6.3.1
Factuur 2018-1 (DOC-142)
6.3.1.1 De feiten en omstandigheden
Deze factuur is aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning en het daarachter gelegen vrijstaande kantoor/garage van [naam 9] aan de [adres 3] in [plaats 4] in diens administratie in een smalle zwarte ordner met opschrift ‘ [bedrijf 17] 2018’.
Het betreft een factuur van [bedrijf 17] van 29 september 2018 aan [bedrijf 3] ten bedrage van
€ 1.998,92 inclusief 21% BTW. De factuur heeft als omschrijving ‘Kosten voor advieswerkzaamheden’. Op de factuur staan naast de naam en het telefoonnummer van [naam 9] ook de naam en het telefoonnummer van [medeverdachte 6] vermeld. Volgens [naam 9] is deze factuur in opdracht van [medeverdachte 6] opgemaakt. Noch [naam 9] noch [bedrijf 17] heeft advieswerkzaamheden verricht voor [bedrijf 3] , deze werkzaamheden behoren volgens het uittreksel van de KvK ook niet onder de geregistreerde bedrijfsactiviteiten. Dat deze factuur geen advieswerkzaamheden betreft, heeft [verdachte] bevestigd. Volgens hem gaat het om doorbelasting van accountantskosten. Hij weet niet waarom dat niet als omschrijving op de factuur is opgenomen. Volgens [verdachte] is de omschrijving op de factuur niet juist, maar dekt het wel de lading.
In de iPhone van [medeverdachte 6] is een WhatsApp-gesprek aangetroffen met een contact, behorend bij het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat in de telefoon van [medeverdachte 6] is opgeslagen als ‘ [naam 8] ’. In werkelijkheid betreft dit [verdachte] . Voornoemd telefoonnummer [telefoonnummer] staat op naam van De [bedrijf 14] B.V., eveneens een rechtspersoon waarvan [verdachte] enig (middellijk) aandeelhouder/bestuurder is. Bovendien staat bij diverse berichten in deze Whatsapp-conversatie de naam [verdachte] vermeld.
Op 27 september 2019 stuurt [verdachte] onder de contactnaam ‘ [naam 8] ’ het bericht ‘ [bedrijf 17] Rek. [verdachte] 1’ naar [medeverdachte 6] waarbij een factuur 2018-1 van diezelfde datum van [bedrijf 17] aan [bedrijf 3] is bijgevoegd. Deze factuur ziet er qua opmaak nagenoeg hetzelfde uit als die van 29 september 2018, zij het dat er geen adresgegevens van [bedrijf 3] in vermeld staan en er een BTW-percentage van 19% wordt berekend, waardoor de weergegeven optelsom niet juist is.
[verdachte] vraagt vervolgens aan [medeverdachte 6] of hij deze kan overmaken ten laste van [bedrijf 3] Chemicals: ‘
Is factuur [naam 9] ’.[medeverdachte 6] bevestigt dat dat kan.
6.3.1.2 De tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat facturen reeds naar hun aard in het maatschappelijk verkeer een bewijsbestemming hebben. Op grond van voormelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 6] de factuur valselijk heeft laten opmaken en dat [verdachte] dat wist. De factuur ziet immers op diensten die niet zijn verricht. De rechtbank acht ook bewezen dat de factuur is verstrekt aan [bedrijf 3] / [verdachte] . Gelet op het WhatsApp-gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] is er naar het oordeel van de rechtbank opzettelijk gebruik gemaakt van deze factuur. De factuur is in elk geval opgenomen in de administratie van [bedrijf 17] . Hiermee staat vast dat de factuur bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst en dat [medeverdachte 6] en [verdachte] dat ook wisten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft uiteengezet aan relevante feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de valsheid in geschrift samen met anderen is gepleegd. De rechtbank acht daarom het medeplegen ook wettig en overtuigend bewezen.
6.3.2
Facturen 2018-2 en 2018-3
6.3.2.1 De feiten en omstandigheden
Factuur 2018-2 betreft een factuur van [bedrijf 17] aan [bedrijf 4] van 26 oktober 2018 ten bedrage van € 28.500,00. De factuur heeft als omschrijving ‘Levering Plantain chips, 50 dozen per pallet x 24 zakjes per doos = 1200 zakjes, 28 pallets x 1200 zakjes’.
Factuur 2018-3 betreft eveneens een factuur van [bedrijf 17] aan [bedrijf 4] van 28 oktober 2018 ten bedrage van € 28.500,00. De factuur heeft als omschrijving ‘Levering Plantain chips (tweede levering), 50 dozen per pallet x 24 zakjes per doos = 1200 zakjes, 28 pallets x 1200 zakjes’.
Op 7 november 2018 is door [bedrijf 4] een bedrag van € 28.500,00 overgemaakt naar [bedrijf 17] , met als omschrijving ‘factuurnummer 2018-2.’ Factuur 2018-3 is niet betaald.
6.3.2.2 De tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank heeft op grond van voormelde feiten en omstandigheden niet kunnen vaststellen dat factuur 2018-2 valselijk is opgemaakt. De factuur heeft volgens de omschrijving op de factuur betrekking op de levering van chips en deze factuur is betaald. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat deze factuur vals is.
De rechtbank komt tot hetzelfde oordeel met betrekking tot factuur 2018-3. De enkele omstandigheid dat de factuur niet is betaald, maakt niet dat de factuur vals is/valselijk is opgemaakt.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om met betrekking tot factuur 2018-2 en 2018-3 vast te kunnen stellen dat sprake is van valsheid in geschrift.
