ECLI:NL:RBOVE:2024:4281

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
ak_23_1594_ak_24_2591
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen om informatie op basis van de Wet open overheid door de Rechtbank Overijssel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel de beroepen van BiOns B.V. en [eiseres] tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Almelo om hun verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (WOO) af te wijzen. Het college had eerder op 4 oktober 2022 en 19 juni 2023 besloten om bepaalde documenten niet openbaar te maken, onder verwijzing naar de geheimhoudingsplicht van de curator en de belangen van inspectie en toezicht. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om informatie niet op de juiste gronden is gedaan. De rechtbank stelt vast dat de curator, die optreedt in deze zaak, niet onder een wettelijke geheimhoudingsplicht valt, waardoor de WOO van toepassing is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het belang van openbaarmaking zwaarder weegt dan de belangen van geheimhouding. De rechtbank kent ook proceskostenvergoedingen toe aan beide eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 23/1594 en ZWO 24/2591

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

1.
BiOns B.V., uit Markelo, eiseres in ZWO 23/1594,
2.
[eiseres], uit [woonplaats], eiseres in ZWO 24/2591,
(gemachtigde: mr. L. Meijerink)
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo.

(gemachtigde: mr. M. Ichoh)
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde belanghebbende] N.V., uit [vestigingsplaats] (gemachtigde: mr. L.A.M. Stortelder)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van BiOns B.V. (hierna: BiOns) en [eiseres] (hierna: [eiseres]) tegen de beslissing op hun verzoek om informatie openbaar te maken dan wel aan hen te verstrekken op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo). BiOns en [eiseres] worden in deze uitspraak zo veel mogelijk tezamen geduid als ‘eisers’.
1.1.
Het college heeft dit verzoek met het primaire besluit van 4 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 juni 2023 op de bezwaren van eisers is het college, onder verwijzing naar een uitgevoerde nadere zoekslag, bij de afwijzing van dit verzoek gebleven.
1.2.
Het college heeft documenten in het geding gebracht, waarbij is aangegeven dat enkel de rechtbank hiervan kennis mag nemen. Hierbij is verwezen naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
1.3.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. [derde belanghebbende] N.V. (hierna: het advocatenkantoor) heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 juni 2024 op zitting behandeld. BiOns heeft zich niet laten vertegenwoordigen. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Tevens was [naam 1] namens het college ter zitting aanwezig. Het advocatenkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd.
1.5.
Conform de met partijen ter zitting gemaakte afspraken heeft het college de documenten, die hij met de nadere zoekslag in bezwaar heeft aangetroffen, naar de rechtbank toegezonden. Hierbij is verwezen naar artikel 8:29 van de Awb.

Beoordeling door de rechtbank

Voorliggende besluitvorming
2. In een e-mail van 8 juli 2022 hebben eisers, onder verwijzing naar de Woo, het college verzocht om openbaarmaking van informatie - die betrekking heeft op onderzoeken naar BiOns en/of [eiseres] - die in de periode 2016 tot heden is uitgewisseld tussen de gemeente Almelo (en aan deze verbonden organisaties of samenwerkingsverbanden, zoals de Sociale Recherche Twente (hierna: SRT)) en het advocatenkantoor en/of mr. [naam 2]. Voor zover nodig is tevens een beroep gedaan op de artikelen 5.5 en 5.6 van de Woo. De gevraagde informatie betreft, onder andere, brieven, e-mails, notities, (schriftelijke) telefonische correspondentie zoals SMS- of WhatsApp-berichten, agenda’s van vergaderingen, notulen, verslagen van besprekingen (zowel intern als met derden).
3. In het primaire besluit van 4 oktober 2022 heeft het college aangegeven dat hij op basis van de uitgevoerde zoekslag vier e-mails heeft aangetroffen, genummerd 1 tot en met 4, en dat bij de derde e-mail 12 bijlagen horen. Van deze 12 bijlagen zijn 11 bijlagen reeds openbaar, zodat de Woo hierop geen betrekking heeft. Het college heeft de (digitale) vindplaats van deze 11 bijlagen in het primaire besluit genoemd.
