ECLI:NL:RBOVE:2024:3850

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
ak_23_1184
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering legaliserende omgevingsvergunning voor schuur en tegen oplegging last onder dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van een legaliserende omgevingsvergunning voor een schuur en de oplegging van een last onder dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Eiser, eigenaar van een perceel met een hippische accommodatie, stelde dat voor het vernieuwen van de schuur geen omgevingsvergunning vereist was, en dat de nieuwe schuur niet in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de schuur niet vergunningsvrij was en dat er geen concreet zicht op legalisatie was. De rechtbank baseerde haar oordeel op de geldende bestemmingsplanregels en de toepassing van de Omgevingswet. Eiser had eerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend, die door het college was afgewezen. De rechtbank concludeerde dat het college de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de nieuwe schuur in strijd was met het bestemmingsplan en niet kon worden gelegaliseerd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit bleef in stand. Eiser kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1184
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser,
gemachtigde: mr. B.F. Peters,
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede(het college), verweerder,
gemachtigden: mr. E.S. Fikkert en mr. E. Schipper.
Inleiding
Bij besluit van 21 december 2022 (het primaire besluit 1) heeft het college eisers aanvraag voor een legaliserende omgevingsvergunning voor een schuur op het perceel aan de [adres] afgewezen.
Bij besluit van 22 december 2022 (het primaire besluit 2) heeft het college ten aanzien van deze schuur aan eiser een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 12 april 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de hiertegen door eiser gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en de primaire besluiten in stand gelaten.
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Het college heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2024 op zitting behandeld. Hierbij was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Beoordeling door de rechtbank
Aanleiding
1. Bij de beoordeling van dit geschil gaat de rechtbank uit van het volgende.
1.1 Eiser is eigenaar van het perceel aan de [adres] . Dat perceel bestaat uit twee kadastrale percelen. Het eerste betreft het perceel met de kadastrale aanduiding [kadastrale aanduidingen 1] . Daarop staan de gebouwen van [accomodatie] , een hippische accommodatie waar manegelessen en pensionstalling voor paarden worden aangeboden. Eiser is ook eigenaar van [accomodatie] . Het tweede deel van de [adres] betreft het perceel met aanduiding [kadastrale aanduidingen 2] (dit kadastrale perceel wordt in het vervolg van deze uitspraak aangeduid als: het perceel). Dit perceel is een weiland, waarop een oude schuur stond. Naar aanleiding van een melding heeft een toezichthouder van de gemeente Enschede op 1 december 2021 een controle uitgevoerd op het perceel. Daarbij was eiser ook aanwezig. Eiser gaf tijdens die controle aan dat de oude schuur op instorten stond en dat hij die daarom heeft verbeterd. Ook heeft eiser toen aangegeven dat de nieuwe schuur niets te maken heeft met zijn plannen voor een mini-camping. De toezichthouder heeft eiser tijdens de controle aangeraden om de werkzaamheden aan de schuur te stoppen, zodat een en ander eerst kon worden uitgezocht.
1.2 De toezichthouder heeft daarna door middel van luchtfoto’s vastgesteld dat de oude schuur, vóór de aangebrachte wijzigingen, 5,5 m bij 8,5 m was en dat de nieuwe schuur, na het aanbrengen van de wijzigingen, 7,35 m bij 8,5 m is. De toezichthouder heeft vastgesteld dat eiser de oude schuur aanzienlijk heeft aangepast en dat de nieuwe schuur gedeeltelijk buiten het bouwvlak staat. Ook heeft de toezichthouder geconcludeerd dat voor de wijziging/vernieuwing van de oude schuur een omgevingsvergunning is vereist.
1.3 Bij brief van 29 augustus 2022 heeft het college aan eiser meegedeeld dat hij van plan is om aan hem een last onder dwangsom op te leggen om de illegale situatie ongedaan te maken. Mede als gevolg hiervan heeft eiser op 1 november 2022 bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd voor de ‘vernieuwbouw van een veldschuur (melkstal)’. In deze aanvraag wordt toestemming gevraagd voor het bouwen van een schuur (hierna: de nieuwe schuur) met een oppervlakte van 59 m² (8,25 m bij 7,22 m). Op basis van deze aanvraag heeft het college het primaire besluit 1 genomen.
