ECLI:NL:RBOVE:2024:4469

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
ak_23_1686
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor het vervangen van dakbedekking van een botenafdak

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van PSB Holding II B.V. tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland beoordeeld. De rechtbank heeft op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer ZWO 23/1686. Het betreft een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het vervangen van de dakbedekking van een botenafdak, die door verweerder buiten behandeling is gesteld. De rechtbank oordeelt dat verweerder bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat de aanvraag niet voldeed aan de indieningsvereisten van de Regeling omgevingsrecht. Eiser had op 5 september 2022 de aanvraag ingediend, maar verweerder heeft op 12 april 2023 geconstateerd dat de aanvraag niet volledig was en heeft eiser de gelegenheid gegeven om de aanvraag aan te vullen. Eiser heeft echter geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid, wat heeft geleid tot het bestreden besluit. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de bevoegdheid van verweerder en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1686

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

PSB Holding II B.V., uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: P.F.M. Schmitt),
en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder

(gemachtigden: mr. M.A. Hoven en mr. M.A. Kooistra).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder waarmee zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de dakbedekking van een botenafdak buiten behandeling is gesteld.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser met een besluit van 12 april 2023 (het primaire besluit) buiten behandeling gesteld. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Met een besluit van 17 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep van eiser gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

De feiten
2.1.
Eiser heeft op 5 september 2022 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het vervangen van een dakbedekking van een botenafdak op de locatie [adres] . De aanvraag betreft de activiteit ‘het bouwen van een bouwwerk’. Eiser heeft bij zijn aanvraag gevoegd: het bouwplan van de toenmalige eigenaar van het botenafdak, waarvoor op 22 maart 2000 een omgevingsvergunning is verleend, en foto’s van het achtererfgebied van zijn perceel en dat van zijn buren.
2.2.
Met een brief van 21 september 2022 heeft verweerder eiser laten weten dat de aanvraag niet volledig is en daarom nog niet beoordeeld kan worden. Verweerder heeft daarbij uitgelegd dat bij een aanvraag moet worden voldaan aan de indieningsvereisten van de Regeling omgevingsrecht. De aanvraag voldoet daar niet aan. Daarnaast moet het bouwplan, volgens verweerder, worden getoetst aan het vigerende bestemmingsplan. Verweerder heeft laten weten dat de volgende gegevens ontbreken:
 Gemaatvoerde bouwkundige tekening van de bestaande en nieuwe plattegrond, bestaande en nieuwe geveltekeningen, bestaande en nieuwe doorsneden (schaal 1:100), bestaande en nieuwe dakvlak en de draairichting van deuren en ramen en overige bewegende constructiedelen;
 Detailtekeningen van de goot, van het dakoverstek, van de boeilijst. van de fundering, van de borstwering (min. schaal 1:5);
 De situatietekening (bestaand en nieuw) met de exacte positionering en maatvoering van het bouwwerk t.o.v. de perceelgrenzen (min. schaal 1:1000) met noordpijl en maatvoering van het bouwwerk. Hierop dienen alle gebouwen en bijgebouwen op uw perceel zijn aangegeven en het gebruik ervan;
 Afmeting en samenstelling van trappen en hellingbanen (breedte, op- en aantrede, hellingshoek, randen);
 Afmeting vloerafscheidingen (voorzieningen tegen doorval- en opstapmogelijkheden);
 De hoogtemaatvoering t.o.v. peil (evenals de hoogtemaatvoering van de aanleg fundering van de vloer(en), van de goot/boeilijst, van de nok, van het bijbehorend terrein);
 Gegevens over belastingen en belastingcombinaties (sterkte, stijfheid. stabiliteit) van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk alsmede van het bouwwerk zelf (o.a. de gewichtsberekeningen van de hoofddraagconstructie en de fundering), zoals:
  • Kapplan met balkafmetingen en - afstanden.
  • Opbouw en samenstelling vloeren (balkafmetingen en afstanden).
  • Opbouw en samenstelling fundering (type fundering).
  • Constructie-principes, zoals plaats trekstangen, stabiliteitsvoorzieningen dwars/langs/rotatie).
  • Uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie;
 Foto’s van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing;
 Reële opgave van bouwkosten, onderbouwd door offerte.
2.3.
Verweerder heeft eiser tot 1 november 2022 de tijd gegeven om de aanvraag aan te vullen. Eiser heeft op 26 oktober 2022 verzocht om verlenging van de termijn. Verweerder heeft daarmee ingestemd en de termijn verlengd tot uiterlijk 1 april 2023.
2.4.
Verweerder heeft eiser op 22 maart 2023 een herinneringsbrief gestuurd. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om nog nadere gegevens in te zenden. Verweerder heeft daarna de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld.
2.5.
Op 19 juni 2023 heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiser een hoorzitting plaatsgevonden bij de adviescommissie bezwaarschriften (de commissie). De commissie heeft op 4 juli 2023 geadviseerd om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en het primaire besluit in stand te laten. Hierna heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting
3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder bevoegd was om de aanvraag van eiser voor een omgevingsvergunning buiten behandeling te stellen en daar in redelijkheid toe heeft kunnen besluiten.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bevoegd was de aanvraag van eiser buiten behandeling te stellen. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college in redelijkheid van deze bevoegdheid geen gebruik heeft kunnen maken.
3.3.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, Invoeringswet Omgevingswet blijft op een voor 1 januari 2024 ingediende aanvraag het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), zoals die gold voor 1 januari 2024, van toepassing is.
Het juridisch kader
5.1.
Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschaft een aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5.2.
Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten om een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
5.3.
Op grond van artikel 2.1 van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: (a) het bouwen van een bouwwerk. In artikel 2.10 van de Wabo staat op welke gronden een aanvraag om een omgevingsvergunning, die betrekking heeft op een activiteit zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, wordt geweigerd.
5.4.
Artikel 2.8 van de Wabo bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning geschiedt en de gegevens en bescheiden die door de aanvrager worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag. Uitwerking hiervan heeft plaatsgevonden in het Besluit Omgevingsrecht.
5.5.
Artikel 4.4, eerste lid, van het Besluit Omgevingsrecht bepaalt dat onverminderd artikel 4:2, tweede lid, van de Awb en voor zover dat naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is voor het nemen van de beslissing op de aanvraag, de aanvrager bij de aanvraag de bij ministeriële regeling aangewezen gegevens en bescheiden ten aanzien van de activiteiten binnen het project waarop de aanvraag betrekking heeft, verstrekt. In de Regeling Omgevingsrecht staat de uitwerking hiervan.
5.6.
In hoofdstuk 2 van de Regeling Omgevingsrecht staan de gegevens en bescheiden die zien op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit.
5.7.
De relevante wet- en regelgeving is verder opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.8.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het aan het bevoegde bestuursorgaan om te beoordelen of het over voldoende gegevens en bescheiden beschikt om een besluit op een aanvraag te nemen [1] . De bij de beoordeling van een aanvraag in acht te nemen zorgvuldigheid vergt dat het bestuursorgaan per geval beziet welke gegevens en bescheiden nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. Bij de beoordeling van de vraag of de door de aanvrager verstrekte gegevens en bescheiden voldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag komt aan het bestuursorgaan beoordelingsruimte toe.
Standpunten
6. Eiser voert aan dat verweerder veel meer gegevens en bescheiden heeft gevraagd dan nodig is voor de beoordeling van de aanvraag. De informatiebehoefte van verweerder is volgens eiser gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat sprake is van een nieuw op te richten bouwwerk. Volgens eiser is sprake van een bestaand botenafdak, waarvoor op 22 maart 2000 aan de toenmalige eigenaar een omgevingsvergunning is verleend en dat enkel wordt onderhouden. Bij de huidige aanvraag gaat het alleen om het wijzigen van de dakbedekking (door het aanbrengen van riet).
6.1.
Volgens verweerder heeft hij gevraagd om de gegevens en bescheiden die eiser op grond van de Regeling Omgevingsrecht dient te verstrekken. Volgens verweerder is geen sprake van een legaal botenafdak, maar van een illegaal botenhuis dat eiser in 2012/2013 heeft gerealiseerd. Daarom moet beoordeeld worden of wordt voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit artikel 2.10 van de Wabo. Om dat te kunnen beoordelen, heeft verweerder de gevraagde gegevens en bescheiden nodig.
