ECLI:NL:RBOVE:2024:4414

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
ak_24_2421
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van studietoeslag; schending inlichtingenplicht niet opzettelijk; onvoldoende afweging van feiten en omstandigheden bij terugvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. Eiser had een studietoeslag ontvangen, maar het college heeft deze ingetrokken en teruggevorderd op basis van vermeende inkomsten uit werk die eiser niet had gemeld. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij de inkomsten pas na de beëindiging van de studietoeslag had ontvangen en dat hij niet opzettelijk de inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser inderdaad inkomsten had, maar dat hij niet opzettelijk had gehandeld. De rechtbank oordeelt dat het college de studietoeslag terecht heeft ingetrokken, maar dat het college bij de terugvordering onvoldoende rekening heeft gehouden met de relevante feiten en omstandigheden. De rechtbank vernietigt het besluit van het college voor zover het de terugvordering betreft en draagt het college op om opnieuw te beslissen. Tevens wordt de opgelegde bestuurlijke boete herroepen, omdat het college op de zitting heeft erkend dat deze ten onrechte was opgelegd. Eiser krijgt het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2421

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college),

gemachtigde: mr. L.J. Luigies.

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 21 november 2023 (primair besluit 1) heeft het college eisers recht op studietoeslag over de maand april ingetrokken en de daardoor te veel verstrekte studietoeslag ter hoogte van € 262,87 van hem teruggevorderd.
1.2.
Bij besluit van 21 november 2023 (primair besluit 2) heeft het college eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 131,43.
1.3.
Met het bestreden besluit van 26 maart 2024 op de bezwaren van eiser is het college bij de besluiten gebleven.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn vader, en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft maandelijks een studietoeslag van het college ontvangen gedurende de periode van augustus 2022 tot en met april 2023. De studietoeslag is op verzoek van eiser beëindigd vanaf mei 2023, omdat hij toen is verhuisd naar [plaats]. Uit een geautomatiseerde bestandsvergelijking tussen de gemeente Zwolle en het Inlichtingenbureau van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is het college gebleken dat eiser inkomsten uit werk bij Albert Heijn (de werkgever) heeft ontvangen over de maand april 2023 ter hoogte van € 262,87. Het college heeft salarisspecificaties opgevraagd bij de werkgever, waaruit blijkt dat eiser over de periode van 27 maart 2023 tot 23 april 2023 een loon van € 341,36 heeft ontvangen. Het college heeft vastgesteld dat eiser geen mededeling heeft gedaan van deze inkomsten. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld in de inleiding.