De besluitvorming ziet daarom op vijf documenten. Deze documenten bestaan uit een
e-mailwisseling tussen de SRT en de curator die werkzaam is bij het advocatenkantoor (vier e-mails, genummerd 1 tot en met 4) en een brief van de curator (bijlage 3.1).
3.1.
Het advocatenkantoor heeft een zienswijze gegeven op het openbaar maken van deze documenten. Het advocatenkantoor heeft verzocht deze documenten niet openbaar te maken en heeft hierbij verwezen naar artikel 5.1, tweede lid, onder e, f en i, van de Woo. Een samenvatting van deze zienswijze is in het primaire besluit opgenomen.
3.2.
Het college heeft besloten de vier e-mails en bijlage 3.1 niet openbaar te maken op grond van het bepaalde in artikel 5.1, tweede lid, onder d, van de Woo. Openbaarmaking van deze documenten is volgens het college niet wenselijk omdat deze onderdeel uitmaken van een lopend onderzoek en omdat deze documenten inzicht geven in de manier waarop de SRT onderzoek doet. Hierdoor wordt de effectieve controle door de SRT op onaanvaardbare wijze geschaad, aldus het college.
3.3.
Eisers kunnen volgens het college geen beroep doen op artikel 5.5 van de Woo, omdat de bewuste documenten geen betrekking hebben op hen, maar op derden.
3.4.
Het beroep van eisers op artikel 5.6 van de Woo is door het college afgewezen, omdat zij onvoldoende hebben onderbouwd dat in deze zaak sprake is van ‘zwaarwegende redenen en onevenredige benadeling van de verzoeker’, zoals bedoeld in dit artikel. Het delen of openbaar maken van de documenten zal het lopende onderzoek schaden. Het belang neergelegd in artikel 5.1, tweede lid, onder d, van de Woo weegt volgens het college zwaarder.
4. In het bestreden besluit van 19 juni 2023 is het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard. De reden hiervoor is dat de zoekslag in de primaire fase bij nader inzien niet breed genoeg is geweest. Daarom heeft het college in bezwaar door de senior medewerker DIV (verantwoordelijk voor de systemen binnen de gemeente) gemeente breed laten zoeken binnen het systeem van Join (waarin alle inkomende en uitgaande stukken worden geregistreerd), waarbij is gezocht op de termen [derde belanghebbende] N.V. en/of mr. [naam 2].
Deze nadere zoekslag heeft 23 documenten opgeleverd. Dit betreft documenten betreffende personen, niet zijnde eisers, waarbij het advocatenkantoor en/of de genoemde advocaat als gemachtigde zijn opgetreden. De documenten hebben betrekking op bezwaarprocedures, echtscheidingszaken/ontbindingszaken, een schuldsanering en een Wob-zaak. Deze documenten vallen primair buiten de reikwijdte van het Woo-verzoek. Subsidiair is op deze documenten de uitzonderingsgrond ex artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo van toepassing. Het college vindt de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen zwaarder wegen dan het belang van openbaarmaking.
4.1.
Het college heeft inhoudelijk gereageerd op een document (een e-mail van
19 januari 2021), dat door de bezwarencommissie niet is meegenomen in haar advies, omdat dit document te laat door eisers is overgelegd.
4.2.
Het primaire besluit - waarbij is geweigerd vier e-mails en bijlage 3.1 openbaar te maken op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder d, van de Woo - is gehandhaafd. Het college heeft toegelicht waarom openbaarmaking van deze documenten integraal is geweigerd, in plaats van te volstaan met het weglakken van passages.