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
Is sprake van een legaal aanwezig botenafdak, of van een illegaal botenhuis?
7.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser en verweerder van mening verschillen over de vraag of sprake is van een legaal aanwezig botenafdak, of van een illegaal botenhuis dat in 2012/2013 door eiser is gerealiseerd.
7.1.1.
In het kader van een handhavingsprocedure hebben eiser en verweerder hun standpunten hierover al bepleit. In een uitspraak van deze rechtbank van 8 september 2023 (ECLI:NL:RBOVE:2023:3626) heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een nieuw bouwwerk, waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend, zodat eiser het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo heeft overtreden en verweerder handhavend heeft kunnen en mogen optreden. Eiser heeft erop gewezen dat tegen deze uitspraak hoger beroep is ingesteld, en de Afdeling nog geen uitspraak heeft gedaan. Wel heeft de Afdeling op 21 december 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4800) een voorlopige voorziening getroffen, die erop neerkomt dat eiser de betreffende bouwwerken mag laten staan totdat de Afdeling een uitspraak heeft gedaan.
7.1.2.
De rechtbank dient uit te gaan van de juistheid van de uitspraak van 8 september 2023. Dat eiser het niet eens is met deze uitspraak, de uitspraak door het ingestelde hoger beroep nog niet onherroepelijk is en de Afdeling een voorlopige voorziening heeft getroffen, maakt dat niet anders. De Afdeling heeft blijkens de motivering van de voorlopige voorziening namelijk geen voorlopig oordeel gegeven over de juistheid van de uitspraak van de rechtbank, maar zich beperkt tot een belangenafweging. Dit brengt mee dat de rechtbank er voor de beoordeling van het bestreden besluit van uitgaat dat sprake is van illegaal botenhuis dat in 2012/2013 door eiser is gerealiseerd. De informatiebehoefte van verweerder zal de rechtbank in dit licht nader beoordelen.
Heeft verweerder overeenkomstig de Regeling Omgevingsrecht gehandeld?
7.2.
In reactie op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit, heeft verweerder op 13 juni 2022 een verweerschrift aan de commissie toegezonden. In dit verweerschrift heeft verweerder – puntsgewijs – gemotiveerd op welke artikelen en artikelonderdelen van de Regeling Omgevingsrecht de gevraagde gegevens en bescheiden zijn gebaseerd. De rechtbank is van oordeel dat deze motivering klopt. Verweerder was daarom bevoegd deze gegevens en bescheiden van eiser te verlangen.
7.3
Dat verweerder op grond van de Regeling Omgevingsrecht bevoegd was deze gegevens en bescheiden van eiser te verlangen, laat onverlet dat verweerder heeft moeten nagaan welke gegevens en bescheiden als essentieel moeten worden aangemerkt voor de beoordeling van de aanvraag. Omdat verweerder beoordelingsruimte toekomt, geldt voor de rechtbank bij toetsing hiervan een zekere terughoudendheid. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder in redelijkheid deze gegevens en bescheiden van eiser heeft kunnen verlangen.
Heeft verweerder in redelijkheid de gegevens en bescheiden van eiser kunnen verlangen?
7.4.
Zoals de rechtbank onder 7.1.1 en 7.1.2 heeft overwogen, is verweerder voor de beoordeling van de aanvraag terecht ervan uitgegaan dat niet (alleen) sprake is van het wijzigen van de dakbedekking op een legaal botenafdak (door het aanbrengen van riet), maar van een nieuw bouwwerk. In dit licht is de rechtbank van oordeel dat verweerder de onder 2.2 genoemde gegevens en bescheiden in redelijkheid van eiser heeft kunnen verlangen.