1.4 Ook heeft eiser een zienswijze ingediend tegen het voornemen van het college om handhavend op te treden. Het college heeft in deze zienswijze geen reden gezien om niet over te gaan tot handhavend optreden.
1.5 In het primaire besluit 2 heeft het college eiser gelast om uiterlijk 20 maart 2023 de gerealiseerde schuur te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 15.000,-.
1.6 Bij besluit van 3 februari 2023 heeft het college de aan de last verbonden begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na het (nog te nemen) bestreden besluit.
Bij besluit van 22 mei 2023 heeft het college de aan de last verbonden begunstigingstermijn verlengd tot zes weken nadat de rechtbank in deze zaak uitspraak heeft gedaan.
Standpunten van het college
De omgevingsvergunning
2.1 Het college is van mening dat het perceel volgens het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuidoost’ - vastgesteld op 27 mei 2013 - (het bestemmingsplan) de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarde’ (artikel 6 van de planregels) heeft. Volgens het college is de nieuwe schuur in strijd met de regels van deze bestemming, omdat de schuur niet ten dienste van een agrarisch bedrijf is opgericht en niet binnen een bouwvlak ligt. Het college wil geen omgevingsvergunning verlenen voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, omdat, kort samengevat, de nieuwe schuur vanwege de plaatsing midden in het weiland afbreuk doet aan het landschap.
De last onder dwangsom
2.2 Het college heeft geconcludeerd dat de nieuwe schuur is gebouwd zonder dat de daarvoor vereiste omgevingsvergunning is verleend. Deze overtreding kan niet worden gelegaliseerd, omdat het college niet wil meewerken aan het verlenen van een vergunning voor de nieuwe schuur. Daarnaast zijn er geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval van handhavend optreden moet worden afgezien. Het algemene belang dat is gediend met handhavend optreden dient volgens het college zwaarder te wegen dan het belang van eiser om het zonder omgevingsvergunning gerealiseerde gebouw in stand te laten.
Het beroep van eiser
3. Eiser is van mening dat, vanwege de aanwezigheid van [accomodatie] op het naastgelegen kadastrale perceel, voor het vernieuwen van de schuur geen omgevingsvergunning is vereist. Indien dat wel het geval is, is eiser van mening dat de nieuwe schuur niet in strijd met het bestemmingsplan is. Aan deze beroepsgronden ligt onder meer de stelling van eiser ten grondslag dat ten tijde van het bestreden besluit voor het perceel geen bestemmingsplanregels (planregels) golden. Daarnaast heeft eiser, kort samengevat, aangevoerd dat er concreet zicht op legalisatie is en dat de weigering van de aangevraagde omgevingsvergunning niet zorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.
Beoordeling van het beroep
4. De rechtbank zal de verschillende beroepsgronden van eiser hieronder afzonderlijk bespreken en beoordelen. Daarbij merkt de rechtbank allereerst op dat op 1 januari 2024 de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking zijn getreden. Uit artikel 4.3, aanhef en onder a, en artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet volgt echter dat op dit geschil het oude recht van toepassing blijft. De artikelen die in deze uitspraak worden genoemd zijn steeds de artikelen zoals die luidden ten tijde van het bestreden besluit.
Welke planregels gelden voor het perceel?
