ECLI:NL:RBOVE:2024:4761

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
96-236973-21, 24-021074
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen tenuitvoerlegging vervangende hechtenis wegens gebrek aan ondertekening door officier van justitie

Op 11 september 2024 heeft de politierechter van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis. De veroordeelde had bezwaar gemaakt tegen de omzetting van een taakstraf van tien uren in vijf dagen vervangende hechtenis, omdat de beslissing van de officier van justitie niet was ondertekend en gedateerd. De politierechter oordeelde dat het bezwaarschrift ontvankelijk was, ondanks het ontbreken van de handtekening en datum, en dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen geen rechtskracht had. De politierechter verklaarde het bezwaarschrift gegrond en bepaalde dat de veroordeelde de taakstraf alsnog moest verrichten vóór 1 januari 2025. De uitspraak is gedaan op basis van relevante wetgeving en eerdere uitspraken van andere rechtbanken, waarbij de noodzaak van een ondertekende beslissing door een bevoegde officier van justitie werd benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
parketnummer: 96-236973-21
raadkamernummer: 24-021074
Uitspraak van de politierechter op het bezwaar op grond van artikel 6:3:3 en artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats],
wonende op het adres [woonplaats],
hierna te noemen: de veroordeelde,
bijgestaan door mr. D. Greven, advocaat te Borne.

1.Het verloop van de procedure

Op 20 augustus 2024 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging van 5 dagen vervangende hechtenis bevolen. De kennisgeving daarvan heeft als originele verzenddatum 20 augustus 2024.
Het bezwaar, per e-mailbericht, tegen dat bevel is gedateerd 24 augustus 2024 en is op 26 augustus 2024 op de griffie van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo ingekomen. Het bezwaar is ingediend door veroordeelde. Het bezwaarschrift is behandeld op de openbare terechtzitting van 11 september 2024. Bij de behandeling zijn de officier van justitie mr. K.J.L. de Valk, de raadsvrouw en veroordeelde gehoord.
De politierechter heeft kennisgenomen van de door de officier van justitie overgelegde relevante stukken met betrekking tot de strafzaak waarin de taakstraf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd en de stukken die betrekking hebben op de omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis waartegen het bezwaarschrift is gericht.

2.De standpunten van de veroordeelde, de raadsvrouw en de officier van justitie

Standpunt veroordeelde en haar raadsvrouw
De veroordeelde heeft schriftelijk bezwaar gemaakt tegen de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De raadsvrouw heeft in raadkamer, zakelijk weergegeven, opgemerkt dat er twee stukken in het dossier zitten waar geen naam en handtekening van een officier van justitie op staan waar dat wel had gemoeten.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een, ambtshalve, gegrondverklaring van het bezwaarschrift omdat er een gebrek kleeft aan de omzettingsbeslissing.

3.De ontvankelijkheid

Het bezwaarschrift is tijdig ingediend. De politierechter stelt vast dat het ook overigens ontvankelijk is. Ter toelichting daarvan overweegt de politierechter als volgt.
Anders dan de politierechter in de rechtbank Limburg is de politierechter van oordeel dat het bezwaarschrift wel ontvankelijk is nu de veroordeelde en de raadsvrouw ervan mochten uitgaan dat de kennisgeving omzetting betrekking had op een door een bevoegde autoriteit genomen omzettingsbeslissing. Dat er gebreken kleven aan de omzettingsbeslissing vanwege het ontbreken van de naam en handtekening van een officier van justitie en in voorkomende gevallen van een datering van de beslissing - in verband met controle op de naleving van de in art. 6:3:4 Sv genoemde termijn - maakt naar het oordeel van de politierechter niet dat er überhaupt niet gesproken kan worden van een omzettingsbeslissing. Het bezwaarschrift is dan ook ontvankelijk.
Aanvullend merkt de politierechter nog op dat de door de politierechter in de rechtbank Limburg gekozen invalshoek dat het bezwaarschrift niet ontvankelijk is omdat er bij gebreke van een naam en handtekening van een officier van justitie op de omzettingsbeslissing geen sprake is van een beslissing en er dus ook geen bezwaarschrift kan worden ingediend, zeker verdedigbaar is. In voorkomende gevallen zou er dan alsnog een door een officier van justitie ondertekende beslissing tot omzetting kunnen worden afgegeven. Echter kan die benadering ertoe leiden dat in gevallen waarin de eindtermijn genoemd in artikel 6:3:4 Sv is verstreken (en dat is niet ondenkbaar ten tijde van de behandeling van het bezwaarschrift op de zitting) door de officier van justitie helemaal geen beslissing tot omzetting van de niet verrichte taakstraf meer kan worden genomen met als gevolg, niet alleen dat de taakstraf niet meer hoeft te worden verricht maar ook dat de vervangende hechtenis niet meer hoeft te worden ondergaan omdat de alsnog door een officier van justitie ondertekende beslissing tot omzetting in voorkomende gevallen tardief zal zijn.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie dat het juridisch gezien niet vereist is dat een beslissing tot de omzetting van een taakstraf in vervangende hechtenis wordt ondertekend, vindt geen steun in het recht zoals hieronder nader is toegelicht.
Daarnaast wordt gesteld dat in het geautomatiseerde systeem GPS te zien is wie heeft omgezet bij ongetekende beslissingen tot omzetting. Nog daargelaten dat een vermelding/vinkje in een voor de politierechter en justitiabelen niet zonder meer raadpleegbaar geautomatiseerd systeem van het Openbaar Ministerie in deze volstrekt onvoldoende is en een dergelijke vermelding door iedere bevoegde gebruiker van dat systeem geplaatst kan worden, is de politierechter met de politierechter in Limburg van oordeel is dat een ondertekende en gedagtekende beslissing van een officier van justitie strekkende tot toepassing van vervangende hechtenis absoluut noodzakelijk is, omdat daarmee voor de rechter én justitiabelen verifieerbaar is dat een daartoe bevoegde officier van justitie op een bepaalde dag de beslissing heeft genomen de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te bevelen.
De consequentie die de politierechter verbindt aan het niet ondertekend en soms niet gedateerd zijn van een omzettingsbeslissing, is dat het een gemankeerde beslissing tot omzetting is wat echter niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift, zoals door de politierechter in de rechtbank Limburg is beslist.
De politierechter merkt op dat dit in de toekomst anders kan zijn indien het Openbaar Ministerie vasthoudt aan de kennelijk sinds begin 2024 ingezette beleidslijn dat beslissingen tot omzetting niet meer ondertekend hoeven te worden door een met name genoemde officier van justitie c.q. advocaat-generaal.