7.5.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de aanvraag beoordeeld dient te worden op basis van de vereisten die voortvloeien uit artikel 2.10 van de Wabo. Concreet – en kort samengevat – gaat het dan om toetsing aan de vereisten die volgen uit het Bouwbesluit (sub a), de Bouwverordening (sub b), het bestemmingsplan (sub c) en de redelijke eisen van welstand (sub d). De gevraagde gegevens en bescheiden hebben naar het oordeel van de rechtbank betrekking op deze vereisten en verweerder heeft deze daarom ook essentieel kunnen achten voor beoordeling van de aanvraag. Het gaat immers om gegevens en bescheiden die zien op de bouwconstructie (veiligheid, bruikbaarheid), de situering en het uiterlijk van het bouwwerk.
7.6.
Op basis van de stukken en wat ter zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit alleen niet geldt voor de gegevens en bescheiden met betrekking tot de vloerafscheiding, de hellingbaan en de trappen, omdat deze bouwonderdelen niet aanwezig zijn en ook geen onderdeel zijn van het bouwplan. Ter zitting heeft verweerder dit erkend.
Omdat verweerder alle overige gegevens en bescheiden naar het oordeel van de rechtbank wel in redelijkheid van eiser heeft kunnen verlangen, zal de rechtbank dit motiveringsgebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Eiser is door dit motiveringsgebrek niet benadeeld, omdat hij (ook) geen van de (overige), door verweerder terecht opgevraagde, gegevens en bescheiden heeft overgelegd. Zou alleen discussie zijn ontstaan over de vraag in hoeverre de gegevens en bescheiden met betrekking tot de vloerafscheiding, de hellingbaan en de trappen essentieel zijn, dan had de rechtbank – als eiser en verweerder het daar onderling al niet over eens zouden zijn geworden – daar mogelijk anders over geoordeeld, maar dat is nu niet aan de orde.
Is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
7.7.
Eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft aan zijn buren wel een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een vergelijkbaar botenhuis.
7.8.
Volgens verweerder hebben de buren van eiser wel een volledige aanvraag ingediend en is bovendien geen sprake van gelijke gevallen.
7.9.
De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling beperkt is tot de vraag of verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling heeft kunnen en mogen stellen. De rechtbank kan en zal daarom niet beoordelen of voor het bouwplan van de buren van eiser terecht een omgevingsvergunning is verleend en of het bouwplan van eiser (ook) in aanmerking komt voor een omgevingsvergunning.
7.10.
Zoals eerder overwogen (onder 7.1 tot en met 7.6) heeft eiser geen volledige aanvraag ingediend. Volgens verweerder hebben de buren van eiser dat wel gedaan. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt om daaraan te twijfelen. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat sprake is van identieke bouwplannen en dat van eiser meer gegevens en bescheiden zijn verlangd dan van zijn buren. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is de rechtbank daarom niet gebleken.
7.11.
Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusies en gevolgen

8.1.
De rechtbank is dus van oordeel dat verweerder bevoegd was om de aanvraag van eiser buiten behandeling te stellen. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik kon maken van deze bevoegdheid.
8.2.
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Dat betekent ook dat eiser het griffierecht niet terug krijgt en geen vergoeding voor eventuele proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Westerlaak, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:2:
1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5:
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan
Artikel 2.8:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning geschiedt en de gegevens en bescheiden die door de aanvrager worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag. Bij de regels wordt in elk geval bepaald dat in of bij een aanvraag die betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 1° of 3°, gegevens en bescheiden worden verstrekt over de ten behoeve van de activiteiten en processen in de inrichting toe te passen technieken, voor zover die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Bij de maatregel kan - in afwijking van de artikelen 2:14, eerste lid, en 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht - worden bepaald dat de aanvraag geheel of gedeeltelijk elektronisch wordt ingediend of in ontvangst wordt genomen. Daarbij kan worden bepaald dat de verplichtingen slechts gelden in daarbij aangewezen categorieën gevallen.
Artikel 2.10:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Besluit Omgevingsrecht
Artikel 4.4:
1. Onverminderd artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en voor zover dat naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is voor het nemen van de beslissing op de aanvraag, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag de bij ministeriële regeling aangewezen gegevens en bescheiden ten aanzien van de activiteiten binnen het project waarop de aanvraag betrekking heeft.
