ECLI:NL:RBOVE:2024:4849

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
08.963602.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs met zwavelzuur, MDMA, PMK en ketamine

Op 18 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 62-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor zijn betrokkenheid bij de productie van synthetische drugs. De verdachte was verantwoordelijk voor voorbereidingshandelingen, waaronder het voorhanden hebben van 56 jerrycans zwavelzuur, 18 kilogram MDMA, 2 liter PMK en 463 gram ketamine. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen handelde om de productie van deze drugs te bevorderen. Het onderzoek, genaamd Madagaskar, onthulde dat de verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren bij de aankoop en het transport van chemicaliën die essentieel zijn voor de productie van synthetische drugs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de illegale bestemming van de stoffen, gezien zijn eerdere betrokkenheid bij druggerelateerde activiteiten. De rechtbank heeft de straf gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, maar legde desondanks een aanzienlijke gevangenisstraf op, gezien de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.963602.20 (P)
Datum vonnis: 18 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18, 24 en 25 juni 2024 en 10 september 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. L. de Leon, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er met betrekking tot de feiten 1 en 2, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander of anderen heeft beziggehouden met:
  • voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op de productie of bewerking van synthetische drugs door 56 jerrycans zwavelzuur (
  • 200 liter mierenzuur en 200 liter fosforzuur (
De verdenking komt er met betrekking tot feit 3, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen opzettelijk 18 kilo MDMA aanwezig heeft gehad en/of zich samen met een ander of anderen heeft beziggehouden met voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op de productie of bewerking van synthetische drugs door twee liter PMK voorhanden te hebben.
Tot slot komt de verdenking er met betrekking tot feit 4, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen opzettelijk zonder registratie 463 gram ketamine in voorraad heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2019
tot en met 18 juni 2019, te Bakel en/of Haaften en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of of buiten
het grondgebied van Nederland brengen van één of meer middelen vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn
en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
56 vaten/jerrycans (in elk geval een hoeveelheid) zwavelzuur,
welke stof(fen) benodigd is/zijn, althans kunnen worden gebruikt, bij/voor de
bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of MDEA en/of MDA
en/of amfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, besteld en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of verpakt
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of gekocht en/of verkocht en/of gefinancierd en/of ter beschikking gesteld
en/of voorhanden gehad.
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot
en met 21 augustus 2019, te Bakel en/of 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van één of meer middelen vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn
en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n),
200 liter (in elk geval een hoeveelheid) mierenzuur en/of 200 liter (in elk
geval een hoeveelheid) fosforzuur,
welke stof(fen) benodigd is/zijn, althans kunnen worden gebruikt, bij/voor de
bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of MDEA en/of MDA
en/of amfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, besteld en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of verpakt
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of gekocht en/of verkocht en/of gefinancierd en/of ter beschikking gesteld
en/of voorhanden gehad.
3.
hij op of omstreeks 9 december 2019 in een recreatiewoning te Nijkerk ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
18 kilogram (in elk geval een hoeveelheid) van een materiaal bevattende MDMA,
in elk geval een middel vermeld op lijst 1 van de Opiumwet,
EN/OF
hij op of omstreeks 9 december 2019 in een recreatiewoning te Nijkerk ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),
2 liter (in elk geval een hoeveelheid) van een vloeistof bevattende PMK (Piperonyl Methyl Keton) voorhanden gehad.
4.
hij op of omstreeks 9 december 2019 in een recreatiewoning te Nijkerk ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk zonder registratie
een werkzame stof te weten ongeveer 463 gram (in elk geval hoeveelheid) ketamine in voorraad heeft gehad.

