ECLI:NL:RBOVE:2023:3626

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
ak_22_1642
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor het verwijderen van een botenhuis en schutting in Giethoorn

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van PSB Holding II B.V. tegen een last onder dwangsom beoordeeld. De last is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland en betreft het verwijderen en verwijderd houden van een botenhuis en een schutting op een perceel in Giethoorn. De rechtbank behandelt de zaak op 18 augustus 2023, waarbij eiseres zich laat vertegenwoordigen door P.F.M. Schmit en verweerder door mr. J. Schooljan en mr. M.A. Hoven. De rechtbank oordeelt dat de last onder dwangsom terecht is opgelegd, omdat eiseres zonder de vereiste omgevingsvergunning heeft gebouwd, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank concludeert dat er geen concreet zicht op legalisatie van het botenhuis bestaat en dat handhavend optreden niet onevenredig is. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de last onder dwangsom in stand blijft. De uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/1642

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

PSB Holding II B.V., uit Amsterdam, eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde last onder dwangsom, gericht op het verwijderen en verwijderd houden van een botenhuis en een (deel van een) schutting op het perceel [adres] (hierna: perceel 3).
1.1.
Met het primaire besluit van 27 januari 2022 heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd, gericht op het verwijderen en verwijderd houden van een botenhuis, een deel van een schutting, en een vlonder op perceel 3.
1.2.
Met het bestreden besluit van 3 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de primaire last - wat betreft het botenhuis (onder wijziging van de oppervlakte van het botenhuis en onder aanpassing van de motivering) en wat betreft de schutting - gehandhaafd. De primaire last is ingetrokken voor zover deze ziet op de vlonder.
1.3.
Verweerder heeft op het summier gemotiveerde beroepschrift gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft haar beroepschrift nader gemotiveerd. Eiseres heeft gereageerd op het verweerschrift. Verweerder heeft op 7 augustus 2023 een aanvullend verweerschrift ingebracht. Eiseres heeft op 7 augustus 2023 nadere stukken in het geding gebracht.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door P.F.M. Schmit. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Schooljan en mr. M.A. Hoven.

Beoordeling door de rechtbank

Voorgeschiedenis /samenhangende besluitvorming
2. Eiseres heeft in 2007 perceel 3 met de daarop gelegen opstallen gekocht. Perceel 3 bestaat uit de kadastrale percelen A340 en A341.
3. Tijdens ambtelijke controles in 2017 is geconstateerd dat op kadastraal perceel A340 een bestaande schuur is afgebroken en dat op een andere locatie op dit kadastrale perceel een nieuwe kapschuur werd gebouwd. Ook is geconstateerd dat de verharding op kadastraal perceel A340 was vervangen door een ander soort verharding. Er is een handhavingstraject opgestart.
Bij brief van 27 januari 2022 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat wordt afgezien van het verder vervolgen van dit handhavingstraject. De redenen hiervoor zijn, onder meer, de lange voorgeschiedenis en het feit dat op kadastraal perceel A340 al een andere schuur en een andere verhardingslaag aanwezig waren. Hierdoor is handhavend optreden naar het oordeel van verweerder onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Hierbij is de kanttekening gemaakt dat, als er in de toekomst door een belanghebbende een verzoek om handhaving wordt ingediend, mogelijk een nieuwe belangenafweging moet worden gemaakt.
4. In het kader van het hiervoor genoemde handhavingstraject (met betrekking tot de kapschuur en de verharding op kadastraal perceel A340) is op 4 december 2018 een controle op perceel 3 uitgevoerd. Toen is geconstateerd dat op kadastraal perceel A341 drie bouwwerken aanwezig zijn waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend. Dit betreft een schutting op de erfgrens tussen de huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] , een botenhuis en een vlonder tussen de huisnummers [huisnummer 2] en [huisnummer 3] . Het handhavingstraject is opgestart, bestaande uit ambtelijke waarschuwingsbrieven van 17 mei 2019 en 4 mei 2020. Tijdens een controle op 3 oktober 2021 is geconstateerd dat deze waarschuwingsbrieven geen effect hebben gehad en dat de overtredingen niet zijn beëindigd.
Dit handhavingstraject is vervolgens voortgezet. De besluitvorming in dit handhavings-traject ligt in deze uitspraak voor.