Ontwikkelingen hangende beroep
5. Eisers hebben gezamenlijk beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 19 juni 2023. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ZWO 23/1594. De toenmalige gemachtigde van eisers heeft op 15 mei 2024 aan de rechtbank meegedeeld dat hij zich onttrekt als gemachtigde van zowel BiOns als [eiseres]. BiOns zal zelf het beroep voortzetten. [eiseres] zet het beroep ook voort, maar zij laat zich bijstaan door een gemachtigde, mr. L. Meijerink. De rechtbank heeft vervolgens een nieuw beroepsdossier (met zaaknummer ZWO 24/2591) aangelegd voor [eiseres] en hiervoor geen griffierecht in rekening gebracht. BiOns zet het beroep voort onder zaaknummer ZWO 23/1594.
Omdat de beroepsgronden van BiOns en [eiseres] identiek zijn, zal de rechtbank de beroepsgronden tezamen bespreken.
Beoordeling van de beroepsgronden
Reikwijdte van het Woo-verzoek
6. Eisers hebben in hun beroepschrift aangevoerd dat het college zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de 23 documenten die hij met de nadere zoekslag in bezwaar alsnog heeft gevonden, niet binnen de reikwijdte van hun Woo-verzoek vallen, omdat de gevonden documenten betrekking zouden hebben op derden. Hiermee miskent het college dat hun Woo-verzoek niet is beperkt tot documenten die enkel hen betreffen, aldus eisers in hun beroepschrift.
7. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
7.1.
[eiseres] heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat het Woo-verzoek, voor zover ingediend door haar, ziet op communicatie tussen het college/SRT en de curator, en die betrekking heeft op haarzelf (en niet op derden). Primair wil zij openbaarmaking van de documenten voor een ieder. Subsidiair wil zij dat de documenten aan haar worden verstrekt, aldus [eiseres].
7.1.1.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] niet (meer) stelt dat het Woo-verzoek, voor zover dit door haar is ingediend, te beperkt is opgevat. De rechtbank volstaat hier met deze constatering.
7.2.
De rechtbank zal deze beroepsgrond bespreken, voor zover dit betrekking heeft op het Woo-verzoek, voor zover ingediend door BiOns. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
7.2.1.
In de eerste alinea’s van het Woo-verzoek is de gevraagde informatie zeer ruim omschreven, te weten alle (schriftelijke) communicatie tussen het advocatenkantoor en de gemeente Almelo/ de SRT. In de laatste alinea op pagina 2 van dit verzoek is dit verzoek toegelicht en verwezen naar het onderzoek naar BiOns (en [eiseres]) dat door of namens de gemeente Almelo al gedurende meerdere jaren wordt gedaan en is verwezen naar allerlei procedures die ondertussen zijn gevoerd. Hiermee is het Woo-verzoek naar het oordeel van de rechtbank ‘beperkt’ tot deze aangelegenheid. Het Woo-verzoek, voor zover ingediend door BiOns, is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet te beperkt opgevat.
Deze beroepsgrond van BiOns slaagt daarom niet.
Is de zoekslag volledig geweest?
8. Eisers stellen in hun beroepschrift dat het college in bezwaar weliswaar opnieuw heeft gezocht naar documenten, maar dat deze zoekslag wederom onvolledig is geweest. Uit het bestreden besluit blijkt dat met de nadere zoekslag enkel het systeem Join is geraadpleegd. In dit systeem worden alle inkomende en uitgaande stukken geregistreerd. Het Woo-verzoek omvat meer documenten dan alleen inkomende en uitgaande stukken, bijvoorbeeld interne verslagen van gevoerde (telefoon)gesprekken die over hen gaan. Die interne verslagen worden niet in Join geregistreerd en deze konden met de nadere zoekslag dan ook niet worden gevonden. Eisers sluiten dan ook niet uit niet dat er meer documenten zijn die binnen de reikwijdte van hun Woo-verzoek vallen.
Verder vinden eisers het opmerkelijk dat de zienswijze, die het advocatenkantoor in de primaire fase bij het college heeft ingediend, bij de nadere zoekslag in systeem Join niet boven tafel is gekomen.
9. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
9.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4525.
9.2.