5.1 Eiser heeft aangevoerd dat de gemeenteraad van Enschede (de raad) op 6 maart 2023 het bestemmingsplan ‘ [adres] ’ heeft vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 5 mei 2023 (dus ná het bestreden besluit) in werking getreden en voorziet in de mogelijkheid om bij de manege van [accomodatie] een minicamping te realiseren. Die ontwikkeling staat los van het bestreden besluit. Het bestemmingsplan ‘ [adres] ’ is echter gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerp van dat plan. Deze gewijzigde vaststelling houdt volgens eiser wel verband met de onderhavige procedure, omdat bij de gewijzigde vaststelling het plangebied van het bestemmingsplan ‘ [adres] ’ is uitgebreid om ten aanzien van het perceel een technische aanpassing door te voeren. Ten tijde van het bestreden besluit had het perceel volgens de verbeelding van het bestemmingsplan namelijk alleen de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden’, dus zonder de nadere aanduiding ‘Agrarische functie met landschapswaarde’ (of ‘Agrarische functie met ecologische waarde’ (artikel 5 van de planregels)). Met de technische aanpassing is de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden’ van het perceel gewijzigd in ‘Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarde’ en deze wijziging is ook doorgevoerd in (de verbeelding van) het bestemmingsplan. Ten tijde van het bestreden besluit had het perceel volgens de verbeelding van het bestemmingsplan echter alleen de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden’. Voor gronden met deze bestemming zijn in het bestemmingsplan echter geen regels opgenomen. Daarom was artikel 6 van de planregels ten tijde van het bestreden besluit niet op het perceel van toepassing, en artikel 5 ook niet. Volgens eiser heeft de raad met het gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan ‘ [adres] ’ erkend dat er ten tijde van het bestreden besluit geen koppeling bestond tussen het perceel op de verbeelding van het bestemmingsplan en artikel 6 van de planregels. Verder heeft hij ter onderbouwing van deze beroepsgrond gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 oktober 2018 [1] . Omdat de rechtbank in deze procedure ex tunc dient te toetsen, moet er volgens eiser van worden uitgegaan dat ten tijde van het bestreden besluit voor het perceel geen planregels golden.
5.2 Het college heeft in het verweerschrift erkend dat ten tijde van het bestreden besluit het perceel volgens de (digitale) verbeelding van het bestemmingsplan abusievelijk de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ had, zonder de nadere aanduiding ‘Agrarische functie met landschapswaarde’. In het verweerschrift heeft het college echter ook uiteengezet dat uit de digitale informatie bij het bestemmingsplan blijkt dat het perceel het unieke nummer ‘ [nummer] ’ heeft en dat artikel 6 van het bestemmingsplan op dat perceel van toepassing is. Op basis van de digitale informatie bij het bestemmingsplan kan er volgens het college geen twijfel over bestaan dat artikel 6 van het bestemmingsplan ten tijde van het bestreden besluit op het perceel van toepassing was. Dat bleek ook duidelijk uit de landelijke voorziening ruimtelijkeplannen.nl. Als ten tijde van het bestreden besluit op het perceel op de naam van de bestemming werd geklikt, werden automatisch de regels uit artikel 6 van het bestemmingsplan getoond. Verder heeft het college aangevoerd dat ook uit de PDF die bij het vaststellingsbesluit van de raad hoort, blijkt dat de raad niet de bestemming ‘Agrarisch met waarden’, maar de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarde heeft vastgesteld. Daardoor wijkt volgens het college wat digitaal beschikbaar is gesteld, af van wat de raad op 27 mei 2013 heeft besloten. Het herstel hiervan betreft volgens het college uitsluitend een technisch herstel van een mogelijke onduidelijkheid in het digitale plan, die afwijkt van wat de raad destijds heeft vastgesteld.