3.Inleiding

In dit hoofdstuk beschrijft de rechtbank allereerst kort het onderzoek Madagaskar en schetst zij het kader van de leerstukken (voorwaardelijk) opzet en medeplegen. In de hoofdstukken daarna volgen per feit de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, waarna de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting per ten laste gelegd feit de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden vaststelt aan de hand van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt ten slotte, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden tot conclusies komt en gaat vervolgens over tot de beantwoording van de bewijsvraag.
De rechtbank zal voor de leesbaarheid en de begrijpelijkheid van het vonnis bij de bespreking van de feiten zowel verdachte (hierna: [verdachte] ) als de medeverdachten hierna telkens met hun achternaam aanduiden. De medeverdachten betreffen: [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) en [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ).
3.1
Aanleiding voor en korte inleiding in het onderzoek Madagaskar
Op 12 november 2018 is bij het ‘Meldpunt verdachte transacties chemicaliën’ van de FIOD een melding binnengekomen van het bedrijf [bedrijf 1] . Deze melding hield in dat een man bij hen had geïnformeerd naar de levering van diverse chemicaliën, die bij de productie van synthetische drugs kunnen worden gebruikt. Bij de melding waren twee foto’s gevoegd; een foto van een auto (merk Volkswagen met het kenteken [kenteken 1] ) en een foto van een oude man. De oude man is later geïdentificeerd als [naam 1] , de vriend van de moeder van [medeverdachte 1] .
Naar aanleiding van deze melding in combinatie met bevindingen van de politie omtrent [medeverdachte 1] , die een chemicaliën handel zou hebben met de naam [bedrijf 2] B.V., is door de FIOD een onderzoek gestart onder de naam Madagaskar naar de mogelijke facilitering van drugsproductie door het verwerven en leveren van grondstoffen/chemicaliën en de mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 1] en eventuele anderen daarbij.
Uit dit onderzoek komt onder meer naar voren dat door het bedrijf [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ) bij onder andere [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ) en [bedrijf 5] B.V. geïnformeerd wordt naar, offertes worden opgevraagd en bestellingen worden geplaatst voor verschillende chemicaliën, die bij de productie van synthetische drugs kunnen worden gebruikt. Zo wordt op 21 februari 2019 door [bedrijf 3] bij [bedrijf 4] een bestelling geplaatst van 56 jerrycans à 37 kg zwavelzuur. Omdat zwavelzuur misbruikt kan worden voor de productie van amfetamine is door een medewerker van [bedrijf 4] op 21 februari 2019 een prospectbezoek gebracht aan [bedrijf 3] . Gesproken is met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Het zwavelzuur is op 4 maart 2019 afgeleverd bij [bedrijf 3] aan de [adres 2] . Ook is op 25 juni 2019 een vat van 200 liter mierenzuur en een vat van 200 liter fosforzuur door [bedrijf 3] besteld bij [bedrijf 5] B.V. Deze zuren zijn op 12 juli 2019 afgeleverd bij [bedrijf 3] .
Het zwavelzuur, mierenzuur en fosforzuur zijn gefactureerd aan [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ). Dit bedrijf is gevestigd in [vestigingsplaats] .
Op 17 juni 2019 zijn de jerrycans zwavelzuur bij [bedrijf 3] opgehaald en vervoerd naar een loods bij een boerderij in [plaats 1] . Op 18 juni 2019 is in die loods een productielocatie voor amfetamine en BMK, een zogenaamd drugslab, aantroffen. Het mierenzuur en fosforzuur zijn op 12 juli 2019 bij [bedrijf 3] opgehaald en vervoerd naar een loods in [plaats 2] , waar op 21 augustus 2019 ook een drugslab is aangetroffen.
Het onderzoek Madagaskar heeft voor een aantal verdachten nog andere verdenkingen opgeleverd, die in de vonnissen van de desbetreffende verdachten worden besproken.
Kernvraag is of en zo ja, op welke manier [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] bij de aan hen ten laste gelegde feiten betrokken zijn geweest en wat hun rol is geweest.
3.2
Het (voorwaardelijk) opzet
Per feit zal de rechtbank indien nodig beoordelen of sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Het toetsingskader daarvoor, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover van belang in deze zaak, laat zich als volgt samenvatten.
Ingevolge artikel 10a, eerste lid, onder 3 van de Opiumwet is strafbaar degene die stoffen voorhanden heeft waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het opzettelijk vervaardigen van een (verdovend) middel van lijst I en dat hij die stoffen voorhanden heeft om dat vervaardigen voor te bereiden of te bevorderen.
Wat betreft de bestemming van de voorhanden stoffen, is wetenschap in voorwaardelijke zin voldoende, maar kan ook een variant van culpa toereikend zijn, te weten een ernstige reden om te vermoeden dat die stoffen zijn bestemd voor het vervaardigen van een middel van lijst I. Er moeten dus objectieve bezwaren bestaan die bij de verdachte een ernstig vermoeden (moeten) hebben teweeggebracht dat de voorhanden stof bestemd is voor het vervaardigen van een harddrug. Waar het in belangrijke mate gaat om de intenties van anderen dan de verdachte zelf ten aanzien van het gebruik van de stoffen, is het voor de strafbaarheid van de voorbereidingshandelingen niet vereist dat de verdachte vooraf op de hoogte is van alle details van het voorgenomen synthetiseren van drugs, zoals de precieze aard van het beoogde middel van lijst I, de kenmerken van het productieproces en de bijdrage die de voorhanden stof daarin vervult. In die zin kan een globaal opzet voldoende zijn en is kennis van de toegepaste scheikunde niet nodig.
Samengevat: voor strafbaarheid op grond van artikel 10a, eerste lid, onder 3 van de Opiumwet is in dit geval noodzakelijk dat de verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaardt dat hij de productie van een synthetische harddrug voorbereidt of bevordert door een stof voorhanden te hebben waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij dient als voorloper van die synthetische harddrug. Als het gaat om gedragingen met betrekking tot voorwerpen of stoffen waarvan de verdachte de werkelijke aard niet kent, dient dan meer in het bijzonder te kunnen worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op die criminele bestemming en dat hij handelde om de productie van synthetische drugs voor te bereiden of te bevorderen.
3.3
Het medeplegen
Eveneens per feit zal de rechtbank beoordelen of van het ten laste gelegde medeplegen sprake is geweest. Het toetsingskader voor medeplegen, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover hier van belang, is als volgt gegeven in HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637:

3.2.1
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. (…) Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2.
Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
(…)
3.2.3.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. (…)
Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding”.
3.4
Voorbereidingshandelingen
Tot slot zal de rechtbank, indien nodig, beoordelen of sprake is van voorbereidingshandelingen. Het toetsingskader daarvoor, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover van belang in deze zaak, laat zich als volgt samenvatten.
Er is sprake van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet indien de verdachte opzettelijk
  • een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,
  • zich of en ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
De rechtbank dient te beoordelen of deze handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met deze handelingen voor ogen had. Een voornemen en/of vraag uitzetten kan al een dergelijke strafbare handeling opleveren indien deze handeling concreet op het doel is gericht.