Voorliggende besluitvorming
5. Bij brief van 6 oktober 2021 is aan eiseres een voornemen last onder dwangsom toegezonden. Samengevat weergegeven en voor zover hier van belang staat hierin dat legalisatie van de schutting (voor zover deze voor de voorgevelrooilijn is geplaatst) en het botenhuis niet mogelijk is zodat deze moeten worden verwijderd en verwijderd worden gehouden. Legalisatie van de vlonder is wellicht mogelijk maar dan moet hiervoor een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij verweerder worden ingediend. Als deze aanvraag niet wordt gedaan of als de alsnog gevraagde omgevingsvergunning niet kan worden verleend (omdat deze niet voldoet aan redelijke eisen van welstand) moet de vlonder worden verwijderd en verwijderd worden gehouden.
Eiseres heeft aanvankelijk geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de vlonder alsnog te legaliseren.
6. In het primaire besluit van 27 januari 2022 heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Deze last ziet op de navolgende overtredingen.
a. Het bouwen van het botenhuis (met een oppervlakte van circa 30 m²) op kadastraal perceel A341 zonder te beschikken over een omgevingsvergunning. Dit is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
b. Het voor de voorgevelrooilijn bouwen van de schutting (met een hoogte van circa 2 meter) op kadastraal perceel A341 zonder te beschikken over een omgevingsvergunning. Dit is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
c. Het in stand laten van de vlonder (circa 7 bij 3,3 meter) op kadastraal perceel A341, die door een vorige eigenaar is gebouwd zonder te beschikken over een omgevingsvergunning. Dit is in strijd met artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo.
Van eiseres wordt het navolgende gelast.
a. Botenhuis: De overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo moet worden beëindigd en beëindigd gehouden door het botenhuis te verwijderen en verwijderd te houden. Eiseres moet binnen 16 weken na verzendatum van dit besluit (de begunstigingstermijn) voldoen aan deze last. Bij constatering dat hieraan niet is voldaan, verbeurt eiseres een dwangsom van € 2.000,-. Daarna verbeurt eiseres na elke nieuwe termijn van een week weer € 2.000,- met een maximum van € 20.000,-.
b. Schutting: De overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo moet worden beëindigd en beëindigd gehouden door de schutting voor de voorgevelrooilijn te verwijderen en verwijderd te houden of zodanig aan te passen en aangepast te houden dat wordt voldaan aan artikel 22.2 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Giethoorn” (hierna: het bestemmingsplan). Eiseres moet binnen 12 weken na inwerkingtreding van dit besluit (begunstigingstermijn) voldoen aan deze last. Bij constatering dat hieraan niet is voldaan, verbeurt eiseres een dwangsom van € 1.000,-. Daarna verbeurt eiseres na elke nieuwe termijn van een week weer € 1.000,- met een maximum van € 10.000,-.
c. Vlonder: De overtreding van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo moet worden beëindigd en beëindigd gehouden door de vlonder (voor zover deze ligt op het perceel van eiseres) te verwijderen en verwijderd te houden. De begunstigingstermijn, het verbeuren van dwangsommen en de maximale dwangsom die kan verbeuren, is hetzelfde als hiervoor, onder b, bij de schutting is vermeld.
De verschillende begunstigingstermijnen in de primaire last zijn bij besluit van 3 mei 2022 verlengd/gewijzigd tot 10 weken nadat op het bezwaar van eiseres is beslist.
7. Op 14 februari 2022 heeft een ambtenaar het botenhuis op kadastraal perceel A341 ingemeten. De reden hiervoor is dat in het primaire besluit is uitgegaan van de maatvoering zoals te herleiden uit de luchtfoto en dat dit volgens eiseres niet klopt. Uit deze inmeting blijkt dat de oppervlakte van het botenhuis circa 22,4 m² (en dus niet circa 30 m²) bedraagt.
8. Hangende bezwaar, op 22 februari 2022, heeft eiseres alsnog een aanvraag om omgevingsvergunning voor het legaliseren van de vlonder bij verweerder ingediend. Bij besluit van 24 maart 2022 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning aan eiseres verleend.
9. In het bestreden besluit van 3 augustus 2022 heeft verweerder het primaire besluit gedeeltelijk gehandhaafd met een gewijzigde motivering.