5.3 Voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend (vergelijk de uitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:682). Het toetsingskader wordt daarbij gevormd door regels die specifiek invulling geven aan een bestemming. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat uit de digitale informatie bij het bestemmingsplan blijkt dat het perceel sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarde’ heeft. In de omstandigheid dat de zinsnede ‘Agrarische functie met landschapswaarde’ ten tijde van het bestreden besluit kennelijk niet op de digitale verbeelding van het bestemmingsplan was weergegeven, ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat toen voor het perceel geen regels uit het bestemmingsplan golden. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat als ten tijde van het bestreden besluit op de naam van de bestemming werd geklikt, automatisch de regels, waaronder artikel 6, van het bestemmingsplan werden getoond. Deze regels behoorden dus bij de op de verbeelding aangegeven bestemming. De uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2018 kan eiser dan ook niet baten. In die uitspraak ging het overigens om een andere situatie waarbij het vooral ging om de vraag welke juridische betekenis moest worden toegekend aan een aanduiding op de verbeelding en waarin de Afdeling oordeelde dat inleidende begripsbepalingen geen regels zijn die specifiek invulling geven aan een bestemming. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat door het wegvallen van de nadere aanduiding ‘Agrarische functie met landschapswaarde’ een onaanvaardbare rechtsonzekerheid is ontstaan. Gelet op de hiervoor weergegeven uitleg van het college was ten tijde van het bestreden besluit immers duidelijk dat artikel 6 van de planregels voor het perceel gold.
5.4 Ter zitting heeft eiser ter onderbouwing van deze beroepsgrond nog gewezen op uitspraken van de Afdeling van 21 juni 2023 en 28 februari 2024. [2] Deze uitspraken gaan echter over besluiten tot vaststelling van een bestemmingsplan, niet over besluiten die zijn genomen op basis van een bestemmingsplan dat tien jaar eerder is vastgesteld. De rechtbank ziet in eisers verwijzing naar deze uitspraken dan ook geen reden om aan te nemen dat ten tijde van het bestreden besluit artikel 6 van de planregels niet voor het perceel gold of sprake was van onaanvaardbare rechtsonzekerheid. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de schuur vergunningsvrij?
6.1 De voor dit geschil relevante regelgeving is weergegeven in de bijlage bij deze uitspraak.
6.2 Eiser is van mening dat op grond van artikel 2, aanhef en onder 3, sub b, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor de nieuwe schuur geen omgevingsvergunning is vereist, omdat die moet worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied als bedoeld in dat artikelonderdeel. Ter onderbouwing hiervan heeft hij aangevoerd dat op het kadastrale perceel met nummer [kadastrale aanduidingen 1] onder meer rijhallen, stallen en een kantine van [accomodatie] staan. Ook wordt een deel van dit kadastrale perceel gebruikt als wei voor de paarden. Volgens eiser moet de rijhal met kantine worden aangemerkt als het hoofdgebouw als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 3, sub b, van het Bor. Verder moet volgens eiser worden geconcludeerd dat de nieuwe schuur op hetzelfde perceel staat als het hoofdgebouw en dat de nieuwe schuur functioneel verbonden is met en ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. De paarden worden namelijk ook geweid op het perceel waarop de nieuwe schuur staat (het perceel) en om beide kadastrale percelen tezamen staat als natuurlijke afscheiding bebossing, zodat het ook optisch gezien om één perceel gaat. Verder wordt de nieuwe schuur gebruikt voor de opslag van paardenzadels en tuinmeubilair en de paardenzadels worden daar ook schoongemaakt en gerepareerd. Daarnaast is de nieuwe schuur voorzien van een toilet, zodat de bezoekers en werknemers van de manege niet helemaal terug hoeven te lopen naar de rijhal met kantine als zij zich met de paarden in de wei bevinden. Verder staat de nieuwe schuur volgens eiser in achtererfgebied als bedoeld in het Bor. Het perceel is namelijk geheel ingericht ten dienste van het gebruik van de rijhal met kantine en het bestemmingsplan verbiedt deze inrichting niet. Aan deze laatste stelling heeft eiser allereerst ten grondslag gelegd dat ten tijde van het bestreden besluit artikel 6 van het bestemmingsplan niet op het perceel van toepassing was. In het geval dat de rechtbank oordeelt dat artikel 6 van de planregels wel op het perceel van toepassing is, is eiser van mening dat de regels uit dat artikel de inrichting van het perceel ten dienste van het hoofdgebouw niet verbieden. Volgens artikel 6.1.1. van de planregels is op het perceel namelijk het weiden van vee toegestaan. Daaronder moeten volgens eiser ook paarden worden begrepen. Op basis hiervan is eiser van mening dat het perceel moet worden aangemerkt als erf in de zin van het Bor bij de rijhal met kantine.