2. De in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden behoeven niet te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag reeds over die gegevens of bescheiden beschikt.
3. De gegevens en bescheiden worden door de aanvrager gekenmerkt als behorende bij de aanvraag.
Regeling Omgevingsrecht
Hoofdstuk 2. Indieningsvereisten vanwege bouwactiviteiten.
2.1.
Gegevens en bescheiden over bouwactiviteiten.
Artikel 2.1. Algemene vereisten
1. Ten aanzien van de gegevens en bescheiden bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit maakt de aanvrager de samenhang kenbaar tussen deze gegevens en bescheiden onderling en met de overige gegevens en bescheiden die bij de aanvraag zijn gevoegd.
2. Indien de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit betrekking heeft op een woonwagen kan aan de eisen met betrekking tot het aanleveren van de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 2.2, eerste tot en met vijfde lid, worden voldaan door het indienen van documentatie van de leverancier, mits de bedoelde gegevens en bescheiden duidelijk kenbaar zijn.
Artikel 2.2. Bouwbesluit
In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012:
1. uit het oogpunt van veiligheid:
a. gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat het te bouwen of te wijzigen bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot:
• 1°. belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk, alsmede van het bouwwerk als geheel;
• 2°. de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de wijziging of uitbreiding van een bestaand bouwwerk blijkt uit de aangeleverde gegevens tevens wat de opbouw van de bestaande constructie is (tekeningen en berekeningen) en wat de toegepaste materialen zijn;
b. een schriftelijke toelichting op het ontwerp van de constructies, waaruit met name blijkt:
• 1°. de aangehouden belastingen en belastingcombinaties;
• 2°. de constructieve samenhang;
• 3°. het stabiliteitsprincipe;
• 4°. de omschrijving van de bouwconstructie en de weerstand tegen bezwijken bij brand hiervan;
c. de detaillering van trappen, hellingbanen en vloerafscheidingen (inclusief hekwerken);
d. de draairichting van beweegbare constructieonderdelen;
e. de brandveiligheid en rookproductie van toegepaste materialen;
f. de brandcompartimentering. De opgave bevat tevens gegevens betreffende deuren en daglichtopeningen in uitwendige scheidingsconstructies. Voor zover van belang voor het vluchten bij brand, worden tevens de deuren en daglichtopeningen in inwendige scheidingsconstructies opgegeven;
g. de vluchtroutes en de daarbij behorende mate van bescherming alsmede de aard en plaats van brandveiligheidsvoorzieningen;
h. de inbraakwerendheid van bereikbare gevelelementen;
2. uit het oogpunt van gezondheid:
a. de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, de bescherming tegen geluid van installaties, de geluidsabsorptie van gemeenschappelijke verkeersruimten, gangen en trappenhuizen ingeval het bouwwerk een woonfunctie heeft, de geluidwering tussen niet-gemeenschappelijke verblijfsruimten van dezelfde gebruiksfunctie en de geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties;
b. de wateropname van toegepaste materialen van vloer, wand en plafond in sanitaire ruimten;
c. de lucht- en waterdichtheid, de factor van de temperatuur en vochtwerende voorzieningen van inwendige en uitwendige scheidingsconstructies;
d. de ventilatievoorzieningen van ruimten en voorzieningen betreffende de afvoer van rookgas en toevoer van verbrandingslucht;
e. gegevens en bescheiden over het weren van ratten en muizen;
f. de daglichttoetreding;
3. uit het oogpunt van bruikbaarheid:
a. de aanduiding van de gebruiksfunctie, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en de afmetingen en de bezetting van alle ruimten inclusief totaaloppervlakten per gebruiksfunctie;
b. de aanduiding van bad- of toiletruimte, liften, buitenberging en buitenruimte;
c. gegevens en bescheiden over de integrale toegankelijkheid van het bouwwerk en in het bouwwerk gelegen ruimten;
d. de aanduiding van de vloerpeilen ten opzichte van het aansluitende terrein;
e. de aanduiding van de opstelplaats van het aanrecht en van kook-, stook- en warmwatertoestellen;
f. indien het bouwwerk een utiliteitsgebouw betreft: de aanduiding van de stallingruimte voor fietsen;
4. uit het oogpunt van energiezuinigheid en milieu:
a. gegevens en bescheiden over de waarden voor energiebehoefte en primair fossiel energiegebruik en het aandeel hernieuwbare energie, de thermische eigenschappen van de toegepaste uitwendige scheidingsconstructie en de beperking van luchtdoorlatendheid;