9.1.
De primaire last, voor zover deze ziet op de vlonder, is ingetrokken. De reden hiervoor is dat de vlonder hangende de bezwaarfase alsnog is vergund zodat de overtreding van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo is beëindigd.
9.2.
De primaire last, voor zover deze ziet op het botenhuis, is gehandhaafd met een aanpassing van de feitelijke oppervlakte van het botenhuis (omdat de oppervlakte van het botenhuis bij nameting 22,4 m² is) en een wijziging van de motivering wat betreft het standpunt dat legalisatie niet mogelijk is. Gebleken is dat het botenhuis deels (ongeveer
9 m²) is gelegen op gronden met de bestemming “Wonen-1” en deels (ongeveer 13,5 m²) is gelegen binnen de bestemming “Tuin-1”. Op deze laatstgenoemde bestemming is geen enkele bebouwing toegestaan. Op de bestemming “Wonen-1” is in beginsel een botenhuis toegestaan, maar het gerealiseerde botenhuis is in strijd met de planregels bij de dubbelbestemming “Waarde-Middenbuurt Noordzijde”.
9.3.
De primaire last, voor zover deze ziet op de schutting, is gehandhaafd.
10. Bij besluit van 16 september 2022 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 10 weken na de uitspraak van de rechtbank op het door eiseres ingestelde beroep.
Beoordeling van het beroep
Afbakening van het voorliggende geschil
11. Het bestreden besluit betreft een aan eiseres opgelegde last onder dwangsom met betrekking tot een botenhuis en een schutting op perceel 3. De rechtmatigheid van dit besluit ligt ter beoordeling bij de rechtbank voor.
In de reactie op het verweerschrift, onder het kopje ‘Voorgeschiedenis’, gaat eiseres uitvoerig in op het niet doorgezette handhavingstraject met betrekking tot de verharding en de kapschuur op perceel 3. Ook gaat eiseres in op de vlonder op perceel 3, waarvoor hangende de bezwaarfase alsnog een omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend, waarna de primaire last in zo verre is ingetrokken.
Omdat het bestreden besluit geen betrekking heeft op de verharding, de overkapping en de vlonder op perceel 3, kan (en zal) de rechtbank hierop niet ingaan. De rechtbank beperkt zich dan ook tot het bespreken van de beroepsgronden met betrekking tot de opgelegde last onder dwangsom voor het botenhuis en de schutting.
De bevoegdheid
12. Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang dan wel last onder dwangsom indien er sprake is van een overtreding, zijnde een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Wat betreft verweerder volgt dit uit artikel 125 Gemeentewet in samenhang met de artikelen 5:4 en 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Verweerder heeft zijn bevoegdheid om aan eiseres een last onder dwangsom op te leggen, zowel wat betreft het botenhuis als de schutting, gebaseerd op het overtreden van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Hierin staat dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ten aanzien van de schutting
13. Eiseres heeft de bevoegdheid van verweerder om haar met betrekking tot de schutting een last onder dwangsom op te leggen, niet bestreden.
14. De rechtbank oordeelt ambtshalve dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het plaatsen van de schutting op kadastraal perceel A341 niet vergunningsvrij is omdat dit perceel is gelegen in een beschermd dorpsgezicht. Dit volgt uit artikel 4a, tweede lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Daarom is voor het plaatsen van de schutting (een bouwwerk) een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo vereist. Omdat eiseres heeft gebouwd zonder dat zij over een dergelijke omgevingsvergunning beschikt, heeft zij het bepaalde in dit artikel overtreden. Verweerder heeft zich terecht bevoegd geacht om hiertegen handhavend op te treden door haar een last onder dwangsom op te leggen.
Ten aanzien van het botenhuis
15. Eiseres heeft de bevoegdheid van verweerder om haar met betrekking tot het botenhuis een last onder dwangsom op te leggen, bestreden.
15.1.
In dat kader heeft eiseres in haar beroepschrift aangevoerd dat het controlerapport over het botenhuis ondeugdelijk is omdat, samengevat weergegeven, de toezichthouder niet op het perceel is geweest, deze is uitgegaan van een luchtfoto, en daardoor tot een onjuiste oppervlakte van het botenhuis is gekomen. Hierdoor ontbreekt de grondslag voor het vaststellen van een overtreding. Het is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel om toch uit te gaan van een overtreding. Indien verweerder zou zijn uitgegaan van de juiste feiten en omstandigheden, zou verweerder een ander besluit hebben genomen.