6.3 Het college is van mening dat de schuur niet staat in achtererfgebied als bedoeld in het Bor, zodat geen sprake kan zijn van vergunningsvrij bouwen. Volgens het college vloeit namelijk uit de systematiek van het bestemmingsplan voort dat het deel van het (omvangrijke) perceel waar de schuur staat, niet kan worden aangemerkt als erf in de zin van het Bor. Ter onderbouwing hiervan heeft het college gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018. [3]
Daarnaast heeft het college zich op het standpunt gesteld dat voor de nieuwe schuur hoe dan ook een omgevingsvergunning is vereist, omdat die is gebouwd in strijd met het bepaalde in het bestemmingsplan en het bestemmingsplan ‘Cultuurhistorie’.
6.4 De rechtbank is allereerst van oordeel dat de stelling van het college, dat voor de nieuwe schuur altijd een omgevingsvergunning is vereist omdat die in strijd is met het bestemmingsplan en het bestemmingsplan ‘Cultuurhistorie’ niet juist is. Uit de aanhef van artikel 2 van bijlage II van het Bor volgt dat, als de nieuwe schuur voldoet aan de criteria die staan onder 3, sub b, van dat artikel, die vergunningsvrij mag worden gebouwd.
6.5 De rechtbank stelt vast dat het college niet heeft bestreden dat de nieuwe schuur (mede) wordt gebruikt ten behoeve van de manege/pensionstalling. Ook heeft het college niet bestreden dat de rijhal met kantine kan worden aangemerkt als hoofdgebouw van de manege/pensionstalling.
6.6 Gelet op de definities in het Bor is voor de beantwoording van de vraag of de nieuwe schuur moet worden aangemerkt als een bij de rijhal met kantine behorend bouwwerk onder meer van belang of deze gebouwen op hetzelfde perceel staan als bedoeld in het Bor. Uit de definitie van bijbehorend bouwwerk volgt namelijk dat dit bouwwerk altijd moet worden gebouwd op hetzelfde perceel als waarop het hoofdgebouw staat. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
6.7 Het begrip ‘perceel’ is niet omschreven in het Bor. Voor de vraag of percelen als één perceel in de zin van het Bor moeten worden aangemerkt, is de feitelijke situatie van belang, waaronder de inrichting en wijze van gebruik van de gronden. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat meerdere kadastrale percelen onder omstandigheden als ‘hetzelfde perceel’ kunnen worden aangemerkt en dat het ook kan gaan om verschillende kadastrale percelen met verschillende bestemmingen. [4] Daarnaast kan ook de vraag of percelen optisch een geheel vormen relevant zijn. [5]
6.8 Het perceel [kadastrale aanduidingen 1] waarop de rijhal staat en het perceel liggen naast elkaar en naar eiser onweersproken heeft gesteld staat om beide kadastrale percelen tezamen als natuurlijke afscheiding bebossing. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van aaneengesloten stukken grond die visueel onderdeel van elkaar uitmaken. De rechtbank is van oordeel dat hierom sprake is van ‘hetzelfde perceel’. Verder heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt, en verweerder heeft dit ook niet als zodanig betwist, dat de schuur functioneel is verbonden met de rijhal, zijnde het hoofdgebouw. Dit betekent dat de schuur aangemerkt kan worden als bijbehorend bouwwerk in de zin van artikel 1, onderdeel 1, van bijlage II van het Bor.