4.Feit 1 Zwavelzuur

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] zich, in vereniging, hebben schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 10a van de Opiumwet door het bestellen, kopen, verkopen en afleveren van 56 jerrycans zwavelzuur.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat niet is vast te stellen dat verdachte wetenschap had dat de 56 jerrycans bestemd waren voor de productie van drugs en daarmee kan opzet op de voorbereiding als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet niet bewezen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt hierna allereerst de relevante feiten en omstandigheden vast.
4.3.1
De bestelling door en levering van het zwavelzuur aan [bedrijf 3]
Op 30 januari 2019 neemt [medeverdachte 5] voor het eerst contact op met [medeverdachte 3] . In dit gesprek laat [medeverdachte 5] weten aan [medeverdachte 3] dat hij een bekende is van [medeverdachte 1] en dat hij ( [medeverdachte 5] ) een afspraak met [medeverdachte 3] wil maken.
Op 21 februari 2019 heeft [medeverdachte 3] twee pallets (à 28 stuks) jerrycans met artikel [nummer 1] ‘zwavelzuur 94-98%’ voor [bedrijf 3] besteld bij [bedrijf 4] . Omdat zwavelzuur misbruikt kan worden voor de productie van amfetamine is door een medewerker van [bedrijf 4] op 21 februari 2019 een ‘prospectbezoek precursoren’ gebracht aan [bedrijf 3] . Gesproken is met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . In dit gesprek is aan de orde gekomen waarop gelet moet worden in verband met precursoren en is een eindgebruikersverklaring naar [bedrijf 3] toegezonden zodat ook [bedrijf 3] van haar klanten weet aan wie zij weer verkopen en wat de toepassing is van de door [bedrijf 3] (door)geleverde producten. Tevens zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] erop gewezen dat de boekhouding kloppend moet zijn.
Op 27 februari 2019 is door [bedrijf 3] op de eindgebruikersverklaring bestemd voor [bedrijf 4] ingevuld dat het zwavelzuur gebruikt wordt voor luchtwassers bij boeren en dat het bestemd is voor de doorverkoop. Deze eindgebruikersverklaring is namens [bedrijf 3] door [medeverdachte 3] ondertekend.
Op 4 maart 2019 zijn 56 jerrycans zwavelzuur met lotnummer [nummer 2] geleverd aan [bedrijf 3] . [medeverdachte 2] heeft getekend voor ontvangst. Op de factuur van 1 maart 2019 staat vermeld dat het zwavelzuur een precursor is voor drugs en explosieven.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat zowel [medeverdachte 3] als [medeverdachte 2] op meerdere momenten in kennis zijn gesteld van het feit dat zwavelzuur – naast de vele legale toepassingen die het product kent – kan worden misbruikt bij de productie van synthetische drugs.
4.3.2
De levering van het zwavelzuur door [bedrijf 3]
Op 3 juni 2019 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] telefonisch contact met elkaar. In dat gesprek geeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] de opdracht een ontmoeting met ‘ [plaats 4] ’ te plannen om ‘bepaalde dingen door te praten’.
Op 4 juni 2019 vindt een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] . Op het moment dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] met de auto onderweg zijn naar deze afspraak, bellen zij met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 3] vertelt [medeverdachte 1] dat hij
samen met [naam 3] ’ onderweg is naar ‘die van [plaats 4] ’
.Zij bespreken een aantal aandachtspunten en afgesproken wordt dat ze elkaar weer bellen op het moment dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op de terugweg zijn. Om 17.11 uur belt [medeverdachte 3] met [medeverdachte 1] en vertelt hem dat ze drie onderwerpen besproken hebben met ‘die van [plaats 4] ’. [medeverdachte 2] vertelt dat ‘ [plaats 4] ’ over de geldstroom heeft gezegd dat
“als zij naar [bedrijf 6] factureren dan kan‘hij’
ervoor zorgen dat [bedrijf 6] het aan hen betaald.”Volgens [medeverdachte 1] wordt de eerste paar keer
“zo betaald”en “
daarna gaat het hier vandaan naar jullie.” [medeverdachte 1] zegt dat hij geen geld kan overboeken van [bedrijf 6] naar hen, want in principe is hij (lees: [medeverdachte 1] ) er qua naam helemaal tussenuit en kan het ook niet meer terug herleid worden naar hem. Volgens [medeverdachte 3] heeft [naam 4] gezegd
“wij storten naar [bedrijf 6] (..) en [bedrijf 6] betaald ons, klaar. Dat zegt ie.”
De rechtbank stelt vast dat met ‘ [plaats 4] ’ [medeverdachte 5] wordt bedoeld, gelet op het feit dat [medeverdachte 5] heeft verklaard dat het telefoonnummer waarmee is gebeld met [medeverdachte 3] , een oud nummer van hem is en dat hij in die periode in [plaats 4] woonde. [medeverdachte 5] heeft, zoals hijzelf ook heeft verklaard, bemiddeld in de transactie met de 56 jerrycans zwavelzuur. Hij heeft er zelf een euro per liter aan overgehouden. De rechtbank ziet hem dan ook als tussenhandelaar.