15.2.
Verder heeft eiseres in haar beroepschrift, samengevat weergegeven en voor zover hier van belang, aangevoerd dat verweerder in 2000 aan de toenmalige eigenaar een vergunning heeft verleend voor het bouwen van een botenafdak op perceel 3. Eiseres stelt dat zij geen nieuw botenhuis heeft gebouwd maar enkel onderhoudswerkzaamheden aan het bestaande botenafdak heeft uitgevoerd. Deze onderhoudswerkzaamheden bestaan tevens uit het tijdelijk demonteren van de draagconstructie. De afmetingen, het uiterlijk (behoudens de dakafwerking) en de fundering, in de vorm van beschoeiing, is gehandhaafd.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de in 2000 verleende vergunning zag op een botenhuis langs het water. Haar rechtsvoorganger heeft dit botenhuis gesloopt en vervangen door een ander botenhuis, dat schuin is geplaatst ten opzichte van het water. Eiseres stelt dat zij laatstgenoemd botenhuis heeft gesloopt en, conform de vergunning uit 2000, een botenhuis langs het water heeft gebouwd. Dit betreft geen nieuwbouw maar regulier onderhoud van het in 2000 vergunde botenhuis.
16. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
16.1.
Om een overtreding te constateren is het niet (altijd) vereist om een perceel fysiek te betreden. Een overtreding kan ook worden vastgesteld aan de hand van (lucht)foto’s, met name om te beoordelen of sprake is van bouwen op dezelfde dan wel een andere locatie.
Verder oordeelt de rechtbank dat zowel voor het bouwen van een botenhuis met een oppervlakte van 30 m² (waar in de primaire last van is uitgegaan) als voor het bouwen van een botenhuis met een oppervlakte van 22,4 m² (waar in het bestreden besluit van is uitgegaan) een omgevingsvergunning is vereist.
16.2.
De rechtbank constateert dat partijen hun stellingen baseren op dezelfde luchtfoto’s uit 2012 en 2013. Verweerder heeft deze luchtfoto’s ingebracht als bijlage 20. Eiseres heeft deze luchtfoto’s ingebracht als bijlage VS_20. Uit deze luchtfoto’s blijkt dat het botenhuis in 2013 op een andere locatie staat dan het voormalige botenhuis/botenafdak in 2012. Dat de locatie van beide bouwwerken elkaar deels overlapt (er is deels op dezelfde locatie gebouwd) en dat er eventueel materialen zijn hergebruikt, laat onverlet dat een nieuw c.q. ander bouwwerk is opgericht.
Verder oordeelt de rechtbank dat eiseres geen beroep kan doen op c.q. geen gebruik kan maken van de in 2000 verleende vergunning voor het plaatsen van een botenafdak op perceel 3, reeds omdat die vergunning betrekking heeft op een bouwwerk met een oppervlakte van ‘slechts’ 14 m². De werkzaamheden van eiseres hebben daarentegen geresulteerd in een botenhuis met een oppervlakte van 22,4 m².
Gelet hierop is er geen sprake van vergunningsvrije onderhoudswerkzaamheden aan een bestaand en vergund bouwwerk, maar is er sprake van vergunningplichtig bouwen van een nieuw bouwwerk.
16.3.
Door te bouwen zonder te beschikken over de vereiste omgevingsvergunning, heeft eiseres het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo overtreden. Verweerder heeft zich terecht bevoegd geacht om hiertegen handhavend op te treden door eiseres een last onder dwangsom op te leggen.
Het gebruiken van de bevoegdheid
17. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisatie?
18. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft bestreden dat er, wat betreft de schutting, geen concreet zicht op legalisatie van de overtreding bestaat. Dit heeft eiseres ter zitting ook bevestigd. Omdat de vraag of een concreet zicht op legalisatie bestaat geen ambtshalve te toetsen aspect is, volstaat de rechtbank hier met deze constatering.
19. Eiseres stelt dat uit het advies van de bezwarencommissie de suggestie volgt dat het botenhuis past binnen het bestemmingsplan en vergund kan worden. Eiseres heeft hierbij verwezen naar het advies, pagina 8 alinea 3. Deze legalisatiemogelijkheid is door verweerder niet dan wel niet afdoende onderzocht.
20. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
20.1.
Deze beroepsgrond is gebaseerd op een onjuiste/onvolledige lezing van het advies van de bezwarencommissie. Op pagina 8, 3e alinea, staat inderdaad dat een botenhuis is toegestaan binnen de bestemming “Wonen-1” maar in de 2e, 5e en 6e alinea staat dat dit niet betekent dat het botenhuis kan worden vergund. Het botenhuis is immers in strijd met de planregels behorende bij de dubbelbestemming “Waarde-Middenbuurt Noordzijde”. Verder is het botenhuis deels gelegen op gronden met de bestemming “Tuin-1” waarop geen enkele bebouwing is toegestaan. Eiseres heeft deze overwegingen niet bestreden.
20.2.
Verder staat in dit advies dat verweerder niet bereid is om door middel van een zogenaamde kruimelafwijking (als bedoeld in artikel 4 van bijlage II van het Bor) af te wijken van het bestemmingsplan omdat dit in strijd is met het gemeentelijke beleid.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling volstaat in beginsel het enkele feit dat verweerder niet bereid is een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering aanwezig is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2723.
20.3.
Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er, wat betreft het botenhuis, geen concreet zicht op legalisatie is. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Handhavend optreden onevenredig?
21. Eiseres stelt dat handhavend optreden onevenredig is. Dit betreft zowel de schutting als het botenhuis.
21.1.
Eiseres heeft hierbij ten eerste verwezen naar het niet doorzetten van het handhavingstraject met betrekking tot de kapschuur en de erfverharding op kadastraal perceel A340 vanwege onevenredigheid. Eiseres vermag niet in te zien waarom het doorzetten van het handhavingstraject met betrekking tot de schutting en het botenhuis op kadastraal perceel A341 dan wel evenredig zou zijn. Volgens eiseres is er sprake van willekeur.
21.2.
Eiseres heeft ten tweede aangevoerd dat handhavend optreden tegen schuttingen een lage prioriteit heeft in het gemeentelijk handhavingsbeleid. Dit blijkt volgens eiseres uit een controlerapport van 4 december 2018, waarbij er geen afspraken zijn gemaakt met betrekking tot een schutting die voor een woning is geplaatst (zie de door eiseres overgelegde bijlage BS_15 ). Verder is er geen handhavingsverzoek met betrekking tot de schutting bij verweerder ingediend. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom hij desondanks toch handhavend optreedt tegen de schutting. Eiseres heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1961.
Ook het handhavend optreden tegen botenhuizen die in strijd zijn met het bestemmingsplan, heeft een lage prioriteit in het gemeentelijke handhavingsbeleid. Dit blijkt volgens eiseres uit de door haar overgelegde bijlage BS_18 , waarop eiseres vier percelen heeft aangeduid waar een botenhuis of een tuinkas buiten de woonbestemming zijn opgericht. Dat er een handhavingsverzoek (in de vorm van een melding van zijn buurman) tegen het botenhuis op perceel 3 zou zijn ingediend, wordt door eiseres in twijfel getrokken. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom hij desondanks toch handhavend optreedt tegen het botenhuis. Eiseres heeft hierbij wederom verwezen naar voornoemde uitspraak van de Afdeling van 1 september 2021.
22. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
22.1.
Het enkele tijdsverloop is geen bijzondere omstandigheid om van handhavend optreden af te zien. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Het niet doorzetten van het handhavingstraject met betrekking tot de overkapping en verharding op kadastraal perceel A340 is ook niet gebaseerd op het enkele tijdsverloop.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat het handhavingstraject met betrekking tot kadastraal perceel A340 niet helemaal correct is verlopen. De besluitvorming ten aanzien van dat perceel is niet helemaal duidelijk, inzichtelijk en consistent. Daarom is besloten het handhavingstraject met betrekking tot dat perceel niet door te zetten. De thans voorliggende besluitvorming met betrekking tot perceel A341 is wel correct verlopen, zodat er geen aanleiding bestaat dit handhavingstraject (eveneens) niet door te zetten, aldus verweerder.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een weloverwogen beslissing om het handhavingstraject met betrekking tot kadastraal perceel A340 niet door te zetten. Het doorzetten van het thans voorliggende handhavingstraject is dan ook niet gebaseerd op willekeur.