4.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de politierechter het volgende vast.
De veroordeelde is bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 12 februari 2024 op tegenspraak veroordeeld tot onder meer een taakstraf van tien uren. Daarbij is bepaald dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van vijf dagen. Uit de stukken is gebleken dat de veroordeelde de taakstraf niet heeft verricht.
Het bezwaarschrift is gericht tegen de beslissing van de officier van justitie die strekt tot de omzetting van de resterende uren taakstraf in vervangende hechtenis. Deze beslissing is niet ondertekend en gedagtekend door een (met name te noemen) officier van justitie.
De politierechter heeft kennisgenomen van de uitspraken van de rechtbank Oost-Nederland van 27 februari 2013 (ECLI:NL:RBONE:2013:BZ3939) en de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 23 juli 2024 (ECLI:NL:RBLIM:2024:4806), en overweegt in navolging van deze uitspraken het volgende.
Artikel 126 lid 3 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie bepaalt dat een bevoegdheid van de officier van justitie of advocaat-generaal niet kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. De politierechter is van oordeel dat de in artikel 6:3:3 Sv aan het OM toegekende bevoegdheid zich naar haar aard verzet tegen mandatering – voor zover daar al sprake van is. Het betreft immers niet alleen een bevoegdheid die vrijheidsbeneming met zich brengt, maar ook een waarbij aan het OM een discretionaire ruimte wordt gelaten. Dat hieraan de hand moet worden gehouden, volgt ook uit artikel 3 eerste lid onder b van het “Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van mandateren bevoegdheid officier van justitie”, waarin is bepaald dat de officier van justitie de uitoefening van een bevoegdheid niet kan opdragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op beslissingen tot vrijheidsontneming.
Nu een handtekening van een (met name te noemen) officier van justitie ontbreekt op de genomen beslissing, kan niet worden vastgesteld dat de beslissing is genomen door een daartoe bevoegde functionaris binnen het Openbaar Ministerie. Bovendien ontbreekt een dagtekening, waardoor ook niet kan worden gecontroleerd of de in artikel 6:3:4 Sv genoemde beslissingstermijn in acht is genomen. Het ontbreken van deze essentiële elementen lijkt het gevolg te zijn van een kennelijk nieuwe werkwijze van het Openbaar Ministerie, waarbij ondertekening van de beslissing tot omzetting door een officier van justitie of advocaat-generaal niet meer nodig zou zijn. Daarmee wordt echter aan de rechter de mogelijkheid ontnomen om te controleren of de beslissing tot vrijheidsbeneming tijdig (in het geval dat ook de datering ontbreekt) is genomen door een daartoe bevoegde officier van justitie of advocaat-generaal als bedoeld in artikel 126 Wet op Rechterlijke Organisatie.
Gelet op het voorgaande is de politierechter van oordeel dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen geen rechtskracht heeft. Het bezwaarschrift moet derhalve gegrond worden verklaard, zij het op ambtshalve gronden. De in het bezwaarschrift aangevoerde bezwaren kunnen onbesproken blijven.
De politierechter zal bevelen dat de vervangende hechtenis niet zal worden tenuitvoergelegd en dat veroordeelde de taakstraf alsnog moet verrichten.

5.De beslissing

De politierechter:
- verklaart het bezwaarschrift
gegrond;
- bepaalt dat de veroordeelde
tien uren taakstrafmoet verrichten;
- bepaalt dat de veroordeelde deze taakstraf
vóór 1 januari 2025moet voltooien.
Deze beslissing is genomen door mr. B.W.M. Hendriks, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Bomans-Weekhout, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.