In het bestreden besluit heeft het college uiteengezet hoe de zoekslag in de primaire fase is uitgevoerd. Dit betreft het doen van navraag bij de medewerkers en de manager van de SRT, het zoeken in Outlook van deze personen, het zoeken op de schijf van de SRT en het controleren of er niet op een ander medium (server of drive) gegevens opgeslagen zouden kunnen zijn. Bij deze zoekslag zijn in totaal 16 documenten gevonden, waarvan er 11 documenten reeds openbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat eisers in hun bezwaarschrift hebben aangevoerd dat zij het vreemd vinden dat er maar vier e-mails, gewisseld tussen de SRT en de curator, met de zoekslag zijn gevonden. Volgens eisers moeten er veel meer e-mails zijn. Alhoewel deze grond niet in beroep is aangevoerd, ziet de rechtbank toch aanleiding deze grond te bespreken.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de vier e-mails. De rechtbank constateert dat deze e-mails telkens bestaan uit een e-mail, waar vervolgens meerdere e-mails ‘onder hangen’. Het standpunt van eisers - dat er meer e-mails moeten zijn dan de vier e-mails die zijn genoemd in de inventarislijst - is dus juist. Dit betekent evenwel niet dat deze beroepsgrond reeds hierom zou slagen. De e-mails zijn immers bij de primaire zoekslag wel gevonden en de rechtbank heeft hier kennis van kunnen nemen. De rechtbank geeft wel aan het college mee dat hij erop moet toezien dat een opgemaakte inventarislijst volledig is. In dit geval zou het vraagtekens bij eisers hebben weggenomen als alle afzonderlijke e-mails in de inventarislijst zouden zijn benoemd.
9.3.
Uit het bestreden besluit volgt verder dat in de bezwaarfase is gezocht in een systeem dat alle inkomende en uitgaande stukken registreert en dat is gezocht op de namen van het advocatenkantoor en de naam van de behandelend advocaat/curator. De met deze zoekslag gevonden 23 documenten betreffen, volgens het college, zaken van derden die het advocatenkantoor en/of de genoemde advocaat heeft behandeld. Deze documenten hebben geen betrekking op eisers en vallen daarom buiten de reikwijdte van het Woo-verzoek, aldus het college.
Ter zitting is met de aanwezige partijen afgesproken dat het college deze 23 documenten alsnog in het geding zal brengen, dat alleen de rechtbank hier kennis van mag nemen, en dat de rechtbank zal beoordelen of het standpunt van het college over deze 23 documenten juist is. Verderop in deze uitspraak, bij overweging 11, zal de rechtbank deze beoordeling uitvoeren.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat het haar, gelet op de uitgevoerde zoekslag, niet ongeloofwaardig voorkomt dat het college niet over meer documenten beschikt dan de documenten die hij met de twee zoekslagen heeft gevonden. Het college heeft in primo een volledige zoekslag verricht binnen de SRT en heeft naar aanleiding van het bezwaar nogmaals een gemeente brede zoekslag verricht. Daarbij zijn 23 documenten aangetroffen die de rechtbank hierna zal beoordelen.
9.5.
Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat het college over meer documenten zou beschikken. Zij moeten dit staven met concrete aanwijzingen dat er meer documenten zijn. Hier zijn eisers niet in geslaagd.
9.5.1.
Dat zij veronderstellen dat er interne verslagen zijn van gevoerde (telefoon)gesprekken over hen, maakt niet dat aannemelijk is dat dergelijke interne verslagen onder het college zouden berusten. Dit is namelijk geen concrete aanwijzing dat deze interne verslagen daadwerkelijk bestaan.
9.5.2.
Wat betreft het, bij de nadere zoekslag, niet boven tafel komen van de door het advocatenkantoor ingediende zienswijze, overweegt de rechtbank dat de zienswijze geen document is dat ten tijde van het indienen van het Woo-verzoek onder het college berustte. De zienswijze is nadien opgesteld door het advocatenkantoor/de curator en heeft betrekking op de inhoud van de op basis van de eerste zoekslag gevonden documenten en de reden om openbaarmaking van deze documenten te weigeren.
