ECLI:NL:RBONE:2013:BZ3939

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
08.800971-09
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Bordenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen bevel omzetting taakstraf door officier van justitie

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Oost-Nederland op 27 februari 2013 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van de veroordeelde tegen een bevel tot omzetting van een taakstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde, geboren in 1973 in Turkije en momenteel gedetineerd in Duitsland, had een taakstraf van 240 uren opgelegd gekregen, maar deze was omgezet in 120 dagen vervangende hechtenis omdat hij de taakstraf niet had verricht. Het bezwaarschrift was ingediend door zijn raadsman, mr. R.J.H. van der Wal, en was gericht tegen de kennisgeving van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) waarin de omzetting werd medegedeeld. De politierechter oordeelde dat het bevel tot omzetting niet rechtskracht had, omdat het niet was ondertekend door de officier van justitie. Dit betekende dat de veroordeelde niet op de hoogte was gesteld van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De politierechter benadrukte dat de bevoegdheid van de officier van justitie niet kan worden gedelegeerd en dat de procedure rondom de executie van taakstraffen zorgvuldig moet worden gevolgd. De rechter verklaarde het bezwaarschrift gegrond en stelde dat de veroordeelde de taakstraf alsnog moet verrichten na zijn detentie. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in het strafrecht en de bescherming van de rechten van de veroordeelde.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.800971-09
Bezwaarschriftnummer: 12/451
Uitspraak van de politierechter op het bezwaarschrift op grond van artikel 22g Sr van:
[veroordeelde],
geboren op [datum] 1973 te [plaats] (Turkije),
wonende in [adres, woonplaats],
verder te noemen: de veroordeelde.
1. Het verloop van de procedure
Op 25 september 2012 heeft de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland de tenuitvoerlegging van 120 dagen vervangende hechtenis bevolen omdat de veroordeelde de taakstraf niet heeft verricht. Die kennisgeving is aan de veroordeelde betekend.
Het bezwaarschrift tegen de kennisgeving van dat bevel is gedateerd 25 oktober 2012 en is op die datum op de griffie van de rechtbank ontvangen.
Het is namens veroordeelde ingediend door mr. R.J.H. van der Wal, advocaat te Hengelo (O).
Het bezwaarschrift is behandeld op de openbare terechtzitting van 27 februari 2013.
Bij de behandeling zijn de officier van justitie en de raadsman mr. Van der Wal gehoord.
De politierechter heeft kennis genomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier van de strafzaak tegen de veroordeelde alsmede van een door de raadsman ter zitting overgelegd faxbericht van Rechtsantwalt C. Prasse van 15 februari 2013.
2. De standpunten van de veroordeelde en de officier van justitie
Standpunten van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman maakt namens de veroordeelde bezwaar tegen de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De raadsman heeft ter terechtzitting het bezwaarschrift toegelicht.
De officier van justitie stelt dat op grond van het in artikel 22 c lid 4 Sr bepaalde de termijn van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt opgeschort.
Standpunt raadsman
De raadsman maakt bezwaar tegen de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Zijn standpunt houdt samengevat in, dat veroordeelde op 7 november 2011 in Duitsland is aangehouden en dat hij daar vervolgens is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar en drie maanden. Het was voor veroordeelde daarom onmogelijk om de onderhavige taakstraf te verrichten. Aangezien de straf van veroordeelde binnenkort vanwege een “exequatorprocedure” wordt omgezet naar Nederlandse maatstaven acht de raadsman het aannemelijk dat hij binnenkort vrij komt en in staat is om de taakstraf te verrichten.
Standpunt officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie luidt samengevat dat veroordeelde weliswaar wist dat hij een werkstraf moest verrichten, maar dat dit hem er niet van weerhouden heeft opnieuw strafbare feiten te plegen. Niettemin is art. 22c lid 4 Sr van toepassing, zodat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht wordt verlengd met de tijd dat veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
3. De ontvankelijkheid
Het bezwaarschrift is tijdig ingediend. De rechtbank stelt vast dat het ook overigens ontvankelijk is.
4. De beoordeling
Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
De veroordeelde is bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Almelo van 15 april 2011 veroordeeld tot onder meer een taakstraf van 240 uren. Daarbij is bepaald dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde de taakstraf niet heeft verricht.