6.9 De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het bijbehorende bouwwerk zich bevindt in het achtererfgebied. Daarvoor is van belang of de gronden kunnen worden aangemerkt als erf in de zin van artikel 1, onderdeel 1, van bijlage II van het Bor. Uit de Nota van Toelichting bij dit artikel blijkt dat, zoals ook door de Afdeling in de door het college genoemde uitspraak van 21 februari 2018 is overwogen, als uitgangspunt geldt dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw in beginsel als erf kan worden aangemerkt. Uit de systematiek van een bestemmingsplan kan echter voortvloeien dat bepaalde verder van het hoofdgebouw af gelegen delen van een perceel niet als erf kunnen worden aangemerkt. Dit zal in beginsel uitsluitend het geval kunnen zijn bij percelen van een aanzienlijke omvang, veelal gelegen buiten de bebouwde kom. Bij dergelijke omvangrijke percelen geven bestemmingsplannen soms een regeling die het perceel onderverdeelt in een bouwblok of bestemming, waarbinnen het hoofdgebouw met bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd kunnen worden en waar een verdere inrichting kan plaatsvinden als buitenruimte behorende bij het hoofdgebouw. In het overige verder afgelegen perceelgedeelte geldt in die systematiek een andere bestemming, ingevolge waarvan niet gebouwd mag worden. Uitgaande van zo’n bestemmingssystematiek, kan gesteld worden dat deze laatstbedoelde delen van een perceel niet aangemerkt kunnen worden als ‘erf’ en er om die reden niet zonder omgevingsvergunning bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd. Het betreft hier dus gevallen waarin het perceelgedeelte een bestemming heeft die niet is gerelateerd aan het hoofdgebouw.
6.10 Het perceel en het perceel met het kadastrale nummer [kadastrale aanduidingen 1] liggen naast elkaar. Laatstgenoemd perceel heeft de bestemming ‘Sport - Manege’, het perceel heeft (zoals overwogen en geoordeeld in rechtsoverweging 5.3) de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarde’. De rechtbank is het met het college eens dat het perceelgedeelte waarop de schuur staat een bestemming heeft die niet is gerelateerd aan het hoofdgebouw. Dat de grond feitelijk ten behoeve van de rijhal wordt gebruikt is hierbij niet van belang. Verder is de rechtbank via Google/Maps gebleken dat de afstand tussen de nieuwe schuur en de gebouwen van [accomodatie] meer dan 200 meter bedraagt. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat uitgaande van de bestemmingsplansystematiek het deel van het perceel waarop de schuur staat niet aangemerkt kan worden als erf en dat dus ook geen sprake is van een achtererfgebied. Dit betekent dat de nieuwe schuur niet valt onder de categorie genoemd in artikel 2, aanhef en onder 3, sub b, van bijlage II van het Bor en dat die niet vergunningsvrij is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Strijd met het bestemmingsplan en concreet zicht op legalisatie?
7.1 Eiser heeft aangevoerd dat de bouw en het gebruik van de nieuwe schuur niet in strijd is met enige planregel, omdat uit de verbeelding van het bestemmingsplan, zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit, niet blijkt dat artikel 6 van de planregels (of een andere planregel) voor het perceel geldt. Daarom mocht de aangevraagde omgevingsvergunning niet worden geweigerd en moet die alsnog worden verleend. Op grond hiervan is eiser van mening dat er concreet zicht is op legalisatie van de situatie en verweerder had dan ook geen last onder dwangsom op mogen leggen.
7.2 Zoals de rechtbank hiervoor onder 5.3 heeft overwogen was artikel 6 van de planregels ook ten tijde van het bestreden besluit op het perceel van toepassing. Eiser heeft niet bestreden dat de nieuwe schuur in strijd is met dit artikel. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is het bestreden besluit zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd?
8.1 In het primaire besluit 1 heeft het college aan de weigering van de omgevingsvergunning ten grondslag gelegd dat de nieuwe schuur door plaatsing midden in het weiland afbreuk doet aan het landschap, terwijl het gemeentelijk streven is om verstening van het landelijk gebied tegen te gaan. Het oprichten van de nieuwe schuur midden in het open gebied is daarom volgens het college niet wenselijk. Verder is de nieuwe schuur bedoeld voor opslag. Op het perceel is echter geen agrarisch bedrijf gevestigd dat een opslagruimte nodig heeft. Voor een schuur voor opslagruimte voor de manege/pensionstalling voor paarden van [accomodatie] is volgens het college binnen het bouwvlak van de bestemming ‘Sport - Manege’ voldoende ruimte.