Volgens de rechtspraak is het aanvaardbaar dat het bestuursorgaan volstaat met het weergeven van een samenvatting van de zienswijze in de besluitvorming en een algemene reactie hierop. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:248, rechtsoverweging 7.3. In deze zaak heeft het college van de zienswijze melding gemaakt in het primaire besluit en de inhoud samengevat weergegeven. De inhoud van de zienswijze is meegenomen in de motivering.
9.6.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Vallen de met de nadere zoekslag gevonden 23 documenten onder het Woo-verzoek?
10. Het college heeft op 13 juni 2024 de met de nadere zoekslag aangetroffen documenten naar de rechtbank toegezonden, waarbij is verwezen naar artikel 8:29 van de Awb. In de aanbiedingsbrief is aangegeven dat van de 23 documenten drie documenten reeds zijn vernietigd, omdat de bewaartermijn van deze stukken reeds is verstreken. Hierbij is verwezen naar een schriftelijke verklaring van een senior medewerker DIV.
11. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de overgelegde 20 documenten.
De rechtbank constateert dat deze documenten zien op bij naam genoemde derden, niet zijnde BiOns en/of [eiseres], waarbij het advocatenkantoor als gemachtigde/advocaat is opgetreden. Nu het Woo-verzoek betrekking heeft op informatie die eisers zelf betreft, vallen 20 van de 23 documenten die in bezwaar zijn gevonden, buiten de reikwijdte van hun Woo-verzoek. De resterende drie documenten kunnen niet openbaar worden gemaakt of worden verstrekt, om de eenvoudige reden dat deze documenten niet meer bestaan.
Het hierover ingenomen standpunt van het college is dan ook juist.
12. Dit betekent dat de zoekslagen hebben geresulteerd in vijf documenten die binnen de reikwijdte van het Woo-verzoek van eisers vallen. De besluitvorming van het college ziet op deze vijf documenten.
Is de Woo van toepassing op de aangetroffen vijf documenten?
13. Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de vijf documenten waar het hier om gaat, bij nader inzien buiten het toepassingsbereik van de Woo vallen en dus niet voor eenieder openbaar kunnen worden gemaakt. Het college heeft hierbij verwezen naar artikel 8.8 van de Woo en de in de bijlage bij dit artikel genoemde artikelen 4.3.1, tweede lid, en 6.1, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). Daaruit volgt dat stukken die een toezichthoudende ambtenaar bij de vervulling van diens taak heeft verkregen, buiten het bereik van de Woo vallen, aldus het college.
14. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
14.1.
De Woo is van toepassing, tenzij er een bijzonder openbaarmakingsregime van toepassing is. Dit is geregeld in artikel 8.8 van de Woo. In de bijlage bij dit artikel staan de bijzondere openbaarmakingsregelingen vermeld. Informatie die onder deze openbaar-makingsregimes valt, kan dus niet actief of passief openbaar worden gemaakt op grond van de Woo.
Voor zover hier van belang staat in deze bijlage het volgende. Wmo 2015: de artikelen 4.3.1, tweede lid, en 6.1, derde lid, voor zover persoonsgegevens in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Awb aan een aangewezen toezichthouder zijn verstrekt, ter zake waarvan de betrokken beroepsbeoefenaar uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is.
In deze zaak is de SRT de aangewezen toezichthouder. De beroepsbeoefenaar is in deze zaak de curator.
14.2.
Uit het hiervoor weergegeven wettelijk kader volgt dat bepalend is of de curator tot geheimhouding verplicht is. Als dat zo is, volgt uit artikel 8.8 van de Woo dat de vijf documenten, die betrekking hebben op informatie die bij de curator berust en die is gedeeld met de SRT, niet op grond van de Woo openbaar kan worden gemaakt. Het Woo-verzoek moet dan worden afgewezen omdat de openbaarmakingsregels in de Woo niet van toepassing zijn.