Het bezwaarschrift is gericht tegen de kennisgeving van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden. In deze kennisgeving wordt veroordeelde medegedeeld dat de door de politierechter in de rechtbank Almelo oorspronkelijk bij vonnis van 15 april 2011 opgelegde taakstraf, wordt omgezet in vervangende hechtenis.
De kennisgeving luidt onder meer: “Ingevolge artikel 22g lid 1 van het Wetboek van Strafrecht heb ik de taakstraf omgezet in een vervangende hechtenis. De vervangende hechtenis bedraagt 120 Dagen”. De kennisgeving sluit af met “Hoogachtend, officier van justitie”. Er staat evenwel geen handtekening bij.
De te volgen procedure bij de executie van taakstraffen is beschreven in de Aanwijzing Executie van het College van Procureurs-generaal, vastgesteld op 13 december 2010 (2010A031), in werking getreden op 1 januari 2011 met een geldigheidsduur tot en met 31 december 2014. Daarin staat dat indien de tenuitvoerlegging van de taakstraf is mislukt, het OM beoordeelt of degene die de taakstraf moet verrichten de door de rechter opgelegde vervangende hechtenis moet ondergaan. Het CJIB stuurt het OM een afloopbericht, waarop de desbetreffende executieofficier of executieadvocaat-generaal aangeeft of hij de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis beveelt (art. 22g Sr) en zo ja, welk gedeelte. Na ontvangst van een ondertekend afloopbericht van het OM, draagt het CJIB zorg voor de betekening van de kennisgeving waarin de veroordeelde op de hoogte wordt gesteld van het feit dat executie van de vervangende hechtenis is bevolen. Na betekening van deze kennisgeving maakt het CJIB een arrestatiebevel aan.
In de onderhavige zaak is kennelijk door een officier van justitie op het voorstel vervangende hechtenis van het CJIB besloten de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te bevelen. Dit bevel is echter niet door of namens een officier van justitie ondertekend. Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat niet gebleken is dat de officier van justitie aan de veroordeelde heeft laten weten dat tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis moet worden overgegaan. Ten overvloede: artikel 126 lid 3 van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalt dat een bevoegdheid van de officier van justitie niet kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. De politierechter is van oordeel dat de in artikel 22g Wetboek van Strafrecht aan het OM toegekende bevoegdheid zich naar haar aard verzet tegen mandatering – voor zover daar al sprake van is. Het betreft immers niet alleen een bevoegdheid die vrijheidsbeneming met zich brengt, maar ook een waarbij aan het OM een discretionaire ruimte wordt gelaten. Dat hieraan de hand moet worden gehouden, volgt ook uit de Aanwijzing Executie waarin is bepaald dat executieofficier of executieadvocaat-generaal aangeeft of hij de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis beveelt (art. 22g Sr) en zo ja, welk gedeelte en het betreffende afloopbericht ondertekent. In het onderhavige geval is van een bevel, gegeven en ondertekend door een officier van justitie, kennelijk geen sprake. Het bezwaarschrift moet derhalve gegrond worden verklaard, zij het op ambtshalve gronden.
Gelet op het voorgaande is de politierechter van oordeel dat het bevel van het openbaar ministerie van 25 september 2012 om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen geen rechtskracht heeft.
De politierechter is van oordeel dat, conform het verzoek, de termijn waarbinnen de taakstraf moet zijn voldaan wordt afgestemd op het moment waarop veroordeelde feitelijk in staat zal zijn de taakstraf te verrichten en zijn huidige – al dan niet in Nederland ondergane – detentie heeft uitgezeten, zulks conform het bepaalde in art. 22c, vierde lid Sr.
5. De beslissing
De politierechter:
- verklaart het bezwaarschrift gegrond;
- bepaalt dat de veroordeelde nog 120 uren taakstraf moet verrichten;
- bepaalt dat de veroordeelde deze taakstraf aanvangt nadat hij nadat hij zijn huidige detentie heeft uitgezeten.
Deze beslissing is genomen door mr. Bordenga, politierechter, in tegenwoordigheid van Endlich, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2013.