6.3.3
Facturen [nummer 2] (DOC-077-1) en [nummer 3] (DOC-077-5) en creditfacturen [nummer 4] (DOC-77-2) en [nummer 5] (DOC-077-4)
Factuur [nummer 2] (DOC-077-1) betreft een factuur van 24 januari 2019 van [bedrijf 5] aan [bedrijf 3] ten bedrage van € 5.341,00 Op de factuur staat als omschrijving onder meer ‘1 eenheid Hydroxylimine Hydrochloride 99,99%’. Met de creditfactuur [nummer 4] (DOC-077-2) van 28 januari 2019 wordt factuur [nummer 2] gecrediteerd.
Vervolgens wordt er op 28 januari 2019 een factuur eindigend op [nummer 3] (DOC-077-5) opgemaakt, waarop als omschrijving ‘diensten’ staat vermeld. Met de creditnota [nummer 5] (DOC-077-4) van 25 maart 2019 wordt factuurnummer [nummer 3] gecrediteerd.
6.3.3.1 De tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en de behandeling ter terechtzitting vast dat hoewel de omschrijving op de facturen [nummer 6] en [nummer 7] niet overeenkomt met dat wat feitelijk is geleverd niet maakt dat die facturen vals zijn, nu het dossier ook de twee creditfacturen [nummer 7] en [nummer 8] bevat waarmee de facturen [nummer 6] en [nummer 7] worden teruggedraaid. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus niet wettig en overtuigend te bewijzen dat de facturen en creditfacturen opzettelijk valselijk zijn opgemaakt en dat ze gebruikt zijn als ware ze echt en onvervalst.
6.3.4
Factuur [nummer 3] (DOC-077-3)
De factuur is op 9 december 2019 aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] . [verdachte] appt vanaf 26 januari 2019 met [medeverdachte 6] over papierwerk dat in orde moet zijn en dat de papieren geregeld moeten worden. Daarvoor wil hij een afspraak maken met [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] . Die afspraak heeft op 28 januari 2019 plaatsgevonden bij het Van der Valk hotel in [plaats 11] . Daar zijn [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij aanwezig geweest.
Op 28 januari 2019 is door [bedrijf 5] een (nieuwe) factuur [nummer 3] (DOC-077-3) opgemaakt met als omschrijving ‘diensten’. Die factuur is op 28 januari 2019 voldaan door [bedrijf 3] .
Volgens [medeverdachte 1] heeft [bedrijf 5] nooit iets gedaan voor [bedrijf 3] . Volgens [medeverdachte 1] wilde [medeverdachte 6] [verdachte] via [bedrijf 5] spullen laten bestellen die uiteindelijk voor [medeverdachte 6] bestemd waren. Als de levering er was, zou [verdachte] zijn geld terugkrijgen. Volgens [medeverdachte 6] was het geld toch al van hem, omdat [bedrijf 3] zijn bedrijf was of omdat [bedrijf 3] hem nog geld verschuldigd was. Het ging om hydrochloride volgens [medeverdachte 1] .
[verdachte] verklaart dat [bedrijf 5] in zwaar weer zat en dat [bedrijf 3] een factuur van € 5000,-- van [bedrijf 5] heeft gekregen, zodat [bedrijf 5] met dat bedrag de inklaringskosten, douanerechten, transportkosten en dergelijke van de door [bedrijf 5] bestelde spullen kan betalen. Volgens [verdachte] zou dat bedrag door [bedrijf 5] terugbetaald worden. [bedrijf 5] heeft geen diensten verricht voor [bedrijf 3] , met de diensten die op de factuur staan, werden genoemde kosten bedoeld.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [bedrijf 3] het bedrijf is van [verdachte] , dat de factuur is opgemaakt door [medeverdachte 1] en dat er nooit een levering heeft plaatsgevonden. [medeverdachte 2] heeft geen idee welke diensten [bedrijf 5] aan [bedrijf 3] geleverd zou hebben.
6.3.4.1 De tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat facturen naar hun aard een bewijsbestemming in het maatschappelijk verkeer hebben. De rechtbank stelt op grond van voormelde feiten en omstandigheden vast dat factuur [nummer 3] (DOC-077-3) valselijk is opgemaakt en dat zowel [verdachte] , als [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] daarvan op de hoogte waren. De factuur ziet immers op diensten die niet zijn geleverd en is niet gecrediteerd. Onderhavige factuur is door [bedrijf 5] verstuurd aan [bedrijf 3] en is door [verdachte] namens [bedrijf 3] voldaan, zodat naar het oordeel van de rechtbank ook wettig en overtuigend kan worden bewezen dat opzettelijk gebruik is gemaakt van deze factuur. Hiermee staat vast dat de factuur bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst en dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] dat ook wisten. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft uiteengezet aan relevante feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de valsheid in geschrift samen met anderen is gepleegd. De rechtbank acht daarom het medeplegen ook wettig en overtuigend bewezen.
6.3.4
De conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat ten aanzien van factuur 2018-1 en [nummer 3] (DOC-077-3) sprake is van valsheid in geschrift en het opnemen van die valse geschriften in de bedrijfsadministratie.
Met betrekking tot de overige (credit)facturen spreekt de rechtbank [verdachte] daarvan vrij.