Standpunten van partijen

3.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser in de maand april 2023 geen recht heeft gehad op studietoeslag. Het college is gebleken dat eiser inkomsten heeft gehad uit werkzaamheden. Hij heeft hiervan geen mededeling gedaan aan het college. Eiser heeft de inkomsten uit werkzaamheden pas uitbetaald gekregen toen zijn studietoeslag al was beëindigd, maar voor het recht op studietoeslag is van belang op welke periode de inkomsten betrekking hebben en niet wanneer de inkomsten zijn ontvangen. Het college heeft daarom eisers recht op studietoeslag ingetrokken over de maand april 2023 en heeft de ten onrechte betaalde studietoeslag van eiser teruggevorderd. Het college heeft tijdens de zitting het standpunt ingenomen dat de bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd.
3.2.
Eiser stelt ten eerste dat wel degelijk van belang is wanneer het bedrag is ontvangen. Omdat de inkomsten zijn ontvangen in mei 2023, hebben ze geen invloed op de studietoeslag van april 2023. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat het niet eerlijk is dat hij de studietoeslag moet terugbetalen wegens een kleine (mogelijke) fout, terwijl het college zelf ook veel fouten maakt. Eiser heeft het college niet op de hoogte gesteld van de werkzaamheden, maar wel van de verhuizing. Omdat hij de inkomsten pas heeft ontvangen nadat hij was verhuisd en de studietoeslag al was stopgezet, dacht hij dat hij de inkomsten niet hoefde te melden. Het is misschien slordig dat eiser de wetteksten niet heeft bestudeerd, maar dit is menselijk en ook het college niet vreemd. Zo heeft het college geschreven dat eisers draagkracht is beoordeeld en dat deze geen aanleiding geeft de boete te matigen, terwijl eiser geen draagkracht heeft. Daarnaast zijn er besluiten bezorgd op het woonadres van eisers ouders in plaats van op het woonadres van eiser. Bovendien heeft het college eiser verweten dat hij niet heeft gereageerd op het boetevoornemen, terwijl hij op dat voornemen binnen een half uur via een e-mailbericht had gereageerd.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het recht op studietoeslag
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in april 2023 werkzaamheden heeft verricht bij de werkgever. Eiser heeft hieruit in mei 2023 inkomsten ontvangen. De hoogte van deze inkomsten is evenmin in geschil.
5.2.
Op grond van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet (PW) is voor het recht op studietoeslag een voorwaarde dat een belanghebbende structureel niet in staat is om naast de studie inkomsten te verwerven. Omdat eiser in de maand april 2023 wel in staat is gebleken om inkomsten te verwerven, namelijk door werkzaamheden uit te voeren, heeft hij die maand op grond van deze wettelijke regel geen recht op studietoeslag.
5.3.
Het college heeft beleid waarin het ten gunste van ontvangers van studietoeslag afwijkt van de wet. In dit buitenwettelijk begunstigend beleid staat dat als een student inkomsten heeft, de studietoeslag niet meteen wordt ingetrokken, maar dat de inkomsten worden verrekend met de studietoeslag.
5.3.1.
Dit beleid betekent niet dat eiser toch recht heeft op studietoeslag over april 2023, omdat dit beleid zo wordt toegepast, dat het ook hier gaat om de maand waarin de inkomsten zijn verworven, en niet om de maand waarin de inkomsten zijn uitbetaald. Omdat de inkomsten hoger zijn dan de studietoeslag, moet de studietoeslag ook bij toepassing van het beleid worden ingetrokken.
5.3.2.
Voor zover eiser heeft bedoeld dat dit beleid niet redelijk is, wijst de rechtbank op het volgende. Naar de huidige stand van het recht is rechterlijke toetsing van buitenwettelijk begunstigend beleid beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan (in dit geval het college) het beleid consistent heeft toegepast en of fundamentele rechten waarop de betrokkene zich heeft beroepen niet zijn geschonden. In het kader van deze toetsing is niet aan de orde of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, en of het beleid onredelijk is. [1] De rechtbank geeft daarom geen oordeel over de vraag of het beleid (on)redelijk is.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat eiser niet op grond van artikel 36b, eerste lid, van de PW en ook niet op grond van het beleid recht heeft op studietoeslag over de maand april 2023.
Schending van de inlichtingenverplichting
5.5.
Op grond van artikel 36b, vierde lid, van de PW is eiser verplicht om onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op studietoeslag. Niet in geschil is dat eiser de werkzaamheden en de inkomsten niet bij het college heeft gemeld. De rechtbank vindt het wel aannemelijk dat eiser er niet bij heeft stilgestaan dat hij moest melden dat hij in april 2023 bij de werkgever is gaan werken omdat hij de inkomsten pas in mei 2023 heeft ontvangen. De rechtbank vindt het ook aannemelijk dat eiser de inlichtingenverplichting niet met opzet heeft geschonden. Het college heeft namelijk in het toekenningsbesluit aangegeven dat eiser inkomsten moest melden. Daar staat niet in dat ook werkzaamheden moeten worden gemeld, maar de rechtbank vindt toch dat het eiser wel redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de werkzaamheden in april 2023 van invloed zouden kunnen zijn op het recht op studietoeslag over die maand. Voorwaarde voor dat recht is immers dat eiser niet in staat is om naast de studie inkomsten te verwerven. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser wel de inlichtingenverplichting heeft geschonden, maar niet opzettelijk.
De intrekking
5.6.
Omdat eiser over april 2023 geen recht had op studietoeslag, en omdat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden, was het college verplicht om de studietoeslag over die maand in te trekken. Dat volgt uit artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW. De PW kent geen bepaling op grond waarvan vanwege dringende redenen kan worden afgezien van intrekking. Het college heeft de studietoeslag over april 2023 daarom terecht ingetrokken.
De terugvordering
5.7.
Omdat het recht op studietoeslag wegens een schending van de inlichtingenverplichting is ingetrokken, was het college in beginsel verplicht om de studietoeslag terug te vorderen. Artikel 58, achtste lid, van de PW geeft het college echter de bevoegdheid om in geval van dringende redenen geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Deze dringende reden moet worden gezien als een open norm waarbinnen het college, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. [2]
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat het college in het bestreden besluit ten onrechte geen afweging heeft gemaakt van de relevante feiten en omstandigheden. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom in zoverre vernietigen, wegens strijd met de artikel 3:4 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.9.
De rechtbank heeft onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het college daarom opdragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen de terugvordering. Het college zal daarbij alsnog een afweging van alle relevante feiten en omstandigheden moeten maken. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Het college moet onder meer meewegen dat de wetgever tot uitgangspunt heeft genomen dat bij een schending van de inlichtingenverplichting moet worden terugbetaald wat teveel is ontvangen. Ook zal het college onder meer moeten meewegen wat de betekenis is van de onduidelijke voorlichting in het toekenningsbesluit en van (andere) eigen slordigheden, en van het ontbreken van opzet aan de kant van eiser, zoals overwogen onder 5.5.
De bestuurlijke boete
5.10.
Omdat het college op de zitting te kennen heeft gegeven dat de boete ten onrechte is opgelegd, zal de rechtbank het bestreden besluit ook in zoverre vernietigen en de boete herroepen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt in stand gelaten voor zover het ziet op de intrekking, maar zal worden vernietigd voor zover het ziet op de terugvordering en de boete. Het college moet met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaarschrift beslissen, voor zover het ziet op de terugvordering. De rechtbank zal de boete herroepen. Dat betekent dat eiser de boete niet hoeft te betalen. Als hij dat al wel heeft gedaan, dan moet het college dat bedrag terugbetalen. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 maart 2024, voor zover het ziet op de terugvordering en de boete;
- draagt het college op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 21 november 2023 (primair besluit 1) voor zover het ziet op de terugvordering;
- herroept het besluit van 21 november 2023 over de boete (primair besluit 2);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het gedeeltelijk vernietigde besluit, voor zover dit ziet op de boete;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: beoordelingskader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 7:12, eerste lid
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. (…)
Participatiewet
Artikel 36b
1. verstrekt het college op aanvraag van een belanghebbende die als rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek structureel niet in staat is naast de studie inkomsten te verwerven, een studietoeslag (…).
4. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op de studietoeslag. (…)
6. Artikel 40, eerste lid, en paragraaf 6.4, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat waar «bijstand» staat steeds gelezen wordt «studietoeslag» en waar «de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen» staat steeds gelezen wordt «de verplichting, bedoeld in artikel 36b, vierde lid».
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand (…).
Artikel 58, eerste en achtste lid
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2188
2.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726