Ter zitting heeft het advocatenkantoor aangevoerd dat de curator een geheimhoudingsplicht heeft. Hierbij is verwezen naar artikel 3 van de gedragsregels voor de advocatuur. In het eerste lid van dit artikel staat, samengevat weergegeven, dat de advocaat op grond van de wet verplicht is tot geheimhouding. Deze wettelijke geheimhoudingsplicht is neergelegd in artikel 11a van de Advocatenwet.
14.3.
De rechtbank overweegt dat in deze zaak sprake is van een advocaat die optreedt als curator. Een curator heeft een andere taak dan een advocaat. In beginsel is het de taak van de curator om het vermogen van de failliete boedel te beheren en te vereffenen ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren. Anders dan voor een advocaat, is er geen wettelijke geheimhoudingsplicht voor een curator.
Nu de advocaat uit hoofde van zijn beroep/functie als curator niet tot geheimhouding verplicht is, is artikel 8.8 van de Woo in deze zaak niet van toepassing. Dit betekent dat de door eisers gevraagde informatie op grond van de Woo passief (oftewel op verzoek) openbaar kan worden gemaakt.
Of het college het verzoek om de gevraagde informatie openbaar te maken heeft kunnen afwijzen, zal de rechtbank hierna beoordelen.
Toepassing van de uitzonderingsgrond ex artikel 5.1, tweede lid, onder d, van de Woo
15. In artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder d, van de Woo staat dat het openbaar maken van informatie achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: de inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat deze uitzonderingsgrond in deze zaak van toepassing is. De rechtbank onderschrijft dit gedeelde standpunt. Partijen verschillen van mening over de vraag of het college het met deze uitzonderingsgrond te beschermen belang zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van openbaarmaking.
16. Het college heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld dat hij sinds de invoering van de Wmo 2015 op 1 januari 2015 belast is met de uitvoering van deze wet. Het college moet zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteit en continuïteit van de aangeboden maatwerkvoorzieningen. De SRT voert deze onderzoeken uit namens het college. In de praktijk komt het regelmatig voor dat zorgaanbieders (tijdens of na een onderzoek door de SRT) failliet gaan en een nieuwe onderneming starten onder een andere naam. In het kader van inspectie, controle en toezicht is het volgens het college van cruciaal belang dat curatoren (die betrokken zijn bij failliete zorgaanbieders) in vertrouwelijkheid contact kunnen opnemen met de SRT, wat invloed kan hebben op een (lopend) onderzoek naar een zorgaanbieder. Indien deze vertrouwelijke informatie tussen een curator en de SRT toch openbaar zou moeten worden, zal dit betekenen dat geen enkele curator in de toekomst nog informatie zal willen delen met een sociaal rechercheur, wat de effectieve controle nu en in de toekomst op onaanvaardbare wijze zal schaden.
Verder heeft het college aangevoerd dat uit de documenten de werkwijze van inspectie,
controle of toezicht kan worden afgeleid. Openbaarmaking van deze werkwijze kan leiden tot verminderde effectiviteit omdat bepaalde actoren hier kennis van kunnen nemen en deze informatie gebruiken om zich verder aan het zicht te onttrekken of daardoor strategisch ander gedrag gaan vertonen.
17. Eisers stellen dat deze motivering ontoereikend is c.q. dat deze motivering de conclusie - dat het openbaarheidsbelang ondergeschikt is aan het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen - niet kan dragen.
Volgens eisers heeft het college enkel gesteld dat curatoren (die betrokken zijn bij failliete zorgaanbieders) geen informatie met de SRT willen delen als de vertrouwelijk verstrekte informatie openbaar gemaakt zou moeten worden, en dat hierdoor de effectieve controle door de SRT/het college op onaanvaardbare wijze wordt geschaad. Dit is om drie redenen niet juist. Ten eerste blijkt uit een e-mail van 19 januari 2021 van een medewerker van de SRT dat de curator geen vertrouwelijkheid heeft gevraagd. Ten tweede kan een toezichthouder op grond van artikel 5:20, derde lid, van de Awb medewerking aan een onderzoek afdwingen. Ten derde betekent het enkele feit dat door openbaarmaking inzicht wordt geboden in de manier waarop de SRT onderzoek doet, nog niet dat de SRT/gemeente Almelo hun toezichthoudende taak niet naar behoren kunnen uitvoeren. Eisers hebben verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2601.