7.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 3 en 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 januari 2019 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen van één of meer middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of anderen inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
stoffen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
600 kilogram hydroxylamine hydrochloride, besteld en vervoerd en/of laten vervoeren en gekocht en gefinancierd en voorhanden gehad,
en
2300 kilogram (in elk geval een hoeveelheid) formamide besteld,
welke stof kan worden gebruikt, bij de bereiding van MDA en/of amfetamine;
4.
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 januari 2020 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
facturen met betrekking tot leveringen van diensten,
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft doen opmaken,
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededaders telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid de volgende facturen:
- Factuur 2018-1 ad 1.998,92 euro d.d. 29-09-2018 van [bedrijf 2] BV aan [bedrijf 3] BV (DOC-142);
- Factuur [nummer 3] ad 5.929,00 euro d.d. 28-01-2019 van [bedrijf 5] BV aan [bedrijf 3] BV (DOC-077-3);
laten opmaken, terwijl in werkelijkheid de op de facturen vermelde diensten niet zijn geleverd aan/door [bedrijf 3] BV en/of [bedrijf 2] BV en/of [bedrijf 5] BV en/of [bedrijf 6] BV,
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
en
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 januari 2020 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
de (bedrijfs)administratie van [bedrijf 3] BV,
zijnde telkens een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken,
door het opnemen en/of het laten opnemen van valse geschriften te weten:
- Factuur 2018-1 ad 1.998,92 euro d.d. 29-09-2018 van [bedrijf 2] BV aan [bedrijf 3] BV (DOC-142);
- Factuur [nummer 3] ad 5.929,00 euro d.d. 28-01-2019 van [bedrijf 5] BV aan [bedrijf 3] BV (DOC-077-3);
bestaande deze valsheid van deze facturen hierin, dat in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- deze zien op diensten terwijl van die diensten aan genoemde partijen in werkelijkheid geen sprake was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en in artikel 10a van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
en
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen;
feit 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief
het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