22.2.
Het betoog van eiseres is gebaseerd op haar aanname dat het handhavend optreden tegen schuttingen voor de voorgevel en tegen botenhuizen buiten een woonbestemming een lage prioriteit heeft in het gemeentelijke handhavingsbeleid. Deze aanname is niet juist. Het gemeentelijk handhavingsbeleid is neergelegd in de “Landelijke handhavingstrategie Wabo gemeente Steenwijkerland” die op 1 februari 2016 in werking is getreden en is gepubliceerd op overheid.nl. In dit beleid is een interventiematrix opgenomen. Hierbij wordt een overtreding beoordeeld op de gevolgen van de overtreding en het gedrag van de overtreder.
Uit de stukken (onder andere het advies van de bezwarencommissie) blijkt dat de gevolgen van beide overtredingen (schutting en botenhuis) zijn gekwalificeerd als “van belang”, met name omdat kadastraal perceel A341 is gelegen in een beschermd dorpsgezicht. Het gedrag van eiseres is gekwalificeerd als “bewust risiconemend”. Bestuursrechtelijk optreden door middel van een last onder dwangsom is dan een passende maatregel volgens dit beleid.
Gelet hierop hoefde verweerder zijn keuze voor het opleggen van een last onder dwangsom om de overtredingen met betrekking tot zowel de schutting als het botenhuis ongedaan te maken, niet nader te motiveren. Of er al dan niet een handhavingsverzoek door een derde is ingediend, is daarbij van geen belang.
22.3.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Handhavend optreden in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
23. Eiseres stelt dat handhavend optreden tegen zowel de schutting als het botenhuis in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Wat betreft de schutting heeft eiseres verwezen naar de door haar overgelegde bijlage BS_16 , met daarop foto’s van schuttingen. Wat betreft het botenhuis heeft eiseres verwezen naar de door haar overgelegde bijlage BS_18 .
24. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
24.1.
Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen op gelijke wijze moeten worden behandeld.
24.2.
Wat betreft de door eiseres overgelegde foto’s van schuttingen die volgens haar geduid moeten worden als gelijke gevallen, heeft verweerder ter zitting desgevraagd meegedeeld dat naar aanleiding van deze foto’s een controle op de bewuste locaties is uitgevoerd. Er is een controlerapport gemaakt en deze schuttingen zijn in onderzoek genomen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze mededeling.
Reeds hierom slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel in zo verre niet.
24.3.
Wat betreft de door eiseres overgelegde kaarten waarop twee botenhuizen en twee tuinkassen zijn aangeduid, heeft verweerder in zijn aanvullende verweerschrift uitvoerig gemotiveerd waarom er van gelijke gevallen geen sprake is.
Eiseres heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat hij het eens is met deze motivering.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel behoeft in zo verre geen bespreking.
Handhavend optreden in strijd met het beginsel van fair play?
25. Eiseres stelt dat verweerder, voor wat betreft het botenhuis, in strijd met het beginsel van fair play heeft gehandeld. In dat kader heeft eiseres aangevoerd dat uit het advies van de bezwarencommissie blijkt dat het botenhuis past binnen het bestemmingsplan en vergunbaar is. Eiseres heeft daarom een aanvraag omgevingsvergunning bij verweerder ingediend. Verweerder is niet bereid om hieraan mee te werken en eist van haar dat zij talloze stukken moet aanleveren. Dit getuigt volgens eiseres van vooringenomenheid. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag buiten behandeling gesteld en het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres op 7 augustus 2023 beroep ingesteld bij deze rechtbank.
26. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond is gebaseerd op een onjuiste/onvolledige lezing van het advies van de bezwarencommissie. Hierop is de rechtbank reeds ingegaan in overweging 20.1 van deze uitspraak.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
27. In wat eiseres heeft aangevoerd is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van verweerder mocht worden gevergd niet tot handhavend optreden tegen de schutting en het botenhuis op kadastraal perceel A341 over te gaan.

Conclusie en gevolgen

28. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de last onder dwangsom met betrekking tot het botenhuis en de schutting op perceel 3 in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier de rechter is verhinderd deze uitspraak te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.