Ook hebben eisers aangevoerd dat, als deze beroepsgrond niet zou slagen, het college had kunnen en moeten volstaan met het weglakken van alinea’s uit deze documenten in plaats van openbaarmaking van deze documenten integraal te weigeren. De onderbouwing hiertoe in het bestreden besluit vinden eisers te summier.
18. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
18.1.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de vijf documenten.
18.2.
Uit de e-mails tussen de curator en een medewerker van de SRT (documenten 1 tot en met 4) blijkt de werkwijze van de SRT. Hieruit volgt welke informatie de SRT nodig heeft, hoe zij aan deze informatie komt en welke stappen er worden gezet om aan de vereiste informatie te komen. In de brief van 13 januari 2021 is informatie neergelegd die de SRT nodig heeft om zijn taken te kunnen uitvoeren. Uit deze documenten volgt dat de SRT de curator nodig heeft om bepaalde informatie te verkrijgen. Voor het kunnen uitvoeren van zijn taken is de SRT dan ook (in hoge mate) afhankelijk van medewerking door de curator. Dit is dus anders dan de situatie die heeft geresulteerd in de door eisers aangehaalde uitspraak van de Afdeling.
Dat een curator niet meer bereid zal zijn om informatie met een sociaal rechercheur te delen als de communicatie tussen hen openbaar moet worden gemaakt, volgt reeds uit de zienswijze van de curator in de primaire fase en de reactie van de curator aan de rechtbank. De curator verzet zich tegen openbaarmaking en heeft daarbij verwezen naar meerdere uitzonderingsgronden van de Woo. De rechtbank onderschrijft verder het standpunt van verweerder, neergelegd in het bestreden besluit, pagina 3, 2e en 3e alinea, dat en waarom aan de e-mail van 19 juni 2021 niet de conclusie kan worden verbonden die eisers voorstaan.
Als het al mogelijk zou zijn dat de SRT het verstrekken van informatie zou kunnen afdwingen bij de curator, acht de rechtbank niet uitgesloten dat de curator zich minder welwillend zal opstellen en niet alle informatie zal verstrekken die de SRT nodig heeft. De curator zal alsdan sowieso niet zelf het initiatief nemen om zaken te melden bij de SRT.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van het college dat openbaarmaking van de documenten kan resulteren in calculerend gedrag bij personen en organisaties. Uit de documenten blijkt immers welke informatie de SRT nodig heeft en hoe zij aan deze informatie komt.
18.3.
Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat zijn belang van inspectie, controle en toezicht ter voldoening aan zijn wettelijke taken op grond van de Wmo 2015, zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking.
18.4.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder, neergelegd in het bestreden besluit, pagina 2, voorlaatste alinea, dat na het weglakken van de informatie dusdanig weinig tekst overblijft dat deze documenten niet meer zelfstandig leesbaar zijn.
18.5.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Verstrekken van de documenten op grond van artikel 5.5 van de Woo?
19. Het college heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat artikel 5.5 van de Woo op de vijf aangetroffen documenten niet van toepassing is, omdat deze documenten betrekking hebben op een derde. Eisers kunnen daarom geen beroep doen op dit artikel. Omdat eisers tegen dit onderdeel van het primaire besluit geen bezwaar hebben gemaakt, is in het bestreden besluit geen overweging gewijd aan dit artikel.
20. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat zij uit het bestreden besluit afleiden dat deze vijf documenten wel betrekking hebben op hen. Immers, de in bezwaar aangetroffen 23 documenten vallen volgens het college buiten de reikwijdte van hun Woo-verzoek omdat deze betrekking hebben op procedures van burgers/andere personen. Omdat de vijf documenten (vier e-mails en een bijlage) volgens het college wel binnen de reikwijdte van hun Woo-verzoek vallen, moeten deze vijf documenten betrekking hebben op hen. Dit betekent dat de primaire afwijzing van hun verzoek om verstrekking van de documenten alleen aan hen op grond van artikel 5.5 van de Woo, niet juist was.
21. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de vijf documenten.
21.1.
De rechtbank stelt vast dat in de documenten de namen van eisers staan vermeld. Dat in deze documenten ook de namen van andere (rechts)personen worden genoemd, zoals het college ter zitting heeft betoogd, laat onverlet dat deze documenten (mede) betrekking hebben op eisers. De motivering in het primaire besluit om de documenten niet persoonlijk en enkel aan eisers te verstrekken, is dan ook niet juist.
Dat eisers dit niet in bezwaar hebben aangevoerd, mag hen niet worden tegengeworpen. Eerst uit het bestreden besluit konden eisers afleiden dat de vijf documenten op hen betrekking moesten hebben.
Nu het primaire besluit in het bestreden besluit is gehandhaafd, kleeft genoemd motiveringsgebrek ook aan het bestreden besluit. Dit betekent dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal beoordelen of er in hetgeen in beroep door het college naar voren is gebracht aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
21.2.
In het verweerschrift heeft het college (voor het eerst) verwezen naar de relatie tussen artikel 5.5 van de Woo en artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). Verweerder stelt dat eisers geen beroep kunnen doen op artikel 5.5 van de Woo, omdat de AVG de toegang tot deze informatie (uitputtend) regelt.
De rechtbank stelt vast dat het verweerschrift, in weerwil van de termijn genoemd in artikel 8:58 van de Awb, pas op zaterdag 25 mei 2024 digitaal bij de rechtbank is ingediend. De rechtbank heeft het verweerschrift zo spoedig mogelijk, op maandag 27 mei 2024, doorgezonden naar de andere partijen. Hierdoor is eisers de mogelijkheid ontnomen om hier goed inhoudelijk op te kunnen reageren. Wel heeft [eiseres] ter zitting opgemerkt dat zij betwijfelt of het kennisnemen van verwerking van persoonsgegevens op één lijn kan worden gesteld met het verkrijgen van documenten. Gelet op de aard van deze juridische discussie acht de rechtbank het in strijd met de goede procesorde om dit standpunt uit het
- te laat ingediende - verweerschrift te betrekken bij de beoordeling van het onderhavige beroep. De rechtbank zal dit buiten beschouwing laten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
21.3.
Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

22. De beroepen van BiOns en [eiseres] zijn gegrond, omdat het verzoek om verstrekking van de vijf documenten op grond van artikel 5.5 van de Woo op onjuiste gronden is afgewezen. Dit is een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek, wat in strijd is met artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
23. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
24. Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. Omdat BiOns en [eiseres] aanvankelijk samen beroep hebben ingesteld, hebben zij gezamenlijk het griffierecht van € 365,- betaald. Zij krijgen ieder de helft hiervan vergoed. Dit is voor beiden een bedrag van € 182,50.
25. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
- Voor BiOns bedraagt deze vergoeding € 437,50 omdat de toenmalige gemachtigde een beroepschrift heeft ingediend namens zowel BiOns als [eiseres]. Voor het indienen van een beroepschrift wordt een bedrag van € 875,- toegekend. BiOns ontvangt de helft van dit bedrag.
- Voor [eiseres] bedraagt deze vergoeding € 1.312,50. Dit bedrag bestaat (eveneens) uit
€ 437,50 voor het indienen van een beroepschrift door de toenmalige gemachtigde van BiOns en [eiseres], en € 875,- voor het bijwonen van de zitting door de huidige gemachtigde van [eiseres].
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen van BiOns (zaaknummer ZWO 23/1594) en [eiseres] (zaaknummer ZWO 24/2591) gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 19 juni 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak
een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van BiOns en [eiseres] met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 182,50 aan BiOns moet vergoeden;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 182,50 aan [eiseres] moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan BiOns;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.312,50 aan proceskosten aan [eiseres].
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.