8.2 Eiser heeft aangevoerd dat het college bij de voorbereiding van het bestreden besluit onvoldoende kennis heeft vergaard en dat besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd. In het bestreden besluit is het college namelijk niet uitgegaan van de juiste omstandigheden rondom de nieuwe schuur, omdat daarin niet is meegenomen dat op direct naastgelegen percelen een zonnepark wordt gerealiseerd. Voor dit park is in 2019 (eerste fase) en 2020 (tweede fase) omgevingsvergunning verleend. Nu direct naast de nieuwe schuur een zonnepark wordt gerealiseerd, kan volgens eiser niet meer worden gezegd dat die midden in een weiland of midden in open gebied ligt.
8.3 Het college heeft in het verweerschrift erkend dat hij (gefaseerd) een omgevingsvergunning heeft verleend voor het realiseren van een zonnepark direct naast de nieuwe schuur. Deze omgevingsvergunning is door een uitspraak van de Afdeling van 8 september 2021 onherroepelijk geworden. Daarna heeft het college ten behoeve van het zonnepark bij besluiten van 7 oktober 2022 en 10 november 2022 nog omgevingsvergunningen verleend voor het aanleggen van een ondergronds kabeltracé. Vervolgens moesten vanwege de aanzienlijke verbreding van de houtsingels bestaande wallen worden afgezet. Dit heeft ertoe geleid dat uiteindelijk omstreeks juni 2023 is gestart met de realisatie van het zonnepark. Volgens het college is het, ook ná het onherroepelijk worden van een daarvoor verleende omgevingsvergunning, niet zeker dat een zonnepark daadwerkelijk wordt gerealiseerd en, zo ja, wanneer met de werkzaamheden daarvoor wordt begonnen. Daarom is het college van mening dat bij de beoordeling van eisers aanvraag voor een omgevingsvergunning terecht geen rekening is gehouden met de mogelijke realisatie van het zonnepark. Daarnaast wijzigt het zonnepark niets aan de beoordeling die het college in het primaire besluit heeft gemaakt over het meewerken aan de realisatie van de nieuwe schuur. Verder heeft het college aangevoerd dat de nieuwe schuur is gelegen in de strook ‘versterken en verbreden bestaande houtsingel’, zoals die is opgenomen in het landschapsplan dat onderdeel is van de omgevingsvergunning, eerste fase, die voor het zonnepark is verleend. Door de aanwezigheid van de nieuwe schuur is de voor het zonnepark voorgeschreven houtsingel echter versmald en op delen zelfs helemaal verdwenen. Ook om deze reden is het college van mening dat de nieuwe schuur niet kan blijven staan. Daarbij heeft het college erop gewezen dat eiser ten gunste van de ontwikkelaars van het zonnepark een opstalrecht op zijn percelen heeft laten vestigen.
8.4 De rechtbank is van oordeel dat het college bij de beoordeling van de aanvraag voor een omgevingsvergunning geen rekening hoefde te houden met de mogelijke realisatie van het zonnepark omdat op dat moment nog niet zeker was dat een zonnepark daadwerkelijk zou worden gerealiseerd en, zo dit al het geval was, wanneer met de werkzaamheden daarvoor zou worden begonnen. Van een onzorgvuldige voorbereiding dan wel ondeugdelijke motivering is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit van 12 april 2023 in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: Relevante regelgeving

Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1, eerste lid
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…).
Artikel 2.12, eerste lid
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…).

Besluit omgevingsrecht (Bor)

Artikel 1, eerste lid, van bijlage II
In deze bijlage wordt verstaan onder:
-
achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
(…)
-
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
(…)
-
erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
(…)
Artikel 2, aanhef en onder 3, sub b, van bijlage II
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de Wabo is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
(…)
3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in
achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
(…)
b. voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
1° indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) +3;
2° functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg.

Voetnoten

4.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3674,
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1274.