b. gegevens en bescheiden over de milieubelasting van het gebouw door de toe te passen materialen, bepaald volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken versie 1.0 (1 juli 2020) met inbegrip van het wijzigingsblad van 1 oktober 2020, het wijzigingsblad van 1 februari 2021 en het wijzigingsblad van 1 oktober 2021;
5. inzake installaties:
gegevens en bescheiden over de noodstroomvoorziening en -verlichting;
het leidingplan en aansluitpunten van gas-, elektra- en waterleiding;
de aansluitpunten van de drinkwater- en warmwatervoorziening;
het leidingplan en aansluitpunten van riolering en hemelwaterafvoeren;
gegevens en bescheiden over de aard en plaats van brandveiligheidinstallaties alsmede van de vluchtrouteaanduiding;
een tekening van de inrichting van het bij het bouwwerk behorende terrein met daarop aangegeven de voorzieningen voor de bereikbaarheid en de plaats van bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen van brandweervoertuigen;
gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de aanvullende regels voor tunnelveiligheid uit het Bouwbesluit 2012;
indien het een woongebouw betreft: gegevens en bescheiden over zelfsluitende deuren, spreekinstallaties, signaalvoorzieningen en deuropeners ter voorkoming van veel voorkomende criminaliteit;
gegevens en bescheiden over gebouwgebonden veiligheidsvoorzieningen ten behoeve van veilig onderhoud middels de Checklist Veilig onderhoud op en aan gebouwen 2012;
gegevens en bescheiden over technische bouwsystemen en de daarbij behorende waarde voor de energieprestatie;
6. uit het oogpunt van het voorkomen van onveilige situaties en het beperken van hinder tijdens het bouwen: een veiligheidsplan als bedoeld in artikel 8.7 van het Bouwbesluit 2012;
7. overige vereisten:
kwaliteitsverklaringen en CE-markeringen en gegevens en bescheiden ten behoeve van een beroep op de gelijkwaardigheid;
eventuele extra gegevens en bescheiden ten behoeve van het verlenen van een ontheffing van de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 als bedoeld in artikel 7 van de Woningwet, waaronder gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat toestemming als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn 2004/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het transeuropese wegennet (PbEU 2004, L 167, gerectificeerd in PbEU 2004, L 201) is verkregen om van eisen van die richtlijn af te wijken.
Artikel 2.3. Planologische voorschriften en stedenbouwkundige voorschriften bouwverordening
In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van de toetsing aan het bestemmingsplan of de beheersverordening, en, voor zover van toepassing, de stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening:
de plattegronden van alle verdiepingen en een doorsnedetekening voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, de bestaande situatie;
het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het (deel van het) bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak, alsmede de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde, de wijze waarop het terrein ontsloten wordt, de aangrenzende terreinen en de daarop voorkomende bebouwing en het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein;
gegevens en bescheiden welke samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een bouwactiviteit in een gebied met een agrarische bestemming;
overige gegevens en bescheiden welke samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan een bestemmingsplan, beheersverordening dan wel een besluit als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
indien dat is voorgeschreven in het bestemmingsplan: een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
gegevens en bescheiden welke samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan een exploitatieplan.
Artikel 2.4. Overige voorschriften bouwverordening
In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager ten behoeve van toetsing aan de overige voorschriften van de bouwverordening een onderzoeksrapport betreffende verontreiniging van de bodem, gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
Artikel 2.5. Redelijke eisen van welstand
In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van de toetsing aan de criteria uit de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet:
tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing;
opgave van de toe te passen bouwmaterialen en de kleur daarvan (uitwendige scheidingsconstructie). In ieder geval worden opgegeven het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten en boeidelen en de dakbedekking.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22:
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2331.