Op 13 juni 2019 belt [medeverdachte 3] om 22.19 uur met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 3] informeert hem dat hij ( [medeverdachte 3] ) bericht heeft gekregen van iemand die interesse heeft in wat ‘sapjes’ van de bestelling die in eerste instantie al verkocht was, maar die nog steeds bij hen op pallets staat. Uit het dossier komt naar voren dat zwavelzuur door [medeverdachte 1] ook wel ‘sapjes’ wordt genoemd.
In datzelfde gesprek wil [medeverdachte 3] van [medeverdachte 1] weten of hij dezelfde prijs moet aanhouden. [medeverdachte 1] zegt: “
ja ja ja. hij betaald als hij komt halen betaald hij contant aan jou, vriend. de rest wat over is, behalve jouw deel, maak je over naar mij.”[medeverdachte 3] zegt daarop dat hij zal proberen het deel van [medeverdachte 1] via [bedrijf 7] bij hem te krijgen. [medeverdachte 3] merkt in dat gesprek ook op dat hij
“iets in de boeken moet verantwoorden en dus iets op de zaak moet doen”.[medeverdachte 3] vraagt of de factuur naar [bedrijf 6] moet. [medeverdachte 1] bevestigt dit. [medeverdachte 1] zegt dat [naam 3] hem een half uurtje terug ook nog heeft gebeld met allerlei vragen.
De rechtbank overweegt verder dat hoewel [bedrijf 3] onder meer een handelsonderneming is en het kopen en (door)verkopen van onder andere chemicaliën voor [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bij de normale bedrijfsvoering zou moeten horen, [medeverdachte 3] kennelijk met [medeverdachte 1] dient af te stemmen wat de prijs van het zwavelzuur moet zijn, op welke wijze de betaling van het zwavelzuur geschiedt en waar de factuur naartoe moet. Naar het oordeel van de rechtbank valt een dergelijke manier van zaken doen moeilijk te rijmen met een reguliere manier van zaken doen.
Op 17 juni 2019 belt [medeverdachte 3] om 11.30 uur ook nog met [medeverdachte 1] en laat aan hem weten dat ‘ze’ om vier uur ‘de rotzooi’ komen ophalen.
Naar aanleiding van dit tapgesprek wordt op 17 juni 2019 vanaf 14.55 uur geobserveerd door de FIOD bij en in de directe omgeving van het perceel [adres 2] waar [bedrijf 3] gevestigd is. Om 16.35 uur stopt een blauwe Volkswagen Crafter bestelbus met het kenteken [kenteken 2] bij [bedrijf 3] . In de bestelbus zitten twee mannen: [medeverdachte 4] en [verdachte] De bestelbus rijdt door de geopende deur het bedrijf binnen. De jerrycans zwavelzuur worden in de bestelbus geladen en de betaling wordt contant voldaan aan [medeverdachte 3] . Om 16.56 uur wordt de roldeur van het bedrijf weer geopend, waarna de bestelbus het bedrijf uitrijdt en vertrekt. Twee minuten later, om 16.58 uur, stopt de bestelbus ter hoogte van de Jumbo supermarkt aan de [adres 3] . [medeverdachte 4] en [verdachte] stappen uit en maken contact met twee, vooralsnog onbekend gebleven mannen, die zich daarvoor al geruime tijd langs de rijbaan ter hoogte van de Jumbo supermarkt ophouden. Eén van deze twee mannen stapt direct in de bestelbus en rijdt weg. Om 18.13 uur rijdt de bestelbus het terrein van een boerderij aan de [adres 4] op en een groene loods in. Om 20.03 uur vertrekt de bestelbus weer vanaf de boerderij.
De volgende dag, op 18 juni 2019, stelt de politie een onderzoek in op het perceel [adres 4] . In een loods wordt een productielocatie voor synthetische drugs en opslag van chemicaliën – waaronder 47 (volle) blauwe 20L jerrycans zwavelzuur met etikettering van [bedrijf 4] – aangetroffen. Het op deze 47 jerrycans aanwezige etiket was bij alle jerrycans identiek en bevatte onder meer de volgende gegevens:
[bedrijf 4] B.V.
Lot [nummer 2]
Prd 01-03-2019
Zwavelzuur 94-98%
37 kg
De rechtbank stelt vast dat het lotnummer van deze jerrycans hetzelfde is als het lotnummer van de op 4 maart 2019 aan [bedrijf 3] geleverde partij van 56 jerrycans.
Uit het Drugsgerelateerd Chemicaliën InformatieSysteem (hierna: DrCHIS) komt met betrekking tot zwavelzuur naar voren dat deze stof onder meer een illegaal gebruik kent bij de productie van amfetamine.
Daarnaast staat in zowel het Nederlands als in het Engels als in het Duits het woord ‘Gevaar’ op het etiket alsook een waarschuwingspictogram voor ‘bijtende stoffen’.
De rechtbank stelt op grond van deze feiten en omstandigheden vast dat de 56 jerrycans zwavelzuur vanaf [bedrijf 3] zijn opgehaald door [medeverdachte 4] en [verdachte] en door hen zijn overgegeven aan anderen, die er rechtstreeks mee naar een productielocatie voor synthetische drugs en opslag van chemicaliën in [plaats 1] zijn gereden. Deze jerrycans zwavelzuur zijn nimmer de landsgrens overgegaan, laat staan bij [bedrijf 6] in [vestigingsplaats] terecht gekomen zoals door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is verklaard. Gelet op al deze feiten en omstandigheden hadden de jerrycans zwavelzuur in dit geval dan ook geen legale toepassing.
4.3.3
De verklaring van [verdachte]