10.De op te leggen straf of maatregel

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren.
10.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een veroordeling komt, heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met het volledig blanco strafblad van verdachte en zijn leeftijd. Het betreft feiten die dateren van inmiddels ruim vier tot zes jaar geleden. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Indien de rechtbank tot een veroordeling komt voor de feiten 1 en 2 verzoekt de verdediging om voor de strafmaat te kijken naar het vonnis van medeverdachte [naam 2] dat al is gewezen. Mocht de rechtbank enkel tot een veroordeling komen voor één of meerdere facturen opgenomen onder feit 4, dan verzoekt de verdediging om de zaak af te doen met een rechterlijk pardon ex artikel 9a Sr, gelet op de enorme impact en schade die deze strafzaak op verdachte en zijn gezin heeft gehad.
10.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende mee laten wegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich beziggehouden met het verrichten van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van synthetische harddrugs en het plegen van valsheid in geschrift.
Verdachte opereerde daarbij als een soort van financier van en adviseur in de handel van chemicaliën die worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs. Het spreekt voor zich dat het plegen van dit soort misdrijven een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekent.
Verdachte heeft door zijn handelen drugsproducenten gefaciliteerd en daarmee heeft hij de productie van synthetische drugs in stand gehouden. De (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, het ongecontroleerde vervoer en de opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie en de dumpingen van drugsafval brengen grote veiligheidsrisico’s en risico’s voor de volksgezondheid met zich mee. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s veroorzaken voor de gebruikers, dat deze drugs kunnen leiden tot verslaving en dat verslaafde gebruikers veelal misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te voorzien. Tot slot is het ook een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in synthetische drugs in handen is van (grote) georganiseerde criminele verbanden die daar enorm veel geld mee verdienen en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging daarmee. Niet is gebleken dat verdachte de ernst daarvan heeft beseft. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook bijgedragen aan de ondermijnende criminaliteit die is verbonden met de georganiseerde drugshandel. Dat verdachte dit alles op de koop toe heeft genomen, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Door het opmaken en gebruikmaken van valse documenten wordt het vertrouwen in documenten met een bewijsbestemming ernstig geschaad. De integriteit van het financiële en economische verkeer staat of valt met het vertrouwen dat gesteld wordt en gesteld moet kunnen worden in de juistheid van stukken die tot enig bewijs dienen, zoals de factuur in kwestie. Dit vertrouwen is door het handelen van verdachte in ernstige mate aangetast. Dit rekent de rechtbank verdachte eveneens aan.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 2 april 2024 komt naar voren dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verder is niet gebleken van bijzondere persoonlijke omstandigheden waar de rechtbank bij de strafoplegging rekening mee moet houden.
Overschrijding redelijke termijn
In artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van verdachte heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank ziet in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding te bepalen dat de termijn een aanvang heeft genomen op het dat verdachte in verzekering is gesteld, te weten 30 juni 2020. Het eindvonnis zou dan gewezen moet worden op 30 juni 2022. Omdat het eindvonnis thans op 18 september 2024 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat deze overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn met ruim twee jaren en bijna drie maanden.
Op grond van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 dient de rechtbank bij het beantwoorden van de vraag welk rechtsgevolg moet worden verbonden aan de overschrijding van de redelijke termijn in de gevallen waarin deze met meer dan twaalf maanden is overschreden te handelen naar bevind van zaken. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding in onderhavige zaak matiging van de hierna op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De strafoplegging
Op misdrijven van deze ernst worden door rechters in de regel al langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd. Tegen verdachte is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist, ook ingegeven door het feit dat de officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle vier de tenlastegelegde feiten. De rechtbank is, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten onder 3 en 4 en het kennelijke gemak waarmee verdachte zich met dit soort criminele activiteiten inlaat, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

11.De inbeslaggenomen voorwerpen

11.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de administratie van verdachte moet worden verbeurdverklaard, nu alle stukken en documenten dienstbaar zijn geweest aan het cocaïnetransport en de aankoop van chemicaliën.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de inbeslaggenomen administratie aan verdachte moet worden teruggegeven, nu door de officier van justitie niet per document is onderbouwd dat dat stuk dienstbaar is geweest aan het cocaïnetransport en de aankoop van chemicaliën.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde administratie onder de nummers 1 tot en met 6 moet worden verbeurdverklaard, omdat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en het voorwerpen betreffen met betrekking tot welke feit 4, eerste en tweede cumulatief/alternatief is begaan.

12.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 33, 33a en 57 Sr.

13.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 3 en feit 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
en
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen;
feit 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief
het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de op de beslaglijst genoemde administratie onder de nummers 1 tot en met 6.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. M.J.A.L. Beljaars rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.