9.3.De primaire last, voor zover deze ziet op de schutting, is gehandhaafd.
10. Bij besluit van 16 september 2022 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 10 weken na de uitspraak van de rechtbank op het door eiseres ingestelde beroep.
Beoordeling van het beroep
Afbakening van het voorliggende geschil
11. Het bestreden besluit betreft een aan eiseres opgelegde last onder dwangsom met betrekking tot een botenhuis en een schutting op perceel 3. De rechtmatigheid van dit besluit ligt ter beoordeling bij de rechtbank voor.
In de reactie op het verweerschrift, onder het kopje ‘Voorgeschiedenis’, gaat eiseres uitvoerig in op het niet doorgezette handhavingstraject met betrekking tot de verharding en de kapschuur op perceel 3. Ook gaat eiseres in op de vlonder op perceel 3, waarvoor hangende de bezwaarfase alsnog een omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend, waarna de primaire last in zo verre is ingetrokken.
Omdat het bestreden besluit geen betrekking heeft op de verharding, de overkapping en de vlonder op perceel 3, kan (en zal) de rechtbank hierop niet ingaan. De rechtbank beperkt zich dan ook tot het bespreken van de beroepsgronden met betrekking tot de opgelegde last onder dwangsom voor het botenhuis en de schutting.
12. Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang dan wel last onder dwangsom indien er sprake is van een overtreding, zijnde een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Wat betreft verweerder volgt dit uit artikel 125 Gemeentewet in samenhang met de artikelen 5:4 en 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Verweerder heeft zijn bevoegdheid om aan eiseres een last onder dwangsom op te leggen, zowel wat betreft het botenhuis als de schutting, gebaseerd op het overtreden van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Hierin staat dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ten aanzien van de schutting
13. Eiseres heeft de bevoegdheid van verweerder om haar met betrekking tot de schutting een last onder dwangsom op te leggen, niet bestreden.
14. De rechtbank oordeelt ambtshalve dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het plaatsen van de schutting op kadastraal perceel A341 niet vergunningsvrij is omdat dit perceel is gelegen in een beschermd dorpsgezicht. Dit volgt uit artikel 4a, tweede lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Daarom is voor het plaatsen van de schutting (een bouwwerk) een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo vereist. Omdat eiseres heeft gebouwd zonder dat zij over een dergelijke omgevingsvergunning beschikt, heeft zij het bepaalde in dit artikel overtreden. Verweerder heeft zich terecht bevoegd geacht om hiertegen handhavend op te treden door haar een last onder dwangsom op te leggen.
Ten aanzien van het botenhuis
15. Eiseres heeft de bevoegdheid van verweerder om haar met betrekking tot het botenhuis een last onder dwangsom op te leggen, bestreden.