heeft ter zitting erkend dat hij op 17 juni 2019 samen met zijn zoon ( [medeverdachte 4] ) naar de Jumbo in [adres 3] is gereden, dat zij daar contact hebben gehad met een paar mensen die met de Volkswagen Crafter bij de Jumbo aan zijn komen rijden en van wie zij daar de sleutel van die Volkswagen hebben gekregen. Daarmee zijn ze vervolgens naar [bedrijf 3] gereden waar [medeverdachte 4] de 56 jerrycans in de Volkswagen Crafter heeft geladen. Daarna zijn ze weer teruggereden naar de Jumbo waar ze de Volkswagen Crafter met inhoud weer hebben afgegeven aan dezelfde mensen. Dit hebben zij op deze manier gedaan, zodat de mensen van de Volkswagen Crafter niet wisten waar de jerrycans werden opgehaald, aldus [verdachte] heeft dit gedaan op verzoek van een goede vriend van hem.
4.3.4
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat [medeverdachte 1] heeft opgetreden als tussenpersoon tussen de leveranciers ( [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] van [bedrijf 3] ) en tussenhandelaar ( [medeverdachte 5] ) van chemicaliën. [medeverdachte 4] en [verdachte] hebben het zwavelzuur getransporteerd vanaf [bedrijf 3] naar de uiteindelijke afnemer(s), die rechtstreeks met de jerrycans zwavelzuur naar een drugslab zijn gereden.
Voor de strafbaarheid van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a Ow dient de rechtbank de vraag bevestigend te beantwoorden of [verdachte] wetenschap had van de omstandigheid dat hij met zijn handelingen de productie van harddrugs bevorderde. Dit opzet omvat voorwaardelijk opzet.
4.4
Het (voorwaardelijk) opzet
Zoals hiervoor is uiteengezet aan relevante feiten en omstandigheden, die de rechtbank heeft ontleend aan wettige bewijsmiddelen, heeft de rechtbank vastgesteld dat [verdachte] op 17 juni 2019 op verzoek samen met zijn zoon met een personenauto naar de Jumbo in [adres 3] is gereden. Daar hebben ze van twee wildvreemde mannen de beschikking gekregen over de sleutels van een bestelbus waarmee [verdachte] en [medeverdachte 4] samen naar [bedrijf 3] zijn gereden dat zo’n twee minuten verderop ligt. Daar heeft [medeverdachte 4] 56 blauwe jerrycans á 37 kilo per stuk in de bestelbus geladen. Op de jerrycans zaten etiketten met daarop meerdere waarschuwingen dat de jerrycans bijtende stoffen bevatten en in drie talen ‘gevaarlijk’. Na het laden is [verdachte] met [medeverdachte 4] in de Volkswagen Crafter, waarop geen markering was aangebracht om aan te geven dat gevaarlijke stoffen werden vervoerd, teruggereden naar de parkeerplaats van de Jumbo, waar zij de bestelbus met inhoud aan de twee mannen terug hebben gegeven door hen de sleutel weer te overhandigen.
Op grond van deze omstandigheden, in onderlinge samenhang en in samenhang met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, had [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank ernstige redenen om te vermoeden dat hij illegale stoffen voorhanden had. Onder de gegeven omstandigheden mag van een verdachte verwacht worden dat hij alert is, gezonde argwaan heeft en vragen stelt. De hiervoor beschreven gang van zaken valt immers moeilijk te rijmen met een reguliere manier van zaken doen. De gang van zaken strekte er naar het oordeel van de rechtbank overduidelijk toe om de uiteindelijke afnemer van de chemicaliën onwetend te houden van de locatie waar de chemicaliën werden afgehaald. Dat moet ook voor [verdachte] duidelijk zijn geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank moest [verdachte] op grond van voornoemde feiten en omstandigheden niet alleen vermoeden dat hij illegale stoffen voorhanden had, maar ook dat hij stoffen voorhanden had die dienen als voorloper van een synthetische harddrugs. Immers, ook ten tijde van de door [verdachte] verrichte gedragingen was het een feit van algemene bekendheid dat voor de productie van synthetische drugs grote hoeveelheden chemicaliën nodig zijn en dat deze doorgaans in soortgelijke jerrycans worden verpakt. Redenen om te veronderstellen dat [verdachte] van dit feit geen kennis droeg, zijn niet aannemelijk geworden, te meer niet, omdat hij zich (voorheen) in een drugsmilieu begaf.
De rechtbank is van oordeel dat onder de geschetste omstandigheden de aanmerkelijke kans bestond dat in dit geval inderdaad sprake was van een bestemming van de stoffen voor de productie van synthetische drugs, dat [verdachte] ernstige redenen had om dat te vermoeden en dat hij deze kans door zijn gedragingen bewust heeft aanvaard. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt dan ook verworpen.
4.5
Het medeplegen
Bij de uiteenzetting van de redengevende feiten en omstandigheden is reeds naar voren gekomen dat [verdachte] de voorbereidingshandelingen samen met anderen heeft verricht en dat zijn opzet daar ook op was gericht. De rechtbank acht daarom het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
4.6
De conclusie
Resumerend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich in de periode van 1 februari 2019 tot en met 18 juni 2019 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.

5.Feit 2 Mierenzuur en fosforzuur

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] zich, in vereniging, hebben schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 10a van de Opiumwet door het bestellen, kopen, opslaan, vervoeren en afleveren van 200 liter mierenzuur en 200 liter fosforzuur.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat niet is vast te stellen dat verdachte wetenschap had dat de 200 liter mierenzuur en de 200 liter fosforzuur bestemd waren voor de productie van drugs en daarmee kan opzet op de voorbereiding als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet niet bewezen worden verklaard.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] van het onder feit 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat [verdachte] niet aanwezig was bij het transport van het mierenzuur en fosforzuur en dat hij geen rol in de feitelijke uitvoering van dat transport heeft gehad. [verdachte] is dan ook niet als pleger van het feit aan te merken.
De artikelen 47 tot en met 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bieden diverse mogelijkheden om iemand, ook als hij niet zelf de gehele delictsomschrijving vervult - al dan niet in zogenoemd functionele vorm - onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In het geval van medeplegen, zoals hiervoor onder 3.3 reeds is uiteengezet, houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage aan het feit heeft geleverd. [verdachte] heeft [medeverdachte 4] gevraagd het transport van het mierenzuur en fosforzuur te regelen, echter dit levert naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijke bijdrage aan het delict en dus geen medeplegen op. Daar komt bij dat ook niet is vastgesteld dat [verdachte] op 12 juli 2019 contact met [medeverdachte 4] heeft gehad voor, tijdens of na het transport, zodat ook niet blijkt van enige rol van [verdachte] vlak voor, tijdens of direct na het strafbare feit; op geen enkele wijze is komen vast te staan dat [verdachte] enige invloed heeft kunnen uitoefenen op het al dan niet uitvoeren van het strafbare feit en de wijze waarop dat zou gebeuren. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.

6.Feit 3 MDMA en PMK en feit 4 Ketamine

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 2 en 10a van de Opiumwet door achttien kilo MDMA aanwezig te hebben en twee liter PMK voorhanden te hebben (feit 3) alsmede dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 38 van de Geneesmiddelenwet door zonder registratie 463 gram ketamine in voorraad te hebben (feit 4).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat niet is vast te stellen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de achttien kilo MDMA in het vakantiehuis en dat verdachte daarnaast niet geweten heeft wat voor soort stof ketamine is, zodat hij het niet opzettelijk voorhanden heeft gehad en daarmee niet de Geneesmiddelenwet heeft overtreden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt hierna allereerst de relevante feiten en omstandigheden vast.
6.3.1
Het aantreffen van de MDMA, PMK en ketamine
Op 9 december 2019 zijn in het kader van het onderzoek Madagaskar doorzoekingen uitgevoerd, onder meer in een recreatiewoning (hierna woning) op [adres 5] . [verdachte] verblijft in deze woning.
Bij de doorzoeking van deze woning is geconstateerd dat de woning zeer recentelijk nog bewoond werd. Daarnaast is in een muurkast in één van de slaapkamers en in twee dozen onder het badkamermeubel onder meer 18 kilo MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en circa 2 liter PMK (piperonylmethylketon) aangetroffen. PMK is de essentiële precursor van MDMA, een stof genoemd in categorie 1 van Bijlage I behorende bij de Verordening (EG) nr. 273/2004. Het aantreffen van de combinatie van MDMA en PMK wijst op het bewerken/vervaardigen van MDMA vanuit PMK. De omvang van 18 kilo MDMA-kristallen is goed voor 18 x 6.250 = 112.500 XTC pillen met een gemiddeld gehalte van 160 mg MDMA per pil en een totale handelswaarde van rond de
€ 500.000,00.
Bij de doorzoeking van de woning zijn tevens in de muurkast in één van de slaapkamers, in de woonkamer en op het aanrecht in de keuken op verschillende plekken zakjes ketamine aangetroffen met een totale hoeveelheid van 463 gram. Van één van de in een marinepet aangetroffen zakjes ketamine is een vingerafdruk veiliggesteld. Dactyloscopisch onderzoek heeft uitgewezen dat die vingerafdruk van [verdachte] is. [verdachte] heeft verklaard dat die marinepet van hem is.
Ketamine is de werkzame stof voor de vervaardiging van geneesmiddelen als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder x.1 van de Geneesmiddelenwet. Door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd is geconstateerd dat voor het adres [adres 5] geen registratie van een fabrikant en/of groothandelaar van werkzame stoffen bekend is.
Daarnaast is tijdens de doorzoeking op 9 december 2019 in die woning de mobiele telefoon van [verdachte] aangetroffen. De laatste WhatsAppberichten dateren van 9 december 2019. Op die telefoon zijn verschillende foto’s aangetroffen, waarop onder meer verschillende brokken kristallen te zien zijn, alsmede een gaswasser in een cocaïnewasserij in aanbouw in [plaats 3] , die op 16 oktober 2019 is ontmanteld, en foto’s van (grote) stapels geld. Ook is er post op naam van [verdachte] aangetroffen.
6.3.2
De verklaring van [verdachte]
heeft ter zitting verklaard dat hij in augustus 2019 uit de boerderij moest zijn waar hij op dat moment woonde. Hij heeft de woning op het [adres 5] samen met [naam 5] en [getuige] gehuurd. Ze waren om de beurt in de woning. [verdachte] wist niet dat de MDMA, PMK en ketamine in de woning lagen. Hij is in juli, augustus en begin september 2019 veel in de woning geweest en hij kwam er in december 2019 ook nog wel. De marinepet die in de woning is aangetroffen is van [verdachte] , maar de ketamine die in die pet is gevonden is niet van hem, ondanks zijn vingerafdruk op het zakje. De in die woning aangetroffen Samsung was inderdaad van hem. Hij heeft geen idee waarom de foto’s van de cocaïnewasserij, stapels geld en kristallen op zijn telefoon stonden.
6.3.3
De verklaring van [getuige]
is op 9 december 2019 door de FIOD als getuige gehoord. Hij heeft onder meer verklaard dat hij de woning sinds vier maanden verhuurd heeft aan ‘ [alias 1] ’. De huur bedraagt ongeveer € 1.200,00 per maand en wordt contant betaald. Er is geen huurovereenkomst. ‘ [alias 2] ’ is de zoon van ‘ [alias 1] ’.
6.3.4
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de recreatiewoning op [adres 5] vanaf augustus 2019 tot de doorzoeking op 9 december 2019 door [verdachte] is gehuurd. Gelet op het feit dat zijn mobiele telefoon bij de doorzoeking is aangetroffen waar diezelfde dag nog berichten via WhatsApp mee zijn gestuurd, het feit dat er post op [verdachte] naam in de woning is aangetroffen en het feit dat de woning zeer recentelijk nog bewoond werd in samenhang bezien met de verklaring van [getuige] op 9 december 2019 dat hij de woning de afgelopen vier maanden alleen aan [verdachte] heeft verhuurd, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [verdachte] (dat er meerdere huurders van de woning waren met wie het gebruik werd afgewisseld) ongeloofwaardig is. Daar komt bij dat [verdachte] deze verklaring ook niet direct heeft afgelegd op het moment dat hij met deze informatie is geconfronteerd. De rechtbank neemt dan ook als uitgangspunt dat [verdachte] op het moment van aantreffen van de MDMA, PMK en ketamine de hoofdbewoner en enige huurder van de woning is.
Het verweer dat [verdachte] niet wist dat er MDMA, PMK en ketamine in de woning lag, is met dat uitgangspunt in het achterhoofd naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk, gelet op de plekken waar die stoffen in de woning zijn aangetroffen, namelijk in een muurkast in de slaapkamer, onder een badkamermeubel in de badkamer, in de woonkamer en op het aanrecht in de keuken. Dit zijn voor [verdachte] als bewoner van de woning niet alleen zichtbare plekken, maar ook logische verstopplaatsen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de MDMA, PMK en ketamine zich op 9 december 2019 in de machtssfeer van [verdachte] als bewoner van de woning heeft bevonden en dat [verdachte] wetenschap had van de aanwezigheid daarvan.
Wat betreft de PMK overweegt de rechtbank verder nog dat [verdachte] daar ook over kon beschikken en dat hij aldus de PMK voorhanden heeft gehad. Op grond van deze omstandigheden, in onderlinge samenhang en in samenhang met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, had [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank ernstige reden om te vermoeden dat hij illegale stoffen voorhanden had. Daar komt bij dat het, volgens de jurisprudentie, een feit van algemene bekendheid is dat PMK geen legale toepassing kent en enkel gebruikt wordt voor de productie van synthetische drugs.
Redenen om te veronderstellen dat [verdachte] van dit feit geen kennis droeg, zijn niet aannemelijk geworden, te meer niet, omdat hij zich (voorheen) in een drugsmilieu begaf.
De rechtbank is van oordeel dat onder de geschetste omstandigheden de aanmerkelijke kans bestond dat in dit geval inderdaad sprake was van een bestemming van de stof PMK voor de productie van synthetische drugs, dat [verdachte] dat wist en dat hij deze kans door zijn gedragingen bewust heeft aanvaard. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt dan ook verworpen.
Wat betreft de ketamine overweegt de rechtbank verder dat ketamine een stof is van chemisch oorsprong met pijnstillende en verdovende eigenschappen en vanwege deze eigenschappen in geneesmiddelen voor de mens wordt toegepast. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een werkzame stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder x.1 van de Geneesmiddelenwet. Aan [verdachte] is geen registratie als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet verleend. Op grond van het vorenstaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [verdachte] opzettelijk de ketamine zonder registratie in voorraad heeft gehad.
De rechtbank heeft op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat [verdachte] deze feiten in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat hij van het tenlastegelegde medeplegen wordt vrijgesproken.
6.3.5
De conclusie
Resumerend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich op 9 december 2019 schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet door twee liter PMK voorhanden te hebben, zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 2 onder C van de Opiumwet door 18 kilo MDMA aanwezig te hebben (
feit 3) en aan overtreding van artikel 38 van de Geneesmiddelenwet door zonder registratie 463 gram ketamine in voorraad te hebben.

7.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1, 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 4 heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 februari 2019 tot en met 18 juni 2019 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen van één of meer middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
stoffen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededaders ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders
56 jerrycans zwavelzuur,
welke stof kan worden gebruikt, bij/voor de bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van amfetamine, besteld en vervoerd en opgeslagen en afgeleverd en gekocht en verkocht en ter beschikking gesteld en voorhanden gehad;
3.
hij op 9 december 2019 in een recreatiewoning te Nijkerk ,
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
18 kilogram van een materiaal bevattende MDMA,
EN
hij op 9 december 2019 in een recreatiewoning te Nijkerk ,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
stoffen voorhanden heeft gehad waarvan hij ernstige redenen had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij, verdachte,
2 liter van een vloeistof bevattende PMK (Piperonyl Methyl Keton) voorhanden gehad;
4.
hij op 9 december 2019 in een recreatiewoning te Nijkerk ,
opzettelijk zonder registratie
een werkzame stof te weten ongeveer 463 gram ketamine in voorraad heeft gehad.

8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in artikel 2 en 10a van de Opiumwet, artikel 38 van de Geneesmiddelenwet en in de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk gepleegd.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

10.De op te leggen straf of maatregel

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van viereneenhalf jaar met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met het feit dat het in onderhavige zaak gaat om grondstoffen en niet om eindproducten. Ook heeft de raadsman een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 november 2019 overgelegd op grond waarvan hij bepleit heeft dat de in onderhavige zaak aangetroffen hoeveelheid ketamine een stuk minder is dan de hoeveelheid in de Rotterdamse zaak, hetgeen in de strafmaat tot uitdrukking moet komen. Daarnaast is sprake van een tijdsverloop van bijna vijf jaren voordat het vonnis in eerste aanleg wordt gewezen. Die vertraging is niet aan de verdediging te wijten. Daarnaast is sprake van een positief reclasseringscontact en -rapport. Verdachte kan geen recidivegevaar verweten worden.
10.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende mee laten wegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs. Hij is op verzoek samen met zijn zoon [medeverdachte 4] naar de Jumbo in [adres 3] gereden waar hij van twee wildvreemde mannen de beschikking heeft gekregen over de sleutels van een bestelbus. Met die bestelbus heeft verdachte met zijn zoon bij [bedrijf 3] 56 jerrycans zwavelzuur opgehaald. Bij de Jumbo in [adres 3] hebben zij de bestelbus met inhoud aan de twee mannen teruggegeven door hen de sleutel weer te overhandigen. Een van de twee mannen is vervolgens rechtstreeks met de bus naar een productielocatie voor synthetische drugs gereden.
Daarnaast heeft verdachte achttien kilogram MDMA en twee liter PMK, dat enkel gebruikt wordt voor de productie van synthetische drugs, en 463 gram ketamine in zijn woning aanwezig/voorhanden/in voorraad gehad.
Drugs zijn ontwrichtend voor de maatschappij. Met zijn handelen heeft verdachte drugsproducenten gefaciliteerd en daarmee de productie van synthetische drugs in stand gehouden, immers: zonder grondstoffen geen eindproducten. De (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, het ongecontroleerde vervoer en de opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie en de dumpingen van drugsafval brengen grote veiligheidsrisico’s en risico’s voor de volksgezondheid met zich mee. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s veroorzaken voor de gebruikers, dat deze drugs kunnen leiden tot verslaving en dat verslaafde gebruikers veelal misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te voorzien. Tot slot is het ook een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in synthetische drugs in handen is van (grote) georganiseerde criminele verbanden die daar enorm veel geld mee verdienen en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging daarmee. Niet is gebleken dat verdachte de ernst daarvan heeft beseft. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook bijgedragen aan de ondermijnende criminaliteit die is verbonden met de georganiseerde drugshandel. Dat verdachte dit alles op de koop toe heeft genomen en daar ook nog eens zijn zoon bij heeft betrokken, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 2 april 2024 komt naar voren dat hij in het verleden vaker is veroordeeld voor onder meer Opiumwetdelicten, voor het laatst door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2018.
Door de reclassering is over verdachte op 12 juni 2024 een voortgangsverslag over het toezicht van de reclassering dat als bijzondere voorwaarde verbonden was aan de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte. Uit dat rapport komt naar voren dat het toezicht van verdachte positief is verlopen. Hij heeft zich aan alle voorwaarden en afspraken met de reclassering gehouden. Verdachte heeft zich gemotiveerd ingezet om zijn stabiele situatie op alle leefgebieden te behouden zoals die nu is. Indien de rechtbank daarvoor termen aanwezig acht, adviseert de reclassering om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden.
Overschrijding redelijke termijn
In artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van verdachte heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank ziet in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding te bepalen dat de termijn een aanvang heeft genomen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld, te weten 18 februari 2020. Het eindvonnis zou dan gewezen moet worden op 18 februari 2022. Omdat het eindvonnis thans op 18 september 2024 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat deze overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn met ruim twee jaren en zeven maanden.
Op grond van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 dient de rechtbank bij het beantwoorden van de vraag welk rechtsgevolg moet worden verbonden aan de overschrijding van de redelijke termijn in de gevallen waarin deze met meer dan twaalf maanden is overschreden te handelen naar bevind van zaken. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding in onderhavige zaak matiging van de hierna op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De strafoplegging
Voor misdrijven van deze ernst en gezien de hoeveelheid verdovende middelen worden door rechters in de regel langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd.
Tegen verdachte is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist. De rechtbank is, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het kennelijke gemak waarmee verdachte zich met dit soort criminele activiteiten inlaat, van oordeel dat een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering is geadviseerd, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten. De rechtbank zal daartoe dan ook niet over gaan.
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

11.De in beslag genomen voorwerpen

11.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 700,00 en waarvan verdachte ter zitting geen afstand heeft gedaan verbeurd moet worden verklaard op grond van artikel 33a, eerste lid en onder a Sr.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het geldbedrag van € 700,00 aan verdachte moet worden teruggegeven.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 700,00 moet worden verbeurdverklaard, omdat het geldbedrag aan verdachte toebehoort en het geldbedrag geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten is verkregen.

12.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 Sr.

13.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het in beslag genomen geldbedrag, te